ECLI:NL:RBDHA:2024:419

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 januari 2024
Publicatiedatum
17 januari 2024
Zaaknummer
NL23.34891
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • B.F.Th. de Roos
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Voorlopige voorziening in asielzaak met betrekking tot overdracht aan Duitsland

In deze zaak heeft de voorzieningenrechter van de Rechtbank Den Haag op 11 januari 2024 uitspraak gedaan in een verzoek om voorlopige voorziening van verzoekers, die asiel aanvragen in Nederland. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de asielaanvragen van verzoekers niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling op basis van de Dublinverordening. Verzoekers hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten en vroegen de voorzieningenrechter om een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter heeft op basis van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting.

De voorzieningenrechter overweegt dat de asielaanvraag van verzoekers niet in behandeling is genomen omdat een andere lidstaat verantwoordelijk is, zoals bepaald in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000. De overdrachtstermijn volgens de Dublinverordening is vastgesteld op zes maanden, met een uiterste overdrachtsdatum voor verzoekers van respectievelijk 1 en 4 maart 2023. De rechtbank had eerder de behandeling van de beroepen aangehouden op verzoek van de gemachtigde van verzoekers, die om persoonlijke redenen niet ter zitting kon verschijnen.

De voorzieningenrechter concludeert dat de beroepen mogelijk niet binnen de overdrachtstermijn kunnen worden afgehandeld. Bovendien heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State in eerdere uitspraken verduidelijkt dat het indienen van een verzoek om voorlopige voorziening in eerste aanleg niet automatisch leidt tot opschorting van de overdrachtstermijn. De voorzieningenrechter besluit daarom om de verzoeken om voorlopige voorziening als kennelijk gegrond toe te wijzen, waardoor de overdrachtstermijnen worden gestuit.

De voorzieningenrechter heeft geen aanleiding gezien voor een proceskostenveroordeling en heeft de voorlopige voorzieningen getroffen, zodat verzoekers niet mogen worden overgedragen aan Duitsland totdat op de beroepen is beslist. Deze uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen hoger beroep of verzet open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.34891 en NL23.34893

uitspraak van de voorzieningenrechter in de zaken tussen

[naam 1], verzoeker

V-nummer: [nummer 1]
[naam 2], verzoekster
V-nummer:[nummer 2],
hierna: verzoekers,
mede ten behoeve van hun twee minderjarige kinderen,
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

Procesverloop

Bij twee afzonderlijke besluiten van 2 november 2023 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de asielaanvragen van verzoekers niet in behandeling genomen op de grond dat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan.
Verzoekers hebben tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld. Zij hebben verder de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
De voorzieningenrechter doet op grond van artikel 8:83, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. De asielaanvraag van verzoekers is niet in behandeling genomen op grond van artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) omdat een andere lidstaat daarvoor verantwoordelijk is zoals bedoeld in de Dublinverordening. [1] Deze verordening stelt in artikel 29, eerste lid, van de Dublinverordening een termijn van zes maanden na het claimakkoord waarbinnen verzoekers dienen te worden overgedragen aan de ontvangende lidstaat. De uiterste overdrachtsdatum voor verzoekers is 1 maart 2023, respectievelijk 4 maart 2023.
2. De met deze verzoeken samenhangende beroepen (NL23.34890 en NL23.34892) zouden worden behandeld op de zitting van 10 januari 2023. De rechtbank heeft de behandeling van de beroepszaken echter aangehouden op verzoek van de gemachtigde van verzoekers, omdat zij vanwege een spoedsituatie in de privésfeer niet ter zitting kan verschijnen.
3. De voorzieningenrechter stelt vast dat dit meebrengt dat de beroepen van verzoekers mogelijk niet kunnen worden afgehandeld binnen de overdrachtstermijn van zes maanden of slechts kort voor het verstrijken daarvan. Daarnaast is het volgende van belang.
4. De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) heeft in de uitspraken van 22 november 2023 [2] uitgelegd dat alleen het indienen van een verzoek om een voorlopige voorziening in eerste aanleg nog niet leidt tot opschorting van de overdrachtstermijn. De voorlopige voorziening moet dan ook daadwerkelijk zijn getroffen. Daarnaast volgt uit deze uitspraken en het arrest van het Hof van Justitie van de Europese Unie van 30 maart 2023 [3] dat een op verzoek van verweerder in hoger beroep getroffen voorlopige voorziening de overdrachtstermijn alleen opschort als de voorzieningenrechter van de rechtbank de uitvoering van het overdrachtsbesluit in beroep al heeft opgeschort overeenkomstig artikel 27, derde lid, aanhef en onder c, van de Dublinverordening. Als de uitvoering van het overdrachtsbesluit in beroep niet is opgeschort, leidt toewijzing in hoger beroep van een verzoek van verweerder tot het treffen van een voorlopige voorziening niet tot opschorting van de overdrachtstermijn. Toewijzing van het verzoek in hoger beroep betekent in dat geval uitsluitend dat verweerder de uitspraak van de rechtbank niet hoeft uit te voeren totdat de Afdeling op zijn hoger beroep heeft beslist. De toewijzing heeft dan geen gevolgen voor de overdrachtstermijn.
5. Verder hebben verzoekers belang om – zoals zij ook hebben verzocht – de uitkomst van hun beroepen in Nederland af te wachten.
6. De voorzieningenrechter ziet in dit alles aanleiding om bij wijze van ordemaatregel de verzoeken om een voorlopige voorziening als kennelijk gegrond toe te wijzen, waarmee de overdrachtstermijnen worden gestuit.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De voorzieningenrechter:
- treft de voorlopige voorzieningen dat de bestreden besluiten worden geschorst en dat
verzoekers niet mogen worden overgedragen aan Duitsland totdat is beslist op de
beroepen.
Deze uitspraak is gedaan door mr. B.F.Th. de Roos, voorzieningenrechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Verordening (EU) Nr. 604/2013.
3.ECLI:EU:C:2023:272.