ECLI:NL:RBDHA:2024:3708

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
30 januari 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
NL23.22885
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag mvv op basis van artikel 8 EVRM en beoordeling van afhankelijkheidsrelatie

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2024, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eisers, een moeder en haar zoon van Syrische nationaliteit, hebben de aanvraag ingediend op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eisers en hun referent, die in Nederland verblijft.

De rechtbank behandelt het beroep en constateert dat de staatssecretaris de aanvraag op 3 oktober 2022 heeft afgewezen en het bezwaar op 14 juli 2023 ongegrond heeft verklaard. Tijdens de zitting op 23 januari 2024 zijn de gemachtigden van beide partijen aanwezig. Eisers betogen dat er wel degelijk sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, onder andere door de medische situatie van eiseres en de kwetsbare positie van alleenstaande vrouwen in Syrië. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris alle relevante informatie heeft betrokken en dat er geen te strikte toetsingsmaatstaf is gehanteerd.

De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat. De medische problemen van eisers zijn niet voldoende om aan te tonen dat zij specifiek afhankelijk zijn van de referent. De rechtbank wijst ook op de aanwezigheid van andere familieleden die ondersteuning kunnen bieden. De belangenafweging tussen de persoonlijke belangen van eisers en het economisch belang van Nederland valt in het nadeel van eisers uit. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.22885

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres], V-nummer: [v-nummer], eiseres;

[eiser], V-nummer: [V-nummer]; eiser
Gezamenlijk te noemen: eisers
(gemachtigde: mr. E.P.A. Zwart),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. J.M.M. van den Hoek).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van de aanvraag van eisers.
1.1.
Bij besluit van 3 oktober 2022 (het primaire besluit) heeft verweerder de aanvraag van eisers tot verlening van een mvv [1] voor het doel ‘verblijf als familie- of gezinslid op grond van artikel 8 van het EVRM [2] , afgewezen
1.2.
Bij besluit van 14 juli 2023 (het bestreden besluit) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit ongegrond verklaard.
2. De rechtbank heeft het beroep op 23 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eisers en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat de zaak over?
3. Eiseres is de moeder en eiser de broer van [naam], referent. Eisers hebben de Syrische nationaliteit. Zij willen graag verblijven bij referent op grond van artikel 8 van het EVRM.
4. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen, omdat tussen eisers en referent geen sprake is van familie-of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Volgens verweerder is er geen sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen referent en eisers. Verweerder heeft de belangenafweging op grond van artikel 8 van het EVRM gemaakt, maar deze is in het nadeel van eisers uitgevallen.
Wat vinden eisers in beroep?
5. Eisers zijn het niet eens met het bestreden besluit. Allereerst verzoeken zij alles wat eerder in de procedure is aangevoerd als herhaald en ingelast te beschouwen. Ten tweede vinden zij dat er wel degelijk sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Eisers voeren in dit kader aan dat verweerder een te strikte toetsingsmaatstaf heeft gehanteerd, omdat exclusieve of verregaande mate van afhankelijkheid geen voorwaarde is voor het bestaan van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verweerder had als bijkomende elementen moeten betrekken dat de echtgenoot van eiseres is overleden, zij diverse medische klachten heeft, in toenemende mate vergeetachtig is en vaak valt en dat eiser het syndroom van Down heeft, waardoor zij voor de dagelijkse verzorging afhankelijk zijn van anderen. Daarbij wordt ook gewezen op de kwetsbare positie van alleenstaande vrouwen in Syrië. Verder stellen eisers met betrekking tot hun verwijzing naar het arrest Senchishak [3] dat die zaak inderdaad niet op een lijn kan worden gesteld met deze zaak, juist nu er in onderhavige zaak wél sprake is van “additional factors of dependance”. Ten aanzien van de belangenafweging tussen eisers en referent vinden eisers dat deze ook ten onrechte in hun nadeel is uitgevallen. Verweerder heeft in onvoldoende mate betrokken dat er sprake is van een objectieve belemmering. Subsidiair verzoeken eisers om aanhouding, in afwachting van een uitspraak van de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State die in het eerste kwartaal van 2024 wordt verwacht en waarin (mogelijk) de criteria aan de hand waarvan wordt beoordeeld of sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid aan de orde komen.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Herhaald en ingelast
6. Eisers hebben verzocht om de bezwaargronden als herhaald en ingelast te beschouwen. Uit het in algemene zin herhalen en inlassen van bezwaargronden kan de rechtbank niet afleiden waarom eisers van mening zijn dat het bestreden besluit onjuist is. Daarom ziet de rechtbank hierin geen aanleiding het besluit te vernietigen en gaat hierna in op de in beroep aangevoerde gronden.
Meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
7. Uit vaste rechtspraak van de hoogste bestuursrechter [4] volgt dat het al dan niet bestaan van ‘een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie’ tussen een meerderjarig kind en diens ouder(s) in essentie een kwestie van feitelijke aard is en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Elementen zoals financiële of materiële afhankelijkheid, de gezondheid van een van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst kunnen bij de beoordeling van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden van belang zijn. Verweerder mag hierbij zwaarwegend, maar niet doorslaggevend gewicht toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven. Verder volgt eveneens uit vaste rechtspraak [5] dat verweerder daarbij de vraag mag betrekken of de banden tussen een vreemdeling en een referent zo sterk zijn dat de vreemdeling zonder de referent niet in staat is om zelfstandig te functioneren.
7.1.
De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat niet is gebleken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eisers en referent. Verweerder heeft daarbij alle relevante informatie betrokken en niet is gebleken dat een te strikte toetsingsmaatstaf is gehanteerd.
Uit de overgelegde verklaringen komt naar voren dat eisers diverse medische problemen hebben. Zo heeft eiseres een nieraandoening, ernstige hernia en een slijtage in de knieën. Verder heeft zij last van slapeloosheid, vermoeidheid en negatieve gedachten. Eiser heeft last heeft van onder meer driftbuien en bijtaanvallen als gevolg van het syndroom van Down. Uit deze medische documenten blijkt echter niet dat zij voor hun verzorging specifiek afhankelijk zijn van referent. Niet is aannemelijk gemaakt dat eiseres niet in staat is om zonder aanwezigheid van referent te kunnen functioneren. Daarbij heeft verweerder ook betrokken dat er nog een oom en tante zijn die met enige regelmaat langskomen om te helpen en kan zij, zo nodig, hulp van de buren vragen. Ook blijkt uit deze stukken dat zij toegang hebben tot de voor hen noodzakelijke medische zorg en kunnen beschikken over de benodigde medicatie. De nieuwe medische stukken van 11 januari 2024 schetsen geen wezenlijk ander beeld. Verder heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat, voor zover er van zou worden uitgegaan dat er een zekere mate van financiële afhankelijk afhankelijkheid bestaat, deze ook op afstand kan worden voortgezet. Dat er een objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen is niet van belang bij de beoordeling of er sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, maar komt wel aan de orde bij de belangenafweging (zie hieronder). Dit geldt ook voor de aangevoerde kwetsbare positie van alleenstaande vrouwen en de omstandigheid dat referent zich zorgen maakt over zijn familie en daar klachten door ervaart. Deze aspecten kunnen de conclusie dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie niet anders maken.
Belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle relevante omstandigheden en belangen van eisers in het kader van artikel 8 van het EVRM kenbaar afgewogen tegen het economisch belang van de Nederlandse staat en voldoende gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt. Hiertoe overweegt de rechtbank als volgt.
8.1.
In de belangenafweging heeft verweerder zwaarder gewicht kunnen toekennen aan het restrictieve toelatingsbeleid van Nederland, het gegeven dat eisers nooit in Nederland hebben verbleven en dus sterkere banden hebben met hun land van herkomst, het ontbreken van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie in de zin van artikel 8 EVRM en het economisch belang van Nederland. Dit laatste belang is ruim uitgelegd, waarbij de economische perspectieven van eisers en referent in algemene zin zijn betrokken. Het bestaan van een objectieve belemmering om het familie- en gezinsleven in het land van herkomst uit te oefenen en de verwijzing naar de kwetsbare positie van alleenstaande vrouwen in Syrië heeft verweerder als onvoldoende kunnen beschouwen om de belangenafweging in het voordeel van eisers te laten uitvallen. Het beroep van eisers ter zitting op het arrest van het EHRM van 9 juli 2021 (M.A. tegen Denemarken) [6] maakt dit niet anders, nu het in die zaak ging over de vraag of het opleggen van een verplichte wachttijd voor het verlenen van gezinshereniging aan personen die de subsidiaire of tijdelijke beschermingsstatus genieten, in strijd is met het EVRM. Die situatie is niet vergelijkbaar met onderhavige zaak. Dat referent zich zorgen maakt over zijn familie en daar zelf ook klachten door ervaart, is begrijpelijk, maar leidt niet tot een andere uitkomst.
Verzoek om aanhouding
9. De rechtbank ziet in wat eisers aanvoeren en gelet op wat hiervoor is overwogen geen aanleiding om de door eisers aangehaalde uitspraak van de Afdeling af te wachten.
Beroep niet tijdig beslissen
10. Op 14 juli 2023 heeft verweerder alsnog een beslissing op het bezwaar genomen. Volgens vaste rechtspraak betekent dit dat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit. [7] De rechtbank verklaart het beroep voor zover dat gericht is tegen het niet tijdig beslissen daarom kennelijk niet-ontvankelijk.

Conclusie en gevolgen

11. Het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar is niet-ontvankelijk. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond.
12. Voor een proceskostenvergoeding bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk;
  • verklaart het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.M. Meijers, rechter, in aanwezigheid van mr. R.S. Ouertani, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Machtiging tot voorlopig verblijf.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens (hierna: EHRM) van 18 november 2014, nr.5049/12 (
4.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 4 april 2019, ECLI:NL:RVS:2019:1003.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van de Afdeling van 6 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:695, en 16 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:758.
6.EHRM 9 juli 2021, 6697/18 (
7.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 oktober 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:3348).