ECLI:NL:RBDHA:2024:3737

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 maart 2024
Publicatiedatum
19 maart 2024
Zaaknummer
NL23.32567
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bestuursrechtelijke procedure inzake asielaanvraag en niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft eiser op 1 juni 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiser op 27 september 2023. Eiser heeft vervolgens op 13 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend en beide partijen hebben ervoor gekozen om niet ter zitting te worden gehoord, waardoor de rechtbank het onderzoek ter zitting heeft achterwege gelaten.

De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn van zes maanden, zoals voorgeschreven in artikel 42 van de Vreemdelingenwet 2000, is overschreden. Eiser heeft de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke gesteld, en er zijn meer dan twee weken verstreken sinds deze ingebrekestelling. De rechtbank oordeelt dat het beroep van eiser gegrond is, en vernietigt het niet tijdig nemen van een besluit door de staatssecretaris. De rechtbank draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken na de bekendmaking van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag van eiser bekend te maken.

Daarnaast wordt de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De proceskosten van eiser worden vastgesteld op € 437,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, en is openbaar bekendgemaakt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.32567

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

Procesverloop

Eiser heeft op 1 juni 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel
voor bepaalde tijd ingediend.
Bij brief van 27 september 2023 heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het
niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag.
Op 13 oktober 2023 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. Omdat geen van de partijen, nadat zij waren gewezen op hun recht ter zitting te worden gehoord, heeft verklaard dat zij gebruik wil maken van dit recht, heeft de rechtbank op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) bepaald dat het onderzoek ter zitting verder achterwege blijft. Vervolgens is het onderzoek gesloten.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing
van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit
met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat
een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend
zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn
verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) moet de
staatssecretaris binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag beslissen.
5. Op grond van artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw kan de termijn,
als bedoeld in het eerste lid, met ten hoogste negen maanden worden verlengd, indien een
groot aantal vreemdelingen tegelijk een aanvraag indient waardoor het in de praktijk zeer
moeilijk is de procedure binnen de termijn van zes maanden af te ronden.
6. Eiser heeft de aanvraag ingediend op 21 juni 2022. Bij brief van 21 november 2022
heeft de staatssecretaris eiser bericht dat de beslistermijn op eisers aanvraag wordt verlengd
met negen maanden op grond van artikel 42, vierde lid van de Vw. De rechtbank stelt vast
dat de wettelijke beslistermijn om op de aanvraag van eiser te beslissen is verstreken. De
rechtbank stelt verder vast dat eiser de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld
en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
7. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
8. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie ter zake
(ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) een rechterlijke dwangsom
opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb
bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag
van eiser. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht.
9. De rechtbank is van oordeel dat in gevallen waarin de zogenoemde bovengrens als
bedoeld in artikel 31, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn van 21 maanden wordt
overschreden in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel in
aanmerking komt om een beslissing te nemen op de asielaanvraag. In dit geval is de termijn
van 21 maanden nog niet verstreken, maar zal deze binnen de 8+8 wekentermijn verstrijken.
Het blijft van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank
zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de staatssecretaris in zo’n geval binnen zes weken op
de asielaanvraag dient te beslissen. Bijzondere omstandigheden kunnen voor de rechtbank
aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken door de staatssecretaris een andere
termijn te geven. In dit geval is niet gebleken van dergelijke omstandigheden. De rechtbank
acht het niet onmogelijk voor de staatssecretaris om op zorgvuldige wijze binnen zes weken
een besluit te nemen. Dit betekent dat de staatssecretaris binnen zes weken na de dag van
bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
10. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat
de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de
beslistermijn wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum
van € 7.500,-.
11. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten.
Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de
door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 437,50 (1 punt voor het
indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor
0,5).
Beslissing
De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt de staatssecretaris op binnen zes weken na de dag van bekendmaking van
deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen
voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum
van € 7.500,-;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van N. Walstra,
griffier en openbaar bekendgemaakt via rechtspraak.nl.
Deze uitspraak is in het openbaar bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.