ECLI:NL:RBDHA:2024:3700

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
NL23.40643
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en rechtsgeldigheid van verlengingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Middelburg, wordt het beroep van eiser behandeld die stelt dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig heeft beslist op zijn asielaanvraag van 26 juli 2022. De rechtbank heeft geen zitting gehouden, omdat dit niet nodig was volgens artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb). Eiser heeft zijn asielaanvraag ingediend en de beslistermijn bedraagt volgens de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) zes maanden. Deze termijn is door verweerder verlengd met negen maanden, waardoor de einddatum op 26 oktober 2023 viel. Eiser betwist de rechtmatigheid van deze verlenging en stelt dat de tweede verlenging niet rechtmatig is, verwijzend naar een eerdere uitspraak van de rechtbank in Arnhem.

De rechtbank overweegt dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat er een besluit is genomen op de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft verweerder op 6 december 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep gegrond is, omdat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit dat vernietigd moet worden. De rechtbank draagt verweerder op om binnen acht weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag van eiser en legt een dwangsom op van € 100 per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 7.500.

Daarnaast veroordeelt de rechtbank verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid om in verzet te gaan tegen deze uitspraak binnen zes weken na verzending.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.40643

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. M.C.M. van der Mark),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

Deze uitspraak gaat over het beroep dat eiser heeft ingesteld omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op zijn asielaanvraag van 26 juli 2022.
De rechtbank nodigt partijen niet uit voor een zitting, omdat dat op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) in deze zaak niet nodig is.

Overwegingen

1. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb. Als de betrokkene de ingebrekestelling te vroeg stuurt, is het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk kan beoordelen
2. In dit geval heeft eiser een asielaanvraag ingediend op 26 juli 2022. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) bedraagt de beslistermijn voor dergelijke aanvragen zes maanden. Verweerder heeft met de inwerkingtreding van de WBV 2022/22 [1] de beslistermijn verlengd met negen maanden, waardoor deze voor eiser op 26 oktober 2023 is geëindigd. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraken van 21 maart 2023 [2] geoordeeld dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van de WBV 2022/22 sprake was van een situatie zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw. De rechtbank ziet geen reden om in deze zaak van dit oordeel af te wijken. Deze verlenging is daarom rechtsgeldig.
3. Op 12 mei 2023 heeft verweerder eiser geïnformeerd dat zijn behandeling verder in de verlengde asielprocedure behandeld wordt omdat is gebleken dat artikel 1F van het Vluchtelingenverdrag mogelijk op hem van toepassing is. In verband hiermee heeft verweerder de beslistermijn met toepassing van artikel 42, vierde lid, van de Vw met negen maanden verlengd tot 19 juli 2024.
4. Eiser stelt zich op het standpunt dat deze tweede verlenging niet rechtmatig is. Hij verwijst hierbij naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Arnhem, van 13 juli 2023. [3]
5. Op grond van artikel 42, vierde lid, van de Vw kan de beslistermijn met ten hoogste negen maanden worden verlengd als één van de situaties als beschreven in onderdelen a, b of c aan de orde zijn. De WBV 2022/22 is gebaseerd op artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw: een groot aantal vreemdelingen dient tegelijk een aanvraag in, waardoor het in de praktijk zeer moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden. De verlenging waarover eiser op 12 mei 2023 door verweerder is geïnformeerd, is gebaseerd op artikel 42, vierde lid, aanhef en onder a, van de Vw: er is sprake van een complexe feitelijke of juridische kwestie.
6. De rechtbank stelt vast dat artikel 42, vierde lid, van de Vw en artikel 31, derde lid, van de Procedurerichtlijn [4] waarop dit artikel gebaseerd is, geen ruimte laten voor een opstapeling van verlengingsgronden. Nu de maximale verlenging van negen maanden al is toegepast op grond van het bepaalde onder b, kan verweerder niet op grond van het bepaalde onder a nog eens negen maanden bij de beslistermijn optellen. Verweerder heeft geen toepassing gegeven aan artikel 42, vijfde lid, van de Vw zodat de beslistermijn is geëindigd op 26 oktober 2023.
7. De rechtbank stelt vast dat de wettelijke beslistermijn is verstreken zonder dat is beslist op de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft verweerder op 6 december 2023 rechtsgeldig in gebreke gesteld, zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken voordat eiser beroep heeft ingesteld. Het beroep is daarom kennelijk gegrond. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit zal dan ook worden vernietigd.
8. Op grond van artikel 8:72, vierde lid, van de Awb, kan de bestuursrechter het bestuursorgaan opdragen een nieuw besluit te nemen of een andere handeling te verrichten met inachtneming van zijn aanwijzingen. Daarbij kan hij het bestuursorgaan een termijn stellen voor het nemen van het nieuwe besluit of het verrichten van de andere handeling.
9. Zoals de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in haar uitspraak van 8 juli 2020 [5] heeft overwogen, houdt de rechter er in asielzaken rekening mee dat verweerder aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld. Bij de bepaling van de nadere termijn is van belang dat de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. De rechter stelt dus geen nadere termijn waarvan op voorhand vaststaat dat het bestuursorgaan niet zorgvuldig te werk kan gaan. Volgens de Afdeling is een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken hierna voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-weken model) passend.
10. De rechtbank stelt vast dat in het geval van eiser in ieder geval een aanmeldgehoor en een nader gehoor hebben plaatsgevonden. Uit de door eiser overgelegde stukken blijkt ook dat op 3 juli 2023 een 1F-gehoor heeft plaatsgevonden. Het verslag van dit gehoor is niet opgenomen in het dossier dat aan de rechtbank is overgelegd. Niet is gebleken dat eiser nogmaals moet worden gehoord. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden een besluit aan eiser bekend maakt.
11. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat verweerder een dwangsom van € 100 aan eiser verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
12. In de gegrondverklaring van het beroep ziet de rechtbank aanleiding om verweerder te veroordelen in de door eiser gemaakte proceskosten. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
 verklaart het beroep gegrond;
 vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
 draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken op de aanvraag van eiser;
 bepaalt dat verweerder aan eiser een dwangsom van € 100 (honderd euro) moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500 (zevenduizendvijfhonderd euro);
 veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50 (vierhonderdzevenendertig euro en vijftig cent).
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, rechter, in aanwezigheid van mr. S.S. van der Velde, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Besluit van 21 september 2022, nummer WBV 2022/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000; gepubliceerd in Staatscourant 2022 nr. 25775; in werking getreden op 27 september 2022.
4.Richtlijn 2013/32/EU.