ECLI:NL:RBDHA:2024:4748

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
NL24.11778
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring en medewerking bij uitzetting van een Marokkaanse vreemdeling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 4 april 2024 uitspraak gedaan in een beroep tegen de maatregel van bewaring van een Marokkaanse vreemdeling. De eiser, die sinds 14 juli 2023 in bewaring is, heeft geweigerd om medewerking te verlenen aan zijn uitzetting, waaronder het afgeven van vingerafdrukken. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de maatregel van bewaring op 28 juli 2023 opgelegd en deze op 22 januari 2024 verlengd. Eiser heeft op 18 maart 2024 beroep ingesteld tegen het voortduren van deze maatregel, waarbij hij ook om schadevergoeding heeft verzocht. De rechtbank heeft op 29 maart 2024 de zaak behandeld, waarbij eiser aanwezig was in het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde en een tolk. De staatssecretaris was vertegenwoordigd door zijn gemachtigde.

De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting van eiser, ondanks zijn weigering om medewerking te verlenen. De rechtbank wijst erop dat eiser zijn psychische problemen niet met medische stukken heeft onderbouwd en dat hij zelf verantwoordelijk is voor de ontstane patstelling. De rechtbank concludeert dat er zicht op uitzetting naar Marokko aanwezig is en dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. Het beroep van eiser wordt ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding wordt afgewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.11778

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Marokkaanse nationaliteit,
V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. G.P. Dayala),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. P.A.L.A. van Ittersum).

Procesverloop

De staatssecretaris heeft op 28 juli 2023 aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
De staatssecretaris heeft bij besluit van 22 januari 2024 de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd op grond van artikel 56, zesde lid, van de Vw.
Eiser heeft op 18 maart 2024 tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
De staatssecretaris heeft op 19 maart 2024 een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft nadien gereageerd en gronden van beroep ingediend.
De rechtbank heeft het beroep met behulp van telehoren op 29 maart 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen op het detentiecentrum in Rotterdam, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is daar een tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 23 februari 2024 (in de zaken NL24.4425 en NL24.5318) volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt rechtmatig was en dat ook de verlenging rechtmatig was. Daarom is bij de beoordeling van de rechtmatigheid van het voortduren van de maatregel van bewaring slechts de periode van belang sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek op 16 februari 2024.
Standpunten eiser
2. Eiser stelt dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is. Eiser verblijft sinds 14 juli 2023 in bewaring en er zijn door de staatssecretaris geen serieuze stappen ondernomen om eiser uit te zetten. Er is geen plan van aanpak, datum presentatie of enig contact met een psycholoog omtrent de psychische kwetsbaarheid van eiser, om welke reden hij wellicht niet meewerkt. Er wordt niet gecorrespondeerd met de ambassade van Marokko noch is een laissez-passer (lp) aanvraag ingediend. Eiser verwijst naar de Afdelingsuitspraak van 13 april 2015 [1] , r.o. 2.3. waar is bepaald dat voor het zicht op uitzetting mede bepalend is of de autoriteiten van het land van herkomst voldoende medewerking verlenen aan het verkrijgen van de voor uitzetting benodigde documenten. Nu er geen concrete aanknopingspunten zijn op grond waarvan verwacht mag worden dat op korte termijn een lp voor eiser verstrekt zal worden door de Marokkaanse autoriteiten, ontbreekt volgens eiser het zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn.
Beoordeling rechtbank
Lichter middel
3. De rechtbank ziet in hetgeen eiser heeft aangevoerd geen aanleiding voor het oordeel dat de staatssecretaris een lichter middel had moeten toepassen. De rechtbank wijst op rechtsoverweging 9 van haar uitspraak d.d. 23 februari 2024 [2] in het vorige beroep van eiser waarin is geoordeeld dat een lichter middel niet effectief zal zijn en dat de voortduring van de bewaring niet onevenredig bezwarend is. De rechtbank stelt vast dat eiser ook in onderhavig beroep zijn gestelde psychische kwetsbaarheid niet met medische stukken heeft onderbouwd. Er is dan ook niet gebleken dat eiser detentieongeschikt is, dat hij vanwege zijn psychische gesteldheid niet zou kunnen meewerken aan zijn terugkeer of dat hij de gevolgen van zijn keuzes in dat verband niet (voldoende) zou kunnen overzien. Ter zitting geeft eiser te kennen dat onlangs tuberculose bij hem is vastgesteld. Ook deze omstandigheid maakt niet dat eiser detentieongeschikt is en door de rechtbank wordt benadrukt dat eiser zich ook ten aanzien van deze klachten dient te wenden tot de medische dienst van het detentiecentrum.
Voortvarendheid
4. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in de onderhavige beoordelingsperiode op 7 maart 2024 heeft getracht een vertrekgesprek met eiser te voeren, wat door eiser is geweigerd. De rechtbank maakt hieruit op dat eiser nog altijd iedere vorm van medewerking weigert en er in het kader van voortvarendheid niet meer gevraagd kan worden van de staatssecretaris dan wat deze tot op heden doet om de uitzetting van eiser te bewerkstelligen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend heeft gewerkt aan de uitzetting van eiser.
Zicht op uitzetting
5. De rechtbank overweegt dat zicht op uitzetting naar Marokko in het algemeen niet ontbreekt, en verwijst in dit verband naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 23 februari 2023 (ECLI:NL:RVS:2023:747). De staatssecretaris heeft naar het oordeel van de rechtbank dan ook terecht ter zitting het standpunt ingenomen dat de door eiser aangehaalde Afdelingsuitspraak van 13 april 2015 hier geen toepassing vindt nu Marokko zoals gezegd in het algemeen voldoende medewerking verleent aan het verkrijgen van de vereiste documenten. De rechtbank ziet geen aanleiding om hier in het geval van eiser anders over te oordelen en acht in het algemeen zicht op uitzetting thans nog steeds aanwezig.
5.1.
De rechtbank acht daarbij van belang dat van eiser verwacht mag worden dat hij meewerkt aan zijn terugkeer. [3] De rechtbank constateert dat eiser (nog altijd) iedere medewerking weigert en daarmee zijn vertrek frustreert. Zo heeft eiser nog steeds geen vingerafdrukken afgegeven, wat moet worden gezien als het absoluut minimale wat van hem verwacht kan worden. De ‘natte’ vingerafdrukken van eiser zijn bovendien noodzakelijk voor het indienen van een lp-aanvraag en vervolgens voor het plannen van een presentatie bij de Marokkaanse ambassade. Het betekent dat eiser het zelf in de hand heeft de ontstane patstelling te doorbreken. Waar de staatssecretaris reeds beschikt over de digitale vingerafdrukken van eiser (in het kader van een Dublinprocedure met Zwitserland) is niet zonder enige uitleg begrijpelijk waarom eiser zijn medewerking niet wil verlenen. Die uitleg is ook ter zitting niet gekomen.
5.2.
Dat eiser niet meewerkt aan zijn uitzetting als gevolg van de gestelde psychische problemen is geenszins aannemelijk gemaakt. Zoals is overwogen in rechtsoverweging 3 heeft eiser de gestelde psychische problematiek geheel niet met documenten onderbouwd. Eiser wordt dan ook niet gevolgd in zijn stelling dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn ontbreekt; dat er geen progressie wordt geboekt heeft eiser immers aan zichzelf te danken.
6. De rechtbank ziet ook voor het overige geen grond voor het oordeel dat de maatregel van bewaring in de periode tussen het sluiten van het vorige onderzoek en het sluiten van het onderhavige onderzoek op enig moment onrechtmatig was.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.Y.B. Jansen, rechter, in aanwezigheid van
mr. H.A. van der Wal, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

2.NL24.4425 en NL24.5318.
3.Afdeling, 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en Afdeling, 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210).