In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt de beëindiging van de tijdelijke bescherming van derdelanders uit Oekraïne behandeld, specifiek gericht op de Nigeriaanse eiser die tijdelijk verblijfsrecht had in Oekraïne. De rechtbank oordeelt dat de tijdelijke bescherming van rechtswege is geëindigd op 4 maart 2024, zoals eerder vastgesteld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De staatssecretaris had de eiser weliswaar in de gelegenheid moeten stellen om zijn persoonlijke omstandigheden naar voren te brengen, maar de rechtbank concludeert dat eiser deze gelegenheid alsnog heeft gehad en geen relevante omstandigheden heeft aangevoerd die het terugkeerbesluit zouden kunnen tegenhouden. Het beroep tegen het terugkeerbesluit is ongegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het ingetrokken bestreden besluit niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft wel vastgesteld dat er een zorgvuldigheidsgebrek was in de procedure, wat leidt tot een proceskostenvergoeding voor de eiser. De uitspraak is gedaan op 26 maart 2024.