ECLI:NL:RBDHA:2024:4391

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 maart 2024
Publicatiedatum
28 maart 2024
Zaaknummer
NL23.37645
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het jongvolwassenenbeleid en de belangenafweging in het kader van gezinsleven onder artikel 8 EVRM

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 22 maart 2024, is het beroep van eisers, twee Syrische jongvolwassenen, tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ongegrond verklaard. Eisers hebben een aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf om bij hun zoon, referent, in Nederland te kunnen verblijven. De staatssecretaris had eerder hun aanvraag afgewezen, met de motivatie dat er geen sprake was van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen hen en hun zoon, en dat het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing was. De rechtbank heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig gewogen, waaronder de achtergrond van de referent, die in Nederland woont en in zijn eigen onderhoud voorziet. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende heeft gemotiveerd waarom de gezinsband niet als beschermenswaardig kan worden aangemerkt onder artikel 8 van het EVRM. De rechtbank heeft vastgesteld dat de eisers, ondanks hun gezondheidsklachten, in Syrië toegang hebben tot medische zorg en dat er geen bijzondere individuele omstandigheden zijn die een verplichting voor Nederland zouden rechtvaardigen om hen verblijf toe te staan. De belangenafweging die de staatssecretaris heeft gemaakt, waarbij het belang van de Nederlandse overheid bij een restrictief toelatingsbeleid zwaarder weegt dan het belang van eisers, is door de rechtbank als juist beoordeeld. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en dat verweerder geen proceskosten hoeft te vergoeden.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.37645

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam 1] en [Naam 2], eisers

V-nummers: [Nummer 1] en [Nummer 2]
(gemachtigde: mr. A. Kortrijk),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. R.E. Thijssen).

Procesverloop

Eisers hebben beroep ingesteld tegen het besluit van verweerder van 2 november 2022 (het bestreden besluit).
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft het beroep op 8 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Overwegingen

1. Eisers zijn geboren op respectievelijk [Geboortedatum 1] en [Geboortedatum 2] en hebben de Syrische nationaliteit. Zij beogen verblijf bij hun zoon en referent, [Naam 3]. Referent woont in Nederland en is in het bezit van een asielvergunning. Op 8 oktober 2020 hebben eisers een eerste aanvraag ingediend voor een machtiging tot voorlopig verblijf met als verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid bij referent [Naam 3]’. Verweerder heeft die aanvraag bij besluit van 16 februari 2021 buiten behandeling gesteld.
2. Op 1 april 2021 hebben eisers de onderhavige aanvraag ingediend. Verweerder heeft de aanvraag van eisers bij het besluit van 19 oktober 2021 (het primaire besluit) afgewezen. Op 10 oktober 2023 is referent gehoord tijdens een hoorzitting.
3. Bij het bestreden besluit heeft verweerder het bezwaar van eisers ongegrond verklaard. Verweerder heeft de identiteit van eisers en de familierechtelijke relatie tussen eisers en referent aangenomen. Volgens verweerder is het jongvolwassenenbeleid niet van toepassing op referent. Daarnaast stelt verweerder zich op het standpunt dat tussen referent en zijn ouders geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Tot slot valt de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM [1] in het nadeel van eisers uit.
4. Eisers voeren tegen het bestreden besluit het volgende aan. Eisers menen dat referent onder het jongvolwassenenbeleid valt. De omstandigheid dat referent heeft moeten werken in Turkije is een middel geweest om te kunnen overleven en verder te kunnen reizen. Om die reden kan dit niet worden gezien als zijnde stappen naar zelfstandigheid, maar eerder als een overlevingsstrategie. Dat referent geld stuurde naar eisers maakt dat hij wel degelijk nog behoorde tot het gezin. De jurisprudentie van de Afdeling [2] is wel van toepassing is op hun aanvraag. [3] Verder is volgens eisers wel sprake van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen hun en referent. Referent heeft heel zijn leven bij zijn ouders gewoond, totdat hij noodgedwongen heeft moeten vluchten. Referent is mede hierdoor een kwetsbare jongeman geworden die vrijwel niets zonder ondersteuning voor elkaar krijgt en wiens kwetsbaarheid alleen maar lijkt te groeien. Er is geen sprake van structurele financiële ondersteuning maar wel degelijk van ondersteuning waar mogelijk en voor zover mogelijk. Daarnaast is er wel sprake van praktische afhankelijkheid van eisers, zoals ook blijkt uit de door eisers overgelegde verklaringen van de behandelaar van referent. Uit de rapportage van Mensz zorg van 28 april 2023 blijkt ook dat er is ingezet op intensieve begeleiding van referent, omdat het niet goed gaat met hem. Daarnaast hebben eisers een rapportage van de huisarts van referent overgelegd. Uit de verschillende berichten en rapportages blijkt dus het gemis van eisers en de steeds groter wordende uitzichtloosheid en kwetsbaarheid van referent die nu (nog) wordt ondervangen door verschillende organisaties. Deze praktische afhankelijkheid kan daarom niet los worden gezien van de emotionele afhankelijkheid. Het betreft immers zaken die normaal gesproken worden ondervangen door ouders. Verder menen eisers dat de omstandigheid dat zij inmiddels acht jaar van referent zijn gescheiden komt doordat de procedure zo lang heeft geduurd. Dit kan dan ook niet aan hen worden tegengeworpen. Daarnaast is het logisch dat eisers meer banden hebben met Syrië dan met Nederland nu zij hier nog nooit zijn geweest. Ook dit kan niet aan eisers worden tegengeworpen
.Met betrekking tot de belangenafweging voeren eisers aan dat indien referent steun en aanwezigheid van zijn ouders heeft, hij zichzelf zal oppakken waardoor hij niet langer ten laste zal komen van de Nederlandse staat. Tot slot heeft verweerder onvoldoende rekening gehouden met de medische omstandigheden van referent.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Jongvolwassenenbeleid
5. Het beleid dat geldt voor jongvolwassenen staat in paragraaf B7/3.8 van de Vc. [4] Volgens dit beleid, voor zover hier van belang, neemt verweerder familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen alleen aan als het meerderjarige kind jongvolwassen is, met de ouder(s) in gezinsverband samenleeft, niet in zijn eigen onderhoud voorziet en geen zelfstandig gezin heeft gevormd. In andere gevallen wordt familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM tussen ouders en hun meerderjarige kinderen alleen aangenomen als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (more than the normal emotional ties) tussen het meerderjarige kind en zijn of haar ouder(s).
6. In haar uitspraak van 13 april 2023 heeft de Afdeling de beoordeling van het jongvolwassenenbeleid verder uitgelegd. [5] Ten aanzien van het element 'zich zelfstandig en moeiteloos kunnen handhaven' heeft de Afdeling geoordeeld dat de staatssecretaris mag aannemen dat de gezinsband verbroken is als het meerderjarige kind zelfstandig is gaan wonen en er ten tijde van de mvv-aanvraag in is geslaagd zijn leven zelfstandig vorm te geven. Hieraan is niet voldaan als een meerderjarig kind slechts noodgedwongen de noodzakelijke stappen heeft ondernomen om zichzelf staande te kunnen houden. Het is niet zo dat de staatssecretaris de contra-indicatie 'zelfstandig wonen' alleen mag tegenwerpen als de vreemdeling zich zelfstandig en moeiteloos heeft kunnen handhaven.
7. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldoende gemotiveerd waarom referent niet valt onder het jongvolwassenenbeleid. Weliswaar was referent ten tijde van de aanvraag en ook nu nog jongvolwassene en is hij gedwongen uit Syrië vertrokken, relevant is dat referent inmiddels al enkele jaren in Nederland in zijn eigen onderhoud voorziet en zelfstandig woont. Verweerder heeft hierbij terecht opgemerkt dat referent zich in Turkije twee jaar zelfstandig heeft staande gehouden, waarbij hij niet alleen in zijn eigen levensonderhoud kon voorzien, maar ook de huur van zijn woning kon betalen en kon sparen voor zijn reis naar Nederland. Verweerder heeft er in dat verband op kunnen wijzen dat referent heeft verklaard dat hij financieel niet afhankelijk is van zijn ouders en dat hij eisers financieel ondersteunt. Verweerder heeft gelet hierop terecht overwogen dat referent stappen naar zelfstandigheid heeft gezet en daarmee de feitelijke gezinsband met eisers verbroken moet worden geacht. Dat referent ook steun en begeleiding krijgt betekent niet dat de gezinsband met eisers in stand is gebleven. Van een door referent gestelde afhankelijkheid van eisers is dan ook geen sprake. Met betrekking tot de jurisprudentie van de Afdeling heeft verweerder er terecht op gewezen dat deze ziet op aanvragen in het kader van nareis en het geen vergelijkbare zaak betreft. Eiser heeft zich immers in Turkije en daarna ook in Nederland zelfstandig staande gehouden, zoals hiervoor reeds is overwogen. Dit duidt er niet op dat hier zich een situatie voordoet zoals bedoelt in de uitspraak van de Afdeling.
Een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie
8. Eisers hebben hun aanvraag gebaseerd op het recht op respect voor hun gezinsleven zoals dat is neergelegd in artikel 8 van het EVRM. Niet in geschil is dat gezinsleven in de zin van dit artikel bij een ouder en zijn of haar meerderjarig kind alleen bestaat als tussen hen sprake is van ‘more than normal emotional ties’.
9. Uit de jurisprudentie van het EHRM volgt dat de vraag of hiervan sprake is van feitelijke aard is, en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte, persoonlijke banden. Bij de beoordeling of hiervan sprake is, kunnen de mate van financiële of materiële afhankelijkheid, emotionele afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst relevant zijn. In de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2019 [6] is geoordeeld dat verweerder wel zwaarwegend, maar geen doorslaggevend gewicht mag toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven.
10. Verweerder heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat tussen eisers en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verweerder heeft
Er op kunnen wijzen dat referent sinds zijn vertrek uit Syrië niet meer met zijn ouders samenwoont. Verweerder stelt hierover terecht dat het samenwonen op zichzelf niet voldoende is om een bijzondere afhankelijkheid aan te nemen. Dat het vertrek van referent uit Syrië verband hield met de dienstplicht en dus onvrijwillig was, leidt niet tot een ander oordeel. Na het vertrek van referent hebben eisers zich immers zelfstandig staande kunnen houden. Daarnaast heeft referent, sinds zijn vertrek uit Syrië, zelfstandig in Turkije, Griekenland en Nederland gewoond en woont hij al acht jaar niet meer in een gezinsverband met zijn ouders. Verweerder heeft dan ook terecht overwogen dat niet is aangetoond dat eisers voor hun dagelijks functioneren meer dan gebruikelijk van referent afhankelijk zijn. Ook is niet aannemelijk gemaakt dat de medische situatie van eisers zodanig is, dat zij zich hierdoor niet zonder de persoonlijke en exclusieve zorg van referent zouden kunnen staande houden. Hoewel exclusiviteit niet het criterium is en hieraan geen doorslaggevend belang mag worden gehecht, is verweerder wel bevoegd er een zwaarwegend belang aan te hechten. [7] Uit de overgelegde medische stukken blijkt weliswaar dat eisers gezondheidsklachten hebben waarvoor zij medicatie gebruiken, maar niet is gebleken dat medische behandeling voor hen in Syrië niet mogelijk is. Uit de medische documentatie blijkt juist dat zij toegang hebben tot medische zorg in Syrië en dat zij daar het ziekenhuis bezoeken voor controles. Daarnaast hebben eisers ook niet aannemelijk gemaakt dat referent afhankelijk is van de zorg van eisers. Referent heeft weliswaar begeleiding nodig, maar niet is gebleken dat hij die begeleiding alleen van zijn ouders kan krijgen. Verweerder heeft er in dat verband op kunnen wijzen dat referent zelfstandig woont, een eigen huishouden heeft en ook naar school gaat. Daarnaast blijkt uit de overgelegde stukken dat hij in Nederland begeleiding krijgt. Verweerder heeft ook de praktische en emotionele afhankelijkheid meegewogen. Daarover heeft verweerder niet ten onrechte overwogen dat de omstandigheid dat referent vóór zijn vertrek uit Syrië zijn ouders af en toe hielp, niet maakt dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Verweerder heeft er in dat verband op kunnen wijzen dat eisers nagenoeg geen hulp van anderen ontvangen. Dat dit volgens eisers komt omdat referent in Syrië wordt gezocht vanwege de dienstplicht, maakt dit niet anders. Ook heeft verweerder kunnen overwegen dat de omstandigheid dat referent en zijn ouders elkaar missen en zich zorgen maken om elkaar geen omstandigheden zijn die maken dat de band tussen hen zo bijzonder is dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Voor zover referent eisers financieel ondersteunt, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat eisers niet hebben onderbouwd dat dit om een structurele financiële ondersteuning gaat en bovendien kan die financiële ondersteuning ook vanuit Nederland worden voortgezet.
11. Gelet op het voorgaande heeft verweerder voldoende gemotiveerd dat een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie van eisers met referent niet aannemelijk is geworden. Verweerder heeft daarom terecht bepaald dat geen sprake is van beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM.
Belangenafweging
12. Uit de uitspraak van de Afdeling van 13 juli 2022 [8] volgt dat verweerder niet (meer) kan volstaan met de vaststelling dat geen beschermenswaardig familie- of gezinsleven
bestaat, maar altijd een belangenafweging moet verrichten.
13. Verweerder heeft in het bestreden besluit het belang van eisers om bij hun zoon in Nederland te kunnen verblijven afgewogen tegen het belang van de Nederlandse overheid bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM betrokken en deze niet ten onrechte in het nadeel van eisers laten uitvallen. Verweerder heeft in het nadeel van eisers kunnen meewegen dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie met referent. Verweerder heeft verder van belang mogen achten dat eisers nooit een verblijfsvergunning hebben gehad. Het gaat dus om een eerste toelating, waardoor het belang van eisers minder zwaar weegt. Bij een eerste toelating rust op Nederland namelijk slechts onder bijzondere omstandigheden een verplichting om de vreemdeling hier verblijf toe te staan. [9] Voorts heeft verweerder het economisch belang in het nadeel van eisers mogen meewegen. Verweerder heeft daarbij kunnen betrekken dat referent op dit moment een uitkering ontvangt. Dat hij in de toekomst mogelijk zichzelf zou kunnen oppakken en een baan zou kunnen krijgen zodra zijn ouders in Nederland zijn, is een onzekere toekomstige gebeurtenis waarmee verweerder geen rekening hoeft te houden. Verweerder heeft daarbij kunnen overwegen dat het in de lijn van de verwachting ligt dat eisers, gelet op hun leeftijd en gezondheidssituatie, aanspraak zullen gaan maken op faciliteiten die uit de algemene middelen worden gefinancierd, zoals de gezondheidszorg. Daarbij heeft verweerder ook kunnen betrekken dat uit de verklaringen van referent blijkt dat eisers in Syrië toegang hebben tot de medische voorzieningen. Voorts heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat geen sprake is van bijzondere individuele omstandigheden die maken dat er een positieve verplichting bestaat op de Nederlandse staat om het verblijf van eisers toe te staan. Verweerder heeft daarbij kunnen overwegen dat hoewel het begrijpelijk is dat referent door het gemis van zijn ouders gehinderd wordt bij zijn inburgering, dit past bij het beeld van mensen die relatief kort in Nederland zijn en nog aan een vreemd land moeten wennen, en in hun leven al veel hebben meegemaakt. Daarnaast blijkt uit het overgelegde dossier van Mensz Zorg dat, hoewel referent de aanwezigheid van zijn ouders in zijn dagelijks leven mist, hij in staat is om zelfstandig zijn huishouden uit te voeren. Tot slot heeft verweerder in het nadeel van eisers mogen meewegen dat eisers geen sterke binding hebben met Nederland, anders dan hun in Nederland verblijvende zoon. Ook heeft verweerder niet ten onrechte opgemerkt dat eisers sterke banden hebben met Syrië, nu zij daar geboren en getogen zijn.
14. Verweerder heeft op grond van de hierboven genoemde omstandigheden een belangenafweging kunnen maken waarbij verweerder een groter belang heeft kunnen hechten aan het belang van Nederland dan aan het belang van eisers. Verweerder heeft daarom de belangenafweging in het kader van artikel 8 van het EVRM niet ten onrechte in het nadeel van eisers laten uitvallen.
Conclusie
15. Het beroep is ongegrond. Verweerder hoeft geen proceskosten te betalen.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. Ż.A. Meinert, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Vreemdelingencirculaire 2000.
5.ECLI:NL:RVS:2023:1417, punten 5.3 en 5.4.).
9.Uitspraak van de Afdeling van 2 mei 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1285.