ECLI:NL:RBDHA:2024:4212

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
26 maart 2024
Publicatiedatum
26 maart 2024
Zaaknummer
NL23.25570 en NL24.8178
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging tijdelijke bescherming van derdelanders uit Oekraïne en terugkeerbesluit

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Utrecht, wordt de beëindiging van de tijdelijke bescherming van derdelanders uit Oekraïne behandeld, specifiek gericht op de Nigeriaanse eiser die tijdelijk verblijfsrecht had in Oekraïne. De rechtbank oordeelt dat de tijdelijke bescherming van rechtswege is geëindigd op 4 maart 2024, zoals eerder vastgesteld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. De staatssecretaris had de eiser weliswaar in de gelegenheid moeten stellen om zijn persoonlijke omstandigheden naar voren te brengen, maar de rechtbank concludeert dat eiser deze gelegenheid alsnog heeft gehad en geen relevante omstandigheden heeft aangevoerd die het terugkeerbesluit zouden kunnen tegenhouden. Het beroep tegen het terugkeerbesluit is ongegrond verklaard, terwijl het beroep tegen het ingetrokken bestreden besluit niet-ontvankelijk is verklaard. De rechtbank heeft wel vastgesteld dat er een zorgvuldigheidsgebrek was in de procedure, wat leidt tot een proceskostenvergoeding voor de eiser. De uitspraak is gedaan op 26 maart 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht
zaaknummers: NL23.25570 en NL24.8178

uitspraak van de meervoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. C.E. van Diepen),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris (gemachtigde: mr. J. Raaijmakers).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over de beëindiging van de tijdelijke bescherming van derdelanders uit Oekraïne die daar een tijdelijk verblijfsrecht hadden en het in het verlengde daarvan aan eiser opgelegde terugkeerbesluit.
1.1.
Eiser heeft de Nigeriaanse nationaliteit. Hij had een tijdelijk verblijfsrecht in Oekraïne. Na het uitbreken van de oorlog in Oekraïne is hij naar Nederland gevlucht. In Nederland heeft eiser tijdelijke bescherming gekregen op grond van de Richtlijn 2001/55/EG (hierna: de Richtlijn Tijdelijke Bescherming).
De Richtlijn Tijdelijke Bescherming
1.2.
Tijdelijke bescherming op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming is een procedure met een uitzonderlijk karakter die, in geval van massale toestroom van ontheemden afkomstig uit derde landen die niet naar hun land van oorsprong kunnen terugkeren, aan deze mensen onmiddellijke en tijdelijke bescherming biedt, met name wanneer ook het risico bestaat dat het asielsysteem deze toestroom niet kan verwerken (artikel 1 en artikel 2, onder a, van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming).
1.3.
Gezien het uitzonderlijke karakter is in de Richtlijn Tijdelijke Bescherming vastgelegd dat de bescherming tijdelijk is, en dat deze in eerste instantie voor 1 jaar wordt verleend, en als deze niet wordt beëindigd automatisch met telkens 6 maanden wordt verlengd voor maximaal 1 jaar. De Raad van de Europese Unie (hierna: de Raad) kan vervolgens met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten de bescherming nog met maximaal 1 jaar te verlengen. De Raad heeft de Richtlijn Tijdelijke Bescherming op 4 maart 2022 in werking gesteld voor ontheemden die vluchten uit Oekraïne. In het Uitvoeringsbesluit (EU) 2022/382 van 4 maart 2022 (hierna: het Uitvoeringsbesluit) is vastgelegd aan welke categorieën ontheemden de lidstaten verplicht tijdelijke bescherming moeten verlenen.
1.4.
Op grond van de zogenoemde facultatieve bepaling van artikel 7 van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming en artikel 2, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit kunnen lidstaten ook aan andere categorieën ontheemden tijdelijke bescherming bieden. De staatssecretaris heeft er in eerste instantie voor gekozen om van deze facultatieve bepaling gebruik te maken en om - kort gezegd - ook aan derdelanders die een tijdelijk verblijfsrecht hadden in Oekraïne tijdelijke bescherming te bieden.
1.5.
De Raad heeft met het Uitvoeringsbesluit (EU) 2023/2409 van 19 oktober 2023 (hierna: het Verlengingsbesluit) de tijdelijke bescherming verlengd tot en met 4 maart 2025.
Grondslag voor en einde van de tijdelijke bescherming van eiser
1.6.
De tijdelijke bescherming van eiser is gebaseerd op de facultatieve bepaling van artikel 7 van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming, artikel 2, derde lid, van het Uitvoeringsbesluit en de op basis daarvan gemaakte keuze van de staatssecretaris.
1.7.
De staatssecretaris geeft vanaf 19 juli 2022 geen toepassing meer aan deze facultatieve bepaling en heeft bepaald dat de bescherming voor derdelanders die al tijdelijke bescherming genoten in eerste instantie per 4 maart 2023 en vervolgens per 4 september 2023 eindigt.
1.8.
In het besluit van 28 augustus 2023 (hierna: het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris bepaald dat het recht op tijdelijke bescherming eindigt op 4 september 2023. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL23.25570.
1.9.
In de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 17 januari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:32) is geoordeeld dat de staatssecretaris de tijdelijke bescherming op basis van de facultatieve bepaling niet mocht beëindigen per 4 september 2023. De Afdeling heeft echter ook geoordeeld dat de tijdelijke bescherming wel van rechtswege stopt op 4 maart 2024 omdat - kort gezegd - het Verlengingsbesluit niet geldt voor de groep derdelanders uit Oekraïne met een tijdelijk verblijfsrecht aangezien Nederland vóór de inwerkingtreding van het Verlengingsbesluit al had besloten om niet langer tijdelijke bescherming te verlenen aan deze groep.
1.10.
Op 24 januari 2024 heeft de staatssecretaris een brief (hierna: de informatiebrief) gestuurd naar eiser waarin - onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2024 - staat dat de tijdelijke bescherming niet eindigt op 4 september 2023 maar op 4 maart 2024. In de brief staat verder dat het verblijfsdocument van eiser geldig blijft tot 4 maart 2024, dat eiser vanaf die datum niet meer mag werken en dat hij na 1 april 2024 niet meer in de opvang van de gemeente mag blijven.
1.11.
In het besluit van 9 februari 2024 (hierna: het intrekkingsbesluit) heeft de staatssecretaris het bestreden besluit ingetrokken.
1.12.
Eiser heeft zijn beroep gehandhaafd.
1.13.
In het besluit van 7 februari 2024 (hierna: het terugkeerbesluit) heeft de staatssecretaris bepaald dat eiser de Europese Unie binnen 28 dagen na 4 maart 2024 moet
verlaten en terug moet keren naar Nigeria. Dit besluit is genomen onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2024 waarin staat dat de tijdelijke bescherming eindigt op 4 maart 2024. Tegen dit besluit heeft eiser beroep ingesteld. Dit beroep is geregistreerd onder zaaknummer NL24.8178.
1.14.
De staatssecretaris heeft op de beroepen gereageerd met een verweerschrift.
1.15.
De rechtbank heeft de beroepen op 14 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk was aanwezig B. Hitchcock. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. Het beroep is op de zitting gelijktijdig behandeld met het beroep met zaaknummer NL24.5377 van een andere derdelander die in Oekraïne een tijdelijk verblijfsrecht had. In zijn beroep doet de rechtbank afzonderlijk uitspraak.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank overweegt dat tussen partijen in de kern in geschil is of de aan eiser verleende tijdelijke bescherming geëindigd is op 4 maart 2024. De rechtbank zal deze vraag beoordelen in het kader van het beroep tegen het terugkeerbesluit (NL24.8178). Vervolgens zal de rechtbank zich uitlaten over het beroep tegen het ingetrokken bestreden besluit (NL23.25570) en de vraag of dit beroep mede gericht is tegen het intrekkingsbesluit en de informatiebrief.

Over het terugkeerbesluit

3. Eiser heeft aangevoerd dat geen terugkeerbesluit kan worden opgelegd omdat hij na 4 maart 2024 nog rechtmatig verblijf heeft op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. Eiser is het niet eens met de uitspraak van de Afdeling van
17 januari 2024 omdat - kort gezegd - de eenmaal door de staatsecretaris op grond van artikel 7 van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming verleende tijdelijke bescherming niet voortijdig kan worden beëindigd door de staatssecretaris. De Raad heeft de tijdelijke bescherming met het Verlengingsbesluit tot en met 4 maart 2025 verlengd en die verlenging geldt voor iedereen die tijdelijke bescherming genoot, dus ook voor eiser. Het oordeel van de Afdeling in de uitspraak van 17 januari 2024 is daarom onjuist en overigens ook slechts een obiter dictum. De Afdeling is met dit oordeel ook buiten de omvang van het toen voorliggende geding getreden.
4. De rechtbank overweegt als volgt. Eiser wil de vraag beantwoord zien of de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat zijn tijdelijke verblijfsrecht per 4 maart 2024 van rechtswege is geëindigd. De Afdeling heeft echter in zijn uitspraak van 17 januari 2024 deze vraag reeds beantwoord en geoordeeld dat dat het geval is. De rechtbank ziet in de beroepsgrond van eiser geen aanleiding om van het oordeel van de Afdeling af te wijken, omdat zij dat oordeel begrijpelijk vindt en volgt. Eiser valt niet onder het Verlengingsbesluit omdat de staatssecretaris daarvóór al had besloten om de facultatieve bepaling niet langer toe te passen. De stelling van eiser dat dit oordeel van de Afdeling een obiter dictum is en/of buiten de omvang van het geding viel, maakt dit - daargelaten of deze stelling juist is - niet anders. De beroepsgrond slaagt niet.
5. Eiser heeft verder aangevoerd dat het terugkeerbesluit onzorgvuldig tot stand is gekomen omdat de staatssecretaris hem niet in de gelegenheid heeft gesteld om zijn persoonlijke omstandigheden tijdens een hoorzitting of met een schriftelijke zienswijze toe te lichten en als gevolg daarvan geen belangenafweging en evenredigheidsbeoordeling heeft plaatsgevonden. De rechtbank geeft eiser daarin gelijk. Volgens vaste rechtspraak van het Hof van Justitie en van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 28 juni 2021, ECLI:NL:RVS:2021:1346) moet de staatssecretaris de vreemdeling namelijk in voldoende mate in de gelegenheid stellen om zijn persoonlijke omstandigheden naar voren te brengen. Anders dan de staatssecretaris heeft gesteld, is aan die eis niet voldaan met de verwijzing naar het voornemen tot het opleggen van een eerder terugkeerbesluit van 3 juli 2023 en de mogelijkheid van het indienen van een zienswijze daarop. Daarvoor acht de rechtbank onder meer het tijdsverloop dat sindsdien is verstreken te groot. Het terugkeerbesluit bevat dus een zorgvuldigheidsgebrek.
6. De rechtbank ziet aanleiding om dit gebrek te passeren omdat eiser daardoor niet in zijn belangen is geschaad. Eiser heeft in beroep alsnog de gelegenheid gehad om zijn persoonlijke omstandigheden naar voren te brengen en heeft dat ook gedaan. Eiser heeft aangevoerd dat hij in Oekraïne studeerde, dat hij een baan heeft in Nederland, dat hij hier uiteindelijk zijn opleiding wil afmaken en dat hij privéleven heeft opgebouwd. De staatssecretaris heeft in deze omstandigheden geen aanleiding hoeven zien om geen terugkeerbesluit op te leggen of de vertrektermijn te verlengen. De staatssecretaris is verplicht om een terugkeerbesluit te nemen ten aanzien van derdelanders die illegaal op het grondgebied verblijven. Het belang van eiser om in Nederland (verder) een bestaan op te bouwen is geen zwaarwegend belang om van deze verplichting tot het opleggen van een terugkeerbesluit af te wijken. Dit geldt te meer nu eiser zijn stelling op dit punt niet afdoende heeft onderbouwd.

Over het ingetrokken bestreden besluit, het intrekkingsbesluit en de informatiebrief

7. Eiser heeft het beroep tegen het ingetrokken bestreden besluit gehandhaafd. De rechtbank kan de rechtmatigheid van dit besluit alleen beoordelen als eiser daarbij nog een belang heeft. Eiser heeft verder gesteld dat het beroep tegen het ingetrokken bestreden besluit mede gericht is tegen het intrekkingsbesluit en de informatiebrief. Nog afgezien van de vraag of de informatiebrief een besluit is waartegen beroep kan worden ingesteld, kan het beroep ook alleen mede gericht zijn tegen het intrekkingsbesluit en de informatiebrief als eiser daarbij voldoende belang heeft. De rechtbank moet dus eerst beoordelen of eiser nog belang heeft bij beoordeling van het beroep.
8. Eiser heeft gesteld dat zijn belang is gelegen in beoordeling van de aard van het verblijfsrecht op grond van de Richtlijn Tijdelijke Bescherming. Eiser meent dat aan hem een verblijfsvergunning had moeten worden verleend en niet slechts procedureel rechtmatig verblijf in de vorm van een gedoogstatus. Bij de intrekking had een evenredigheidsbeoordeling moeten plaatsvinden. Verder is de vraag of eiser slechts procedureel rechtmatig verblijf heeft gehad van belang voor de opbouw van zijn verblijfsrechten en de vraag of en voor hoe lang hij vrijgesteld is van het mvv-vereiste, aldus eiser.
9. De rechtbank ziet in hetgeen eiser naar voren heeft gebracht geen belang bij beoordeling van het beroep. De vraag die eiser beantwoord wenst te zien (de rechtmatigheid
van de einddatum van het tijdelijke verblijf) is al beantwoord in het beroep tegen het terugkeerbesluit. Voor wat betreft de stelling dat een evenredigheidsbeoordeling moet plaatsvinden verwijst de rechtbank naar de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2024, waarin staat dat voor toetsing aan het evenredigheidsbeginsel in een individueel geval geen plaats is. De vraag naar de aard en opbouw van het verblijfsrecht en de vrijstelling van het mvv-vereiste levert verder geen actueel belang op en dat is wel vereist volgens vaste rechtspraak van de Afdeling (zie bijvoorbeeld de uitspraak van 24 december 2019, ECLI:NL:RVS:2019:4404). Deze vraag kan aan de orde komen in het kader van een eventuele nieuwe aanvraag om een reguliere verblijfsvergunning.
10. Omdat eiser geen belang meer heeft bij de beoordeling van het beroep, kan dit ook niet mede zijn gericht tegen het intrekkingsbesluit en de informatiebrief. Het beroep tegen het ingetrokken bestreden besluit is niet-ontvankelijk.
Over het verzoek om prejudiciële vragen te stellen
11. De rechtbank ziet geen aanleiding om prejudiciële vragen te stellen aan het Hof van Justitie van de Europese Unie, zoals eiser heeft verzocht. Zoals volgt uit deze uitspraak, twijfelt de rechtbank namelijk niet aan de uitleg van de Unierechtelijke bepalingen die in deze zaak aan de orde zijn.

Conclusie en gevolgen

12. Het beroep tegen het terugkeerbesluit (NL24.8178) is ongegrond. Het beroep tegen het ingetrokken bestreden besluit (NL23.25570) is niet-ontvankelijk.
13. Gelet op het in overweging 5 geconstateerde zorgvuldigheidsgebrek, krijgt eiser wel een vergoeding van zijn proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt € 1.750,- omdat de gemachtigde van eiser een beroepschrift heeft ingediend en aan de zitting heeft deelgenomen. Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep met zaaknummer NL24.8178 gericht tegen het terugkeerbesluit ongegrond;
  • verklaart het beroep met zaaknummer NL23.25570 gericht tegen het ingetrokken bestreden besluit niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt de staatssecretaris tot betaling van € 1.750,- aan proceskosten aan eiser.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.H. Lange, voorzitter, en mr. N.M. Spelt en mr. B. Fijnheer, leden, in aanwezigheid van mr. E. Kersten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
26 maart 2024

Documentcode: [Documentcode]

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.