In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 30 januari 2024, wordt het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) beoordeeld. Eisers, een moeder en haar zoon van Syrische nationaliteit, hebben de aanvraag ingediend op basis van artikel 8 van het Europees Verdrag voor de Rechten van de Mens (EVRM), dat het recht op respect voor privé- en gezinsleven waarborgt. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, die stelde dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eisers en hun referent, die in Nederland verblijft.
De rechtbank behandelt het beroep en constateert dat de staatssecretaris de aanvraag op 3 oktober 2022 heeft afgewezen en het bezwaar op 14 juli 2023 ongegrond heeft verklaard. Tijdens de zitting op 23 januari 2024 zijn de gemachtigden van beide partijen aanwezig. Eisers betogen dat er wel degelijk sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie, onder andere door de medische situatie van eiseres en de kwetsbare positie van alleenstaande vrouwen in Syrië. De rechtbank oordeelt echter dat de staatssecretaris alle relevante informatie heeft betrokken en dat er geen te strikte toetsingsmaatstaf is gehanteerd.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht heeft geoordeeld dat er geen meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie bestaat. De medische problemen van eisers zijn niet voldoende om aan te tonen dat zij specifiek afhankelijk zijn van de referent. De rechtbank wijst ook op de aanwezigheid van andere familieleden die ondersteuning kunnen bieden. De belangenafweging tussen de persoonlijke belangen van eisers en het economisch belang van Nederland valt in het nadeel van eisers uit. De rechtbank verklaart het beroep tegen het niet tijdig beslissen op bezwaar niet-ontvankelijk en het beroep tegen het bestreden besluit ongegrond. Er is geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.