ECLI:NL:RBDHA:2024:4295

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 maart 2024
Publicatiedatum
27 maart 2024
Zaaknummer
NL24.10941
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ongegrond beroep tegen voortduren van maatregel van bewaring in vreemdelingenzaak

Op 27 maart 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende de maatregel van bewaring van een eiser van onbekende nationaliteit. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had op 27 november 2023 de maatregel van bewaring opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000. Eiser heeft beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. Tijdens de zitting op 22 maart 2024, die via telehoren werd gehouden, was eiser aanwezig vanuit het detentiecentrum Rotterdam, maar zijn gemachtigde was afwezig.

De rechtbank heeft eerder de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst en vastgesteld dat deze tot het sluiten van het onderzoek op 29 december 2024 rechtmatig was. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend handelt in het kader van de uitzetting van eiser. De staatssecretaris heeft een nieuwe lp-aanvraag ingediend en heeft gesprekken gevoerd met eiser over zijn uitzetting. De rechtbank concludeert dat er zicht op uitzetting is, ondanks de eerdere problemen met de identificatie van eiser.

De rechtbank wijst het beroep van eiser ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. De uitspraak is gedaan door rechter N.M. van Waterschoot, in aanwezigheid van griffier D.G. van den Berg, en is openbaar gemaakt op rechtspraak.nl. Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.10941

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van onbekende nationaliteit,
V-nummer: [v-nummer],
(gemachtigde: mr. H.A. Limonard),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

Verweerder heeft op 27 november 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd.
De rechtbank heeft het beroep op 22 maart 2024 en met behulp van telehoren op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum Rotterdam. Eiser en zijn gemachtigde zijn met bericht van verhindering niet verschenen. De staatssecretaris heeft zich op de rechtbank laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 3 januari 2024 (in de zaak NL23.38674) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 29 december 2024.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
Standpunten van partijen
3. Eiser stelt dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Volgens eiser handelt de staatssecretaris onzorgvuldig en onvoldoende voortvarend. Uit de voortgangsrapportage kan namelijk worden afgeleid dat de Marokkaanse autoriteiten reeds op 7 februari jl. hebben laten weten dat de nationaliteit en identiteit van eiser niet vastgesteld kunnen worden. Als gevolg daarvan heeft de regievoerder DIA verzocht aan te geven of bij de eerste lp-aanvraag ook de lp is meegestuurd die door de Marokkaanse vertegenwoordiging in Rome is afgegeven. Het antwoord daarop is echter uitgebleven en bovendien is pas een maand later een nieuwe lp-aanvraag gedaan. Dit is onvoldoende voortvarend en – mocht de lp afgegeven in Italië niet zijn meegestuurd – bovendien onzorgvuldig. Indien de lp wel bij de eerste aanvraag is meegestuurd moet geconcludeerd worden dat, nu de identiteit en nationaliteit niet bevestigd kunnen worden, er geen zicht op uitzetting is.
4. De staatssecretaris stelt dat voldoende voortvarend wordt gehandeld en dat er zicht op uitzetting is. Er is een lp-traject afgerond. Hoewel deze niet het gewenste resultaat had, betekent dit niet dat eiser niet daadwerkelijk Marokkaan is. Nu bij de eerste lp-aanvraag enkel de vingerafdrukken van eiser waren meegestuurd acht de staatssecretaris de herhaalde lp-aanvraag, waarbij deze keer de lp afgegeven in Italië wel is meegestuurd, kansrijk; het zicht op uitzetting is daarmee gegeven. Daarbij betoogt de staatssecretaris dat het doen van navraag bij DIA en het opstarten van een nieuw lp-traject beide gezien moeten worden als uitzettingshandelingen en dat – in samenhang bezien met de gehouden vertrekgesprekken – voldoende voortvarend gehandeld wordt.
Oordeel rechtbank
5. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting werkt. Uit de voortgangsrapportage en het verhandelde ter zitting blijkt dat de staatssecretaris sinds het sluiten van het onderzoek op 29 december 2014 éénmaal gerappelleerd heeft op de lp-aanvraag van 4 december 2023 en dat daarna op 6 maart 2023 een nieuwe lp-aanvraag is gedaan. Voorts heeft de staatssecretaris drie vertrekgesprekken met eiser gevoerd, laatstelijk op 5 maart 2024. Dat bij de eerdere lp-aanvraag de lp afgegeven in Italië niet is meegestuurd maakt het handelen van de staatssecretaris niet onvoldoende voortvarend of onzorgvuldig.
5.2.
De inbewaringstelling is in strijd met artikel 59, van de Vw 2000 en het Unierecht als zicht op uitzetting ontbreekt. Voor dat oordeel ziet de rechtbank geen aanleiding. De autoriteiten van Marokko werken mee aan het verstrekken van reisdocumenten en ook vinden er nationaliteitsbevestigingen plaats. [1] Dat de identiteit en nationaliteit van eiser in een reeds afgerond lp-traject niet zijn bevestigd betekent niet dat dit in een nieuw traject en onder andere omstandigheden niet alsnog kan. Nu er een nieuwe lp-aanvraag is gedaan en bij die aanvraag nieuwe gegevens zijn meegezonden die relevant zijn voor de vaststelling van eisers identiteit ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat reeds op voorhand duidelijk is dat de Marokkaanse autoriteiten in het geval van eiser niet over zullen gaan tot het afgeven van een lp.
5.3.
De rechtbank acht daarbij ook relevant dat op eiser de rechtsplicht rust om Nederland te verlaten. Deze plicht brengt onder meer met zich mee dat eiser actieve en volledige medewerking aan zijn uitzetting dient te verlenen. [2] De rechtbank constateert dat eiser die medewerking niet verleent. Onder al deze omstandigheden is er geen grond voor het oordeel dat er op dit moment geen voldoende zicht op uitzetting meer is.
Conclusie
6. Het beroep is ongegrond.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. N.M. van Waterschoot, rechter, in aanwezigheid van mr. D.G. van den Berg, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rechtbank Den Haag, 14 juni 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:8706.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 13 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:85, en Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, 2 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2210.