ECLI:NL:RBDHA:2024:3825

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 maart 2024
Publicatiedatum
20 maart 2024
Zaaknummer
NL23.20758
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Iraakse eiser wegens betrokkenheid bij mensenrechtenschendingen

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 13 maart 2024, wordt het beroep van een Iraakse eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. De eiser, geboren in 1981 in Tuz Khormato, Irak, heeft op 10 juli 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 11 juli 2023 afgewezen als kennelijk ongegrond, met als argument dat de eiser betrokken was bij ernstige mensenrechtenschendingen tijdens zijn lidmaatschap van de Patriottische Unie van Koerdistan (PUK). De rechtbank heeft vastgesteld dat de eiser inlichtingen heeft verzameld die hebben geleid tot de arrestatie en marteling van politieke tegenstanders en de gedwongen verplaatsing van de Arabische bevolking. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht het bepaalde in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag tegen de eiser heeft ingeroepen, omdat hij wist van de gevolgen van zijn handelen. De rechtbank concludeert dat er geen aanleiding is om te twijfelen aan de rechtmatigheid van de afwijzing van de asielaanvraag, en verklaart het beroep ongegrond. De eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL23.20758
uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , V-nummer: [V-nummer] , eiser (gemachtigde: mr. E.R. Hagenaars),

en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, (gemachtigde: M. Janssen).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser stelt dat hij de Iraakse nationaliteit heeft en dat hij is geboren op [geboortedatum] 1981. Hij heeft op 10 juli 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 11 juli 2023 deze aanvraag in de verlengde procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 18 oktober 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Arif als tolk en de gemachtigde van de staatssecretaris.
1.3.
Bij sluiting van het onderzoek op zitting heeft de rechtbank meegedeeld binnen zes weken uitspraak te doen. De rechtbank heeft deze termijn niet gehaald en partijen bericht dat zij later uitspraak zal doen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de rechtmatigheid van het besluit van de staatssecretaris waarin het asielverzoek van eiser kennelijk ongegrond is verklaard. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris het asielverzoek van eiser kennelijk ongegrond heeft mogen vinden
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiser legt aan zijn asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is afkomstig uit Tuz Khormato, Irak. In 2005 is hij lid geworden is van de Patriottische Unie van Koerdistan (hierna: PUK). Hij heeft verder aangevoerd vanaf 2005 tot zijn vertrek uit Irak in april 2015 peshmerga te zijn geweest bij deze partij.
In deze functie was het zijn taak om inlichtingen te verzamelen over burgers die een (vermeend) gevaar voor de staatsveiligheid vormden, waaronder mogelijke aanhangers van Islamitische Staat (hierna IS), personen met mogelijk extremistische sympathieën of personen die tegen de PUK waren. Uit zijn verklaringen komt ook naar voren dat deze burgers na arrestatie werden gemarteld in de geheime gevangenissen van de PUK met als doel een bekentenis of informatie af te dwingen. Begin 2014 is eiser gepromoveerd tot officier en kreeg hij de leiding over een eenheid van 25 à 30 peshmerga’s. In deze functie heeft hij onder andere opdracht gegeven tot en deelgenomen aan het verplaatsen van Arabische burgers uit Koerdisch gebied.
Eiser heeft voorts verklaard dat de PUK argwaan jegens hem heeft gekregen, omdat hij uit een islamitische familie komt. Hij stelt in 2014 geprobeerd te hebben ontslag te nemen bij de PUK. De partij accepteerde dit niet en vervolgens moest eiser voorkomen bij een militaire rechtbank. Hij is daarna een half jaar gedetineerd geweest. Hierbij is eiser gemarteld en is zijn hoofd kaalgeschoren. Vervolgens is hij vrijgelaten, waarna hij als grenswacht terugkeerde naar het oorlogsgebied. Eén jaar later heeft hij Irak verlaten.
Eiser stelt dat hij door de PUK beschuldigd wordt van het verlaten van de partij, het overstappen naar een andere partij en het hierbij verkopen van geheimen van de PUK aan deze andere partij. Hij stelt dat er een arrestatiebevel jegens hem is uitgevaardigd, en dat hij bij terugkeer een gevangenisstraf zou kunnen krijgen van 15 à 20 jaar.
Het bestreden besluit
5. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat aan eiser het bepaalde in artikel 1(F) van het Vluchtelingenverdrag (Vlv) kan worden tegengeworpen. Eiser heeft in de periode dat hij werkzaam is geweest voor de PUK inlichtingen verzameld over personen, waardoor deze later konden worden gearresteerd en gemarteld in geheime gevangenissen. Voorts heeft hij meegewerkt aan gedwongen verplaatsing van de etnisch Arabische/islamitische bevolking naar ontheemdenkampen. Later heeft hij als officier leiding gegeven aan personen die deze handelingen uitvoerden. Volgens de staatssecretaris wist eiser van de gevolgen die zijn handelen voor de betrokken personen had (het zogenoemde knowing and personal participation-criterium) en heeft eiser zich daarmee schuldig gemaakt aan het bepaalde in artikel 1(F) onder a, b, en c van het Vlv. De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond.

Het beroep van eiser

Het verzamelen van informatie over personen
6. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat hij er geen weet van had dat de personen over wie hij informatie heeft doorgespeeld aan de PUK, vervolgens werden opgepakt, gevangengezet en gemarteld. Pas in 2013 werd dit hem duidelijk, waarna hij meteen een
verzoek om ontslag heeft ingediend. Als gevolg hiervan is hij zelf opgepakt en gedurende zes maanden gevangengezet. Gelet hierop kan hem dus niet worden verweten dat hij kennis had van de martelingen waaraan de personen, waarover hij informatie had doorgespeeld, als gevolg van zijn informatie werden blootgesteld. De tegenwerpingen van de staatssecretaris berusten slechts op aannames.
7. De rechtbank stelt allereerst vast dat niet in geschil is dat eiser informatie over bepaalde personen heeft verzameld en doorgespeeld aan de PUK. Voorts stelt de rechtbank vast dat de staatssecretaris eiser de handelingen onder a, b en c van artikel 1(F) van het Vlv heeft tegengeworpen en dat eiser de handelingen onder sub b en c niet heeft bestreden. Eiser heeft ter zitting de beroepsgrond over gesloten en suggestieve vraagstelling tijdens de gehoren ingetrokken.
8. Uit de verklaringen van eiser mocht de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank afleiden dat eiser bekend was met de werkzaamheden die hij moest verrichten toen hij toetrad tot de PUK. Door zijn werk zijn heel veel mensen opgepakt. Eiser beschrijft de martelmethodes van de PUK en heeft in 2013 ook een martelsessie bijgewoond. In 2014 heeft hij nog promotie gemaakt. Verder verklaart hij dat hij ervan op de hoogte was dat terroristen die op basis van zijn informatie werden aangehouden, later gemarteld werden en dat het normaal is dat als iemand van iets verdacht wordt, deze persoon dan wordt gemarteld om schuld te bekennen.i Eiser is vrijwillig toegetreden tot de PUK en wist bij zijn toetreding tot de PUK al dat hij als taak zou krijgen om in een geheime cel ervoor te zorgen dat mensen die misdrijven wilden plegen, zouden worden opgepaktii, en dat al sinds 1991 door verschillende Koerdische partijen werd gemarteld.iii Uit zijn verklaringen volgt dat hij van 2007 tot eind 2013 voor de geheime cel werkzaam is geweest.iv Eiser heeft ook verklaard dat hij als opdracht kreeg om te kijken naar mensen die terroristische plannen hadden of mensen die een gevaar konden vormen voor het land of mensen die ideeën wilden verspreiden over gevaarlijke politieke partijen. De verkregen informatie gaf hij door aan een contactpersoon en de betreffende persoon werd vervolgens opgepakt en gemarteld en als hij had bekend, werd hij opgesloten. Zo niet, dan werd deze persoon na een tijdje vrijgelaten. Volgens eiser zijn naar aanleiding van door hem verstrekte informatie tientallen mensen opgepakt.v In 2014 heeft hij binnen de PUK nog promotie gemaakt, volgens de verklaring van eiser onder meer omdat hij actief was en goed werk deed.vi
9. De verklaringen van eiser in beroep en ter zitting dat hij pas in 2013 op de hoogte is geraakt van de marteling van personen die vanwege door hem verzamelde informatie zijn opgepakt, en dat hij om die reden een verzoek om ontslag heeft ingediend, volgt de rechtbank niet. Uit de hierboven genoemde verklaringen van eiser mocht de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank concluderen dat eiser ook vóór 2013 wist van de gevolgen voor de personen van wie hij informatie doorspeelde en dat deze personen zonder eisers daden niet zouden zijn opgepakt. Daarbij speelt ook een rol dat onduidelijk is gebleven waarom eiser deze stelling eerst in beroep naar voren heeft gebracht. De stelling van eiser in beroep dat de staatssecretaris zijn conclusie baseert op aannames, slaagt niet. De verklaringen van eiser over zijn verzoek tot ontslag, detentie en tewerkstelling als grenswacht geven de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. Eiser heeft na zijn gevangenschap nog een jaar in dienst van de PUK gewerkt voordat hij het land verliet, zonder verdere problemen te hebben ondervonden. Zijn stelling dat er een arrestatiebevel door de PUK tegen hem is uitgevaardigd, is niet nader onderbouwd. Eiser heeft ook aangevoerd dat de enkele omstandigheid dat hij officier was, niet betekent dat hij
verantwoordelijk is. Dat klopt op zichzelf, maar zoals volgt uit het voorgaande, heeft de staatssecretaris zijn besluit niet uitsluitend gebaseerd op het feit dat eiser officier van de PUK was.
10. De rechtbank is daarom van oordeel dat de staatssecretaris aan eiser het bepaalde in artikel 1(F) onder a, b, en c van het Vlv mocht tegenwerpen. De beroepsgrond slaagt niet.
Het gedwongen verplaatsen van bevolking
11. Eiser heeft in beroep aangevoerd dat het overbrengen van de Arabische bevolking uit de door IS prijsgegeven gebieden in een gemoedelijke sfeer plaatsvond en dat er ruimte was voor onderhandelingen over financiële compensatie. Dit duidt er volgens eiser, zo begrijpt de rechtbank, niet op dat er sprake was van dwang.
12. Uit de verklaringen van eiser mocht de staatssecretaris naar het oordeel van de rechtbank afleiden dat eiser betrokken is geweest bij gedwongen verplaatsing van met name de Arabische bevolking uit gebieden die de PUK na het vertrek van IS heeft bezet. Eiser heeft verklaard dat Arabische dorpsbewoners door de eenheid van eiser werden meegenomen en naar kampen werden gebracht en vervolgens naar het gebied waar zij oorspronkelijk vandaan kwamen.
13. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit verwezen naar openbare bronnen.vii Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris hieruit mogen afleiden dat er sprake was van gedwongen verwijdering van etnische Arabieren. Uit de verklaringen van eiser heeft de staatssecretaris mogen afleiden dat deze verplaatsingen werden uitgevoerd door groepen peshmerga’s en dat eiser leiding gaf aan één van deze groepen. Eiser heeft immers verklaard dat hij in 2014 is bevorderd tot officier en leiding kreeg over 25 à 30 mensen. Eén van de taken van zijn eenheid was het gedwongen verplaatsen van de Arabische bevolking van de op IS ingenomen gebieden. Deze mensen werden in kampen ondergebracht en vervolgens naar het gebied gebracht waar ze oorspronkelijk vandaan kwamen.viii Eiser heeft verklaard dat de Arabische bevolking al lange tijd in deze gebieden woonde en dat sprake was van gemengde huwelijken en gezinnen. Dat deze gedwongen verhuizingen in een gemoedelijke sfeer zouden hebben plaatsgevonden en dat de betrokken personen financieel werden gecompenseerd en daar heel blij mee waren, is door eiser niet nader onderbouwd en neemt naar het oordeel van de rechtbank bovendien niet weg dat sprake was van een gedwongen verhuizing. Bovendien verdragen de verklaringen van eiser zich niet met de informatie van de Minister van Buitenlandse Zaken en van Amnesty International, dat deze verplaatsingen in feite neerkomen op deportaties.ix De enkele stelling van eiser dat als openbare bronnen geen melding maken van compensatie van de getroffen personen, dit niet wil zeggen dat dit niet heeft plaatsgevonden, geeft de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel. De beroepsgrond slaagt niet.

Overige beroepsgronden

14. Eiser heeft aangevoerd dat er aanleiding is om hem het voordeel van de twijfel te geven. Gelet op hetgeen hierboven is overwogen, is de rechtbank van oordeel dat de staatssecretaris hiervoor geen aanleiding hoefde te zien. Deze beroepsgrond slaagt niet.
15. Eiser heeft voorts aangevoerd dat sinds de verweten gedragingen geruime tijd is verlopen. Hierdoor kan niet meer worden volgehouden dat er een actueel gevaar voor de openbare orde van eiser uitgaat. De staatssecretaris heeft zich op het standpunt gesteld dat dat de aard en het karakter van de verweten gedragingen een ander karakter aan het tijdsverloop geven, waardoor eiser hier geen geslaagd beroep op kan doen.
16. De rechtbank verwijst naar vaste jurisprudentie van de ABRvSx en overweegt dat volgens de overwegingen van het Hof van Justitie van de EU in het arrest K. en H.F.xi niet is uitgesloten dat de ernst van de 1(F)-misdrijven al tot de conclusie leidt dat de vreemdeling nog steeds een actueel, werkelijk en voldoende ernstig gevaar voor de openbare orde vormt. Het tijdsverloop sinds het begaan van de 1(F)-misdrijven is daarbij niet doorslaggevend. Dit alleen al omdat deze misdrijven in een relatief korte periode kunnen plaatsvinden, maar toch tot de meest ernstige misdrijven behoren en juist daarom gedurende lange tijd tot de conclusie kunnen leiden dat een vreemdeling een actueel, werkelijk en voldoende ernstig gevaar voor de openbare orde is.
Verder kan de eventuele uitzonderlijke ernst van het feit ertoe leiden dat de dreiging ook na een betrekkelijk lang tijdsverloop nog actueel is. Daarnaast speelt ook het persoonlijk gedrag van de vreemdeling sinds het plegen van het feit een rol. Als dat ervan getuigt dat de vreemdeling nog steeds een houding aanneemt die de in de artikelen 2 en 3 van het VWEU bedoelde fundamentele waarden als de menselijke waardigheid en de mensenrechten aantast, kan dat ook leiden tot de conclusie dat de dreiging nog actueel is.
De enkele omstandigheid dat het vroegere gedrag van die betrokken persoon zich heeft voorgedaan in de specifieke historische en maatschappelijke context van zijn land van herkomst, die zich niet opnieuw zal voordoen in het gastland, staat aan die vaststelling niet in de weg.xii
17. Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij op dit moment niet (meer) als een actueel gevaar voor de openbare orde kan worden aangemerkt. Het enkele tijdsverloop is hiervoor naar het oordeel van de rechtbank geen doorslaggevende factor. Eiser heeft geen blijk gegeven dat hij afstand heeft genomen van de hem verweten ernstige gedragingen. De enkele stelling dat hij niet zou hebben geweten van de gevolgen van zijn handelen voor de betrokken personen kan naar het oordeel van de rechtbank niet als zodanig gelden. Uit de verklaringen van eiser mocht de staatssecretaris afleiden dat eiser bewust gekozen heeft voor zijn werk en er bepaalde negatieve opvattingen over de islam op nahield.xiii Eiser heeft geen andere argumenten aangevoerd die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Deze beroepsgrond slaagt niet.
18. De rechtbank stelt nog vast dat eiser geen gronden heeft gericht tegen het in het bestreden besluit opgenomen terugkeerbesluit en inreisverbod. Het ter zitting niet nader onderbouwde beroep op de uitspraak van het Hof van Justitie van de EU van 6 juli 2023,xiv en het IND Informatiebericht 2023/57 geeft de rechtbank geen aanleiding om het beroep, voor zover dat is gericht tegen het terugkeerbesluit en het inreisverbod, gegrond te verklaren.

Conclusie en gevolgen

19. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen als kennelijk ongegrond.
20. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S.G.M. van Veen, voorzitter, en mr. J.G. Nicholson en mr. A. Skerka, leden, in aanwezigheid van mr. P. Bruins, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.
i Pagina 13 van het gehoor van 6 september 2022
ii Pagina 5 van het gehoor van 21 maart 2023
iii Pagina 10 van het gehoor van 21 maart 2023
iv Pagina 6 van het gehoor van 21 maart 2023.
v Pagina’s 6 t/m 8 van het gehoor van 21 maart 2023
vi Pagina 14 van het gehoor van 21 maart 2023
vii Pagina 5-7 van het besluit van 11 juli 2023
viii Pagina 15-16 van het gehoor van 21 maart 2023
ix Ministerie van Buitenlandse Zaken, Algemeen ambtsbericht Irak, oktober 2015, pag. 44, en Amnesty International, ‘Banished and Dispossessed. Forced displacement and deliberate destruction in northern Iraq’, 20 januari 2016, pag.12.
x Bijvoorbeeld de uitspraak van 16 december 2020, ECLI:NL:RVS:2020:3017 en van 26 september 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2759
1xi3HmvJaEaUrt, 220m2e4i 2018, C-331/16 en C-366/16, ECLI:EU:C:2018:296
xii Zie noot 11, overwegingen 58, 60 en 66
xiii Pagina 7 van het gehoor van 21 maart 2023
xiv ECLI:EU:C:2023:540

Documentcode: [documentcode]