ECLI:NL:RBDHA:2024:4597

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
3 april 2024
Publicatiedatum
3 april 2024
Zaaknummer
NL23.34790
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Nigeriaanse nationaliteit, op 21 juli 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De rechtbank Amsterdam heeft in een eerdere zaak (NL22.11909) op 8 december 2022 geoordeeld dat de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid niet tijdig heeft beslist op de aanvraag en heeft hem opgedragen dit binnen twee weken te doen. Eiser heeft de staatssecretaris op 12 mei 2023 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een besluit. Vervolgens heeft eiser op 20 maart 2023 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit, wat leidde tot een uitspraak van de rechtbank op 17 juli 2023 (NL23.8436) waarin wederom werd geoordeeld dat de staatssecretaris niet tijdig had beslist.

Op 3 november 2023 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris tot op heden geen nieuw besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser, ondanks eerdere termijnen die waren gesteld. De rechtbank oordeelt dat het beroep gegrond is, omdat de staatssecretaris in gebreke is gebleven.

De rechtbank legt een rechterlijke dwangsom op van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50. De uitspraak is openbaar gemaakt op 3 april 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.34790

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser

geboren op [geboortedatum]
van Nigeriaanse nationaliteit,
v-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Procesverloop

Eiser heeft op 21 juli 2021 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend.
Deze rechtbank zittingsplaats Amsterdam, heeft in de zaak met zaaknummer NL22.11909 op 8 december 2022 het beroep niet tijdig beslissen gegrond verklaard. Daarbij de staatssecretaris opgedragen binnen twee weken alsnog op de aanvraag te beslissen.
Bij fax van 12 mei 202 heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn asielaanvraag. Eiser heeft vervolgens op 20 maart 2023 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in de zaak met zaaknummer NL23.8436 op 17 juli 2023 het beroep niet tijdig beslissen gegrond verklaard. Daarbij de staatssecretaris opgedragen binnen vier weken alsnog op de aanvraag te beslissen.
Eiser heeft op 3 november 2023 opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris tot op heden geen nieuw besluit heeft genomen op de aanvraag van eiser. De eerder door de rechtbank gestelde beslistermijn is op 15 augustus 2023 verstreken. De rechtbank stelt verder vast dat eiser de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat sindsdien meer dan twee weken zijn verstreken.
5. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
6. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie ter zake (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353), een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht.
7. De rechtbank is van oordeel dat ook in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden, zoals in die uitspraak benoemd, is overschreden het van belang blijft dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank heeft in haar uitspraak van 17 juli 2023 een termijn van vier weken opgelegd, maar dit heeft tot op heden niet geleid tot een besluit op de aanvraag van eiser. Omdat in het geval van eiser al een voornemen door de staatssecretaris is uitgebracht en verder niet is gebleken van bijzondere omstandigheden, acht de rechtbank het thans niet onmogelijk voor de staatssecretaris om op zorgvuldige wijze binnen vier weken een besluit te nemen. Dit betekent dat de staatssecretaris binnen vier weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
8. Gegeven de omstandigheden in de onderhavige zaak, en met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb, acht de rechtbank het aangewezen om te bepalen dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog wordt overschreden door de staatssecretaris, met een maximum van
€ 7.500,-.
9. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde per punt van
€ 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op binnen vier weken na de dag van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, in aanwezigheid van F.Q. Peters, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.