ECLI:NL:RBDHA:2024:4781

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 april 2024
Publicatiedatum
4 april 2024
Zaaknummer
NL24.3389
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • H. Hanssen - Telman
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag machtiging tot voorlopig verblijf op grond van artikel 8 EVRM

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser, een Chinese nationaliteit houder, tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor familieleven op basis van artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag afgewezen, stellende dat er geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie tussen eiser en zijn meerderjarige zoon, referent. De rechtbank heeft de zaak op 26 maart 2024 behandeld en concludeert dat de staatssecretaris voldoende gemotiveerd heeft waarom de belangenafweging in het nadeel van eiser is uitgevallen.

De rechtbank stelt vast dat eiser en referent al 25 jaar niet samenwonen en dat eiser financieel zelfstandig kan rondkomen van zijn pensioen. De staatssecretaris heeft ook overwogen dat de medische problemen van eiser niet leiden tot een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid, aangezien eiser in staat is om normale dagelijkse activiteiten te verrichten. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft geconcludeerd dat er geen sprake is van gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, en dat de belangenafweging die is gemaakt, rechtmatig is.

Eiser heeft ook aangevoerd dat de staatssecretaris in strijd met het gelijkheidsbeginsel handelt door referent, als Nederlands staatsburger, in een slechtere positie te plaatsen dan asielzoekers of statushouders. De rechtbank verwerpt deze stelling, omdat eiser niet heeft aangetoond dat de situatie van referent daadwerkelijk slechter is. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is, wat betekent dat de afwijzing van de mvv-aanvraag in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3389

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], geboren op [datum], van Chinese nationaliteit, eiser,

V-nummer: [nummer]
(gemachtigde: mr. P.J. Jans),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris

(gemachtigde: mr. S.J. de Vries).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van de aanvraag van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) voor familieleven op grond van artikel 8 van het EVRM [1] .
1.1.
De staatssecretaris heeft de aanvraag in het besluit van 16 januari 2023 (het primaire besluit) afgewezen. In het bestreden besluit van 8 januari 2024 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 26 maart 2024 op zitting behandeld, samen met zaaknummer NL24.10751. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser, referent en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Voorgeschiedenis en totstandkoming van het bestreden besluit

3. Op 1 februari 2022 heeft referent, [naam], voor eiser een aanvraag ingediend voor een mvv met als doel verblijf bij referent, zijn meerderjarige zoon. Referent is geboren op [datum]. Hij verblijft sinds 8 december 1998 in Nederland en heeft inmiddels de Nederlandse nationaliteit.
4. Bij het primaire besluit heeft de staatssecretaris de aanvraag afgewezen, omdat volgens hem tussen eiser en referent geen sprake is van familie- of gezinsleven zoals bedoeld in artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris heeft een belangenafweging gemaakt, die in het nadeel van eiser is uitgevallen.
5. Eiser heeft bezwaar gemaakt tegen het primaire besluit. Op 4 december 2023 heeft de staatssecretaris referent gehoord.
6. Bij het bestreden besluit heeft de staatssecretaris het bezwaar van eiser ongegrond verklaard. De staatssecretaris blijft van mening dat er geen familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM bestaat tussen eiser en referent, nu er geen sprake is van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen eiser en referent. De staatssecretaris heeft vervolgens een belangenafweging gemaakt, waarbij hij de belangen van de Nederlandse overheid heeft afgewogen tegen de belangen van eiser om bij referent in Nederland te verblijven. De belangenafweging is in het nadeel van eiser uitgevallen.

Beoordeling door de rechtbank

7. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de aanvraag. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
8. De rechtbank oordeelt dat het beroep ongegrond is. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt.
Is sprake van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen eiser en referent?
9. Eiser voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte heeft overwogen dat tussen hem en referent geen sprake is gezins- of familieleven. Eiser stelt dat hij afhankelijk is van de zorg van referent. Er zijn in China geen familieleden of vrienden die voor eiser kunnen zorgen. In China bestaat volgens eiser bovendien een sociale, culturele en wettelijke verplichting om persoonlijk te zorgen voor ouders op leeftijd. Referent loopt het risico op strafrechtelijke vervolging als hij eiser in hulpbehoevende positie achterlaat.
10. Volgens paragraaf B7/3.8.1 van de Vc [2] neemt de staatssecretaris familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aan tussen meerderjarige familie- of gezinsleden als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (‘more than normal emotional ties’).
11. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) [3] volgt dat het al dan niet bestaan van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie in essentie een kwestie van feitelijke aard is en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Elementen zoals financiële of materiële afhankelijkheid, de gezondheid van een van de betrokkenen en de banden met het land van herkomst, kunnen bij de beoordeling van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden van belang zijn. De staatssecretaris mag hierbij zwaarwegend maar niet doorslaggevend gewicht toekennen aan het antwoord op de vraag of er een reële mogelijkheid bestaat dat ook andere familieleden of derden de door het afhankelijke familielid benodigde zorg geven. Verder volgt uit vaste rechtspraak van de Afdeling [4] dat de staatssecretaris daarbij de vraag mag betrekken of de banden tussen een vreemdeling en een referent zo sterk zijn dat de vreemdeling zonder de referent niet in staat is om zelfstandig te functioneren.
12. In een uitspraak van 27 maart 2024 [5] heeft de Afdeling overwogen dat tussen meerderjarigen buiten het kerngezin [6] sprake is van familieleven in de zin van artikel 8 van het EVRM als er tussen hen bijkomende elementen van afhankelijkheid bestaan die de gebruikelijke emotionele banden overstijgen. Het gaat er daarbij vooral om of sprake is van een op basis van objectieve of objectiveerbare feiten en omstandigheden vast te stellen afhankelijkheid tussen de betrokken volwassen familieleden, die uitstijgt boven het gebruikelijke. De staatssecretaris moet bij de beoordeling van de vraag of sprake is van bijkomende elementen van afhankelijkheid alle individuele omstandigheden van het geval betrekken. Naast de vraag of een vreemdeling vanwege diens medische toestand afhankelijk is van een referent, moeten ook elementen zoals de financiële en materiële afhankelijkheid, de gezondheid van de betrokkenen, de banden met het land van herkomst, de mate van emotionele afhankelijkheid en de vraag of betrokkenen eerder hebben samengewoond, voor zover deze elementen zijn aangevoerd, in de beoordeling een rol spelen.
13. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat tussen eiser en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Daartoe heeft de staatssecretaris allereerst kunnen overwegen dat eiser en referent al 25 jaar niet meer samenwonen, waardoor niet snel sprake is van een situatie van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Uit de verklaringen van referent tijdens de hoorzitting blijkt bovendien dat eiser niet financieel afhankelijk is van referent, maar dat hij kan rondkomen van zijn pensioen.
14. De staatssecretaris heeft er naar het oordeel van de rechtbank verder terecht op gewezen dat de gestelde medische problemen van eiser er niet toe leiden dat tussen eiser en referent sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Allereerst heeft de staatssecretaris daartoe in het bestreden besluit kunnen overwegen dat niet is gebleken dat eiser voor zijn dagelijkse verzorging of medische begeleiding aangewezen is op referent. Referent heeft tijdens de hoorzitting verklaard dat eiser sinds hij is behandeld aan zijn knieschijven in staat is om normale dagelijkse activiteiten, met uitzondering van zwaar werk, te verrichten. Bovendien heeft referent verklaard dat eiser mantelzorger is van de moeder van referent. De staatssecretaris heeft er verder op kunnen wijzen dat medische zorg in China beschikbaar is. Eisers stelling dat hij in China geen medische zorg kan krijgen, is niet met documenten onderbouwd. Bovendien blijkt uit de overgelegde stukken en afgelegde verklaringen dat eiser in het verleden wel degelijk medische zorg heeft ontvangen in China. De staatssecretaris heeft zich daarom naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken dat eiser niet zelfstandig kan functioneren zonder referent.
15. Eisers stelling dat referent strafrechtelijk vervolgd kan worden als hij niet de zorg voor eiser op zich neemt, leidt niet tot de conclusie dat sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Dit omdat eiser zijn stelling niet nader heeft onderbouwd met documenten en evenmin concreet heeft gemaakt hoe de gestelde zorgverplichting maakt dat sprake zou zijn van meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen hem en referent.
Heeft de belangenafweging van de staatssecretaris geresulteerd in een ‘fair balance’?
16. Eiser voert aan dat de staatssecretaris de belangenafweging ten onrechte in zijn nadeel heeft laten uitvallen. De staatssecretaris kent te veel gewicht toe aan het economisch belang van Nederland. Eiser stelt dat hij terminaal ziek is en nog maar een beperkte periode te leven heeft. Bovendien heeft referent een hoog inkomen, waarmee hij alle medische zorg en ondersteuning kan betalen en is hij arts, waardoor hij veel zorg zelf kan verlenen. Daarnaast gaat eiser bij referent wonen en kan hij door het inkomen van referent geen aanspraak maken op inkomensafhankelijke regelingen. Tot slot stelt eiser dat referent in Nederland zeer veel belasting betaalt en op die manier reeds bijdraagt aan eventuele kosten voor eiser.
17. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling [7] volgt dat artikel 8 van het EVRM de staatssecretaris ertoe verplicht om alle relevante gegevens en belangen van het individuele geval kenbaar af te wegen tegen het algemene belang van de Nederlandse staat. De rechter moet toetsen of de staatssecretaris dit heeft gedaan en, als dit het geval is, of hij zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het privéleven en familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid.
18. In haar uitspraak van 27 maart 2024 heeft de Afdeling dit uitgangspunt losgelaten voor zaken waarin de staatssecretaris na beoordeling van alle feiten en omstandigheden heeft vastgesteld dat bijkomende elementen van afhankelijkheid ontbreken en daarom geen sprake is van gezinsleven dat valt onder de bescherming van artikel 8, eerste lid, van het EVRM. In die gevallen volgt volgens de Afdeling uit de rechtspraak van het EHRM [8] niet dat een belangenafweging moet plaatsvinden.
19. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit, ondanks de conclusie dat geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, een belangenafweging gemaakt tussen de belangen van de Nederlandse overheid en het belang van eiser en referent. Eiser heeft beroepsgronden ingediend tegen deze belangenafweging. De rechtbank zal de belangenafweging daarom beoordelen.
20. De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser niet betwist dat de staatssecretaris alle relevante gegevens en belangen in de belangenafweging heeft betrokken. Eiser vindt dat de belangenafweging niet heeft geresulteerd in een ‘fair balance’.
21. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris voldoende deugdelijk gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiser is uitgevallen. De staatssecretaris heeft in het bestreden besluit vermeld welke omstandigheden zijn meegenomen in de belangenafweging en welk gewicht daaraan is toegekend. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris in de belangenafweging in het voordeel van eiser heeft gewogen dat referent een zelfstandig, duurzaam en voldoende inkomen heeft en dat eiser bij referent zal gaan wonen, waardoor hij geen beroep zal doen op de openbare kas. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris daaraan niet ten onrechte geen doorslaggevend belang heeft toegekend.
22. Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris namelijk allereerst zwaar in het nadeel van eiser kunnen wegen dat tussen hem en referent geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. De staatssecretaris heeft eveneens zwaar in het nadeel van eiser kunnen wegen dat er geen objectieve belemmering bestaat om het gezinsleven in China uit te oefenen. Eisers stelling dat referent niet kan verhuizen naar China omdat hij in Nederland een gezin en veertien bedrijven heeft, leidt niet tot een ander oordeel, nu artikel 8 van het EVRM geen vrije domiciliekeuze inhoudt.
23. De staatssecretaris heeft er verder op kunnen wijzen dat eiser in Nederland een verplichte zorgverzekering moet afsluiten, waardoor hij recht heeft op alle medische behandelingen die door de Nederlandse overheid worden vergoed. Dit brengt met zich dat de kosten van medische zorg nog steeds grotendeels afgewenteld zullen worden op de Nederlandse samenleving. Bovendien heeft de staatssecretaris in het nadeel kunnen wegen dat referent en zijn vrouw een fulltimebaan hebben. Daardoor is niet aannemelijk dat referent alle zorgtaken voor eiser op zich kan nemen. De staatssecretaris heeft erop kunnen wijzen dat daarom op den duur zorg moeten worden ingehuurd, wat kosten voor de Nederlandse samenleving meebrengt in een sector waarin sprake is van een groot arbeidstekort. De enkele, niet onderbouwde stelling van eiser dat hij terminaal ziek zou zijn en nog maar een beperkte periode te leven zou hebben, leidt niet tot een ander oordeel.
Is sprake van strijd met het gelijkheidsbeginsel?
24. Eiser voert aan dat het in strijd is met het gelijkheidsbeginsel dat referent als Nederlands staatsburger in een slechtere positie dreigt te raken dan asielzoekers of statushouders. Die hebben op grond van het ‘Vreemdelingenverdrag’ volgens eiser veel meer mogelijkheden om tot gezinshereniging te komen.
25. Daargelaten de vraag of de situatie van een Nederlands staatsburger kan worden aangemerkt als (juridisch) gelijk aan die van een asielzoeker of statushouder, is de rechtbank van oordeel dat in de onderhavige situatie geen sprake kan zijn van strijd met het gelijkheidsbeginsel. Allereerst heeft eiser niet concreet gemaakt op welke grond een asielzoeker of statushouder volgens hem meer mogelijkheden zou hebben voor gezinshereniging dan eiser. De verwijzing naar het ‘Vreemdelingenverdrag’ is daartoe naar het oordeel van de rechtbank niet voldoende.
26. Daarnaast overweegt de rechtbank dat op grond van het nareisbeleid [9] een meerderjarige, niet jongvolwassene houder van een verblijfsvergunning asiel binnen drie maanden na verlening van de verblijfsvergunning een mvv-aanvraag kan indienen voor zijn gezinsleden. Onder gezinsleden wordt verstaan de echtgenoot of (ongehuwde) partner, minderjarige kinderen en meerderjarige, afhankelijke kinderen. Voor overige gezins- of familieleden, waaronder de ouders van de meerderjarige statushouder, kan uitsluitend een aanvraag worden gedaan voor een verblijfsvergunning op grond van artikel 8 van het EVRM. Naar het oordeel van de rechtbank is reeds daarom niet gebleken dat de positie van referent slechter zou zijn dan die van een asielzoeker of statushouder. Nu eiser verder geen beroep heeft gedaan op concrete (juridisch) gelijke gevallen, slaagt het beroep op het gelijkheidsbeginsel niet.
Zijn de gevolgen van het bestreden besluit onevenredig en/of had de staatssecretaris maatwerk moeten leveren?
27. Eiser voert aan dat de staatssecretaris gelet op de bijzonder schrijnende situatie waarin hij verkeert maatwerk had moeten leveren. De gevolgen van het besluit zijn onevenredig hard. Eiser verwijst naar het rapport Bestuursrecht op Maat [10] . Ter zitting heeft de gemachtigde van eiser desgevraagd aangegeven dat hij naar het rapport heeft verwezen om duidelijk te maken dat de staatssecretaris geen evenwichtige belangenafweging heeft verricht. Eisers situatie is uniek omdat de kosten voor de Nederlandse staat wegvallen door het inkomen van referent en de door hem betaalde belastingen. Daarom is maatwerk vereist.
28. Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris, zoals onder 17 tot en met 20 overwogen, alle relevante feiten en omstandigheden die eiser heeft aangevoerd bij de beoordeling heeft betrokken en dat de staatssecretaris na weging van alle omstandigheden de belangenafweging in het nadeel van eiser mocht laten uitvallen. Dat de staatssecretaris volgens eiser geen evenwichtige belangenafweging heeft verricht, omdat hij onvoldoende rekening gewicht zou hebben toegekend aan het hoge inkomen van referent, betekent niet dat sprake is van strijd met het evenredigheidsbeginsel. Niet is gebleken van bijzondere feiten of omstandigheden die in de specifieke situatie van eiser zouden leiden tot onevenredige gevolgen. Nu eiser voor het overige evenmin nader heeft onderbouwd of geconcretiseerd op grond van welke bijzondere omstandigheden, die niet reeds in de besluitvorming zijn betrokken, de staatssecretaris maatwerk had moeten leveren, slaagt deze beroepsgrond niet.

Conclusie

29. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de mvv-aanvraag van eiser in stand blijft. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. Hanssen - Telman, rechter, in aanwezigheid van
mr. M.C. Drenten-Boon, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is bekendgemaakt. Deze datum staats hierboven. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden
2.Vreemdelingencirculaire 2000
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van 4 april 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:1003)
4.Zie de uitspraak van 6 maart 2020, ECLI:NL:RVS:2020:695
6.Een kerngezin bestaat uit ouders en hun minderjarige kinderen, r.o. 2.1 van de uitspraak van 27 maart 2024
7.Zie de uitspraken van 13 juli 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2006 en 25 augustus 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2485
8.Europees Hof voor de Rechten van de Mens
9.Zie artikel 29, tweede lid, van de Vreemdelingenwet 2000 en paragraaf C2/4.1 van de Vreemdelingencirculaire 2000
10.Y.E. Schuurmans, A.E.M. Leijten & J.E. Esser, Bestuursrecht op Maat (in opdracht van BZK), Leiden: Universiteit Leiden 2020