ECLI:NL:RBDHA:2024:4919

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
8 april 2024
Zaaknummer
NL21.9745
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.L.M. Steinebach - de Wit
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag van lesbische vrouw uit Zuid-Afrika en de beoordeling van bescherming door autoriteiten

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiseres, een lesbische vrouw uit Zuid-Afrika, heeft op 7 juli 2019 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel ingediend, welke op 25 mei 2021 door de staatssecretaris als ongegrond is afgewezen. De rechtbank heeft op 29 januari 2024 de zaak behandeld, waarbij eiseres en haar gemachtigde aanwezig waren, evenals de gemachtigde van de staatssecretaris.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres geen bescherming kan krijgen van de Zuid-Afrikaanse autoriteiten, ondanks de geconstateerde corruptie binnen de politie. Eiseres heeft geloofwaardig gemaakt dat zij in Zuid-Afrika is mishandeld en bedreigd door haar neef, en dat zij geen adequate bescherming kan verwachten van de autoriteiten. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris niet aannemelijk heeft gemaakt dat het inroepen van bescherming voor eiseres niet gevaarlijk of bij voorbaat zinloos is.

Daarnaast oordeelt de rechtbank dat er sprake is van overschrijding van de redelijke termijn in de procedure, wat leidt tot toewijzing van een schadevergoeding van €1.000,- aan eiseres. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit en draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken een nieuw besluit te nemen, met inachtneming van deze uitspraak. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor haar proceskosten van €1.750,- toegewezen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL21.9745

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 9 april 2024 in de zaak tussen

[eiseres], v-nummer: [nummer], eiseres

(gemachtigde: mr. M.J. Verwers),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. M.M. Luik).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiseres tegen de afwijzing van haar asielaanvraag. Eiseres heeft op 7 juli 2019 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 25 mei 2021 deze aanvraag afgewezen als ongegrond.
1.1.
De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 29 januari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiseres, de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiseres. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiseres.
3. Het beroep is gegrond
.Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Het asielrelaas
4. Eiseres legt aan haar asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiseres is geboren op [geboortedatum] 1984 en heeft de Zuid-Afrikaanse nationaliteit. Eiseres is lesbisch en zij heeft dit gedeeld met haar familie, waaronder haar neef, die ook haar werkgever is. Eiseres is daarna meerdere malen seksueel misbruikt, mishandeld en bedreigd door haar neef. Eiseres wilde daarom een nieuwe baan vinden, maar dit was moeilijk vanwege Black Economic Empowerment. Eiseres heeft ook geprobeerd aangifte van het seksueel misbruik te doen bij de politie, maar daar werd zij niet serieus genomen. Eiseres vreest bij terugkeer naar Zuid-Afrika voor haar neef, die veel macht heeft, en vreest dat zij geen bescherming krijgt van de autoriteiten vanwege de corruptie in Zuid-Afrika.
Het bestreden besluit
5. Het asielrelaas van eiseres bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Seksuele (lesbische) gerichtheid;
3. Discriminatie op de arbeidsmarkt;
4. Seksueel misbruik.
De staatssecretaris acht relevant element 1, 2 en 4 geloofwaardig. Relevant element 3 acht de staatssecretaris ongeloofwaardig. Verder stelt de staatssecretaris dat eiseres op grond van de geloofwaardig geachte elementen niet kan worden aangemerkt als vluchteling of het risico loopt op ernstige schade bij terugkeer naar Zuid-Afrika omdat zij bescherming kan krijgen van de Zuid-Afrikaanse autoriteiten.
Bescherming van de Zuid-Afrikaanse autoriteiten
6. Eiseres betoogt dat zij geen bescherming kan krijgen van de Zuid-Afrikaanse autoriteiten. Uit de overgelegde landeninformatie blijkt namelijk dat er in Zuid-Afrika veel corruptie is en de autoriteiten hier onvoldoende tegen kunnen optreden, waardoor het in het algemeen al lastig is om bescherming te krijgen. [1] Daarnaast is het voor eiseres als individu nog lastiger om bescherming krijgen van de autoriteiten, zoals blijkt uit de twee brieven van Vluchtelingenwerk Nederland (VWN). [2] Uit deze brieven komt naar voren dat sprake is van misstanden binnen de politie ten aanzien van LHBTI-personen. Ondanks dat de wetgeving de rechten van LHBTI-personen waarborgt, maakt dit niet dat LHBTI-personen in de praktijk aanspraak maken op deze rechten. Daar komt bij dat eiseres al eens, tevergeefs, aangifte heeft gedaan bij de politie. Zij werd toen uitgelachen door de agenten en de politie heeft het bewijsmateriaal dat zij had meegebracht vernietigd. Hierdoor is sprake van secundair slachtofferschap. Eiseres wijst op haar persoonlijke brief van 12 februari 2021, waarin zij de situatie waarin zij zich bevond in Zuid-Afrika beschrijft. Het kan daarom niet van eiseres verwacht worden dat zij zich opnieuw tot de autoriteiten van Zuid-Afrika wendt. Verder wijst eiseres erop dat haar neef erg machtig is en de politie dus kan manipuleren. Wanneer eiseres terug moet keren naar Zuid-Afrika, zal haar neef daarvan op de hoogte raken, want hij is familie. De verwijzing van de staatssecretaris naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 2 december 2016, [3] maakt dit niet anders. Deze uitspraak is namelijk gedateerd en geeft daarom niet de actuele situatie weer, omdat bij deze uitspraak niet de recente rapporten zijn meegenomen die eiseres wel heeft overgelegd.
6.1.
De rechtbank stelt vast dat niet in geschil dat in Zuid-Afrika sprake is van corruptie bij de politie, hetgeen ook blijkt uit de overgelegde stukken. Verder blijkt uit de stukken dat de autoriteiten tegen de corruptie, en ter bestrijding van de criminaliteit, maatregelen nemen. Ook blijkt uit de overgelegde landeninformatie dat Zuid-Afrika rechten toekent aan LHBTI-ers en vrouwen, maar dat deze groep in Zuid-Afrika kwetsbaar is voor seksueel geweld en discriminatie. Hierdoor worden zij belemmerd in de uitoefening van hun rechten. Daarnaast zijn er meldingen van seksueel misbruik door leden van veiligheidsdiensten. Ook zijn er gevallen van secundair slachtofferschap bekend ten gevolge van het optreden van de politie, waarbij lesbische vrouwen bij het doen van aangifte tegen (seksueel)geweld te maken kregen met mishandelingen door de politie en waarbij zij belachelijk werden gemaakt. De wetgeving vertaalt zich dus niet in de maatschappelijke acceptatie van LHBTI-ers. Dit beeld komt zowel naar voren uit de overgelegde informatie uit 2021 als uit de informatie die bij het beroep is overgelegd.
6.2.
De rechtbank stelt verder vast dat de staatssecretaris geloofwaardig heeft geacht dat eiseres lesbisch is. Ook heeft de staatssecretaris geloofwaardig geacht dat eiseres over een lange periode is mishandeld, misbruikt en bedreigd door haar neef, en hiertegen ook heeft getracht aangifte te doen. Verder is geloofwaardig geacht dat eiseres bij het doen van de aangifte te maken heeft gehad met secundair slachtofferschap ten gevolge van de bejegening van eiseres door de politie. De rechtbank zal daarom uitgaan van deze feiten.
6.3.
Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling [4] volgt dat ter beantwoording van de vraag of een vreemdeling in het land van herkomst bescherming kan krijgen eerst door de staatssecretaris moet worden onderzocht of door de autoriteiten in het desbetreffende land in het algemeen bescherming wordt geboden. Daarbij dient hij informatie over de algemene situatie in een land van herkomst, in het bijzonder uit ambtsberichten van de minister van Buitenlandse Zaken en rapporten van internationale organisaties, te betrekken. Indien de staatssecretaris die vraag bevestigend heeft beantwoord, is het vervolgens aan de vreemdeling aannemelijk te maken dat het vragen van bescherming voor hem gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos moet worden geacht. Indien hij dat laatste niet aannemelijk maakt, kan slechts het tevergeefs door hem inroepen van de bescherming leiden tot de conclusie dat aannemelijk is gemaakt dat die autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden.
Bescherming in het algemeen
6.4.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat de autoriteiten in Zuid-Afrika, ondanks dat sprake is van corruptie, over het algemeen bescherming kunnen bieden. Hierbij wijst de staatssecretaris er met juistheid op dat uit de overgelegde stukken blijkt dat de autoriteiten tegen de corruptie optreden. De autoriteiten hebben dus de intentie om bescherming te bieden. Daarnaast volgt uit rechtspraak van de Afdeling dat, ook als in een land corruptie voorkomt en daartegen niet wordt opgetreden, dit niet betekent dat er geen mogelijkheid bestaat om bij andere (hogere) autoriteiten een klacht in te dienen. [5]
Bescherming voor eiseres
6.5.
De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat zij als lesbische vrouw geen bescherming kan inroepen bij (andere/hogere) autoriteiten of dat bescherming gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos is. Hierbij wijst de staatssecretaris erop dat uit de overgelegde stukken blijkt dat daders van zedendelicten in veel gevallen wel worden veroordeeld. De verklaring hiervoor is, blijkens het NDPP-rapport, dat de focus is toegenomen om seksueel geweld tegen te gaan en daartegen op te treden. Verder acht de staatssecretaris van belang dat de Zuid-Afrikaanse wetgeving de rechten van LHBTI-personen waarborgt, wat ook blijkt uit de verschillende rapporten. Ook wijst de staatssecretaris op de uitspraak van de Afdeling van 2 december 2016 waarin is geconcludeerd dat hoewel sprake is van corruptie, autoriteiten daartegen maatregelen nemen. [6]
6.6.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het inroepen van bescherming voor haar gevaarlijk dan wel bij voorbaat zinloos is. Hierbij acht de rechtbank van belang dat uit de overgelegde informatie niet blijkt dat de autoriteiten onwelwillend zijn om eiseres bescherming te bieden. Hoewel uit de informatie blijkt dat sprake is van corruptie en ook uit de informatie blijkt dat het voor LHBTI-personen lastig is om hun rechten te effectueren, blijkt er ook uit de informatie dat de autoriteiten hiertegen optreden. De autoriteiten staan dus niet onwelwillend tegenover het bieden van bescherming, waardoor niet gezegd kan worden dat het inroepen van bescherming gevaarlijk of bij voorbaat zinloos is.
6.7.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris onvoldoende heeft gemotiveerd waarom eiseres niet aannemelijk heeft gemaakt dat het tevergeefs inroepen van bescherming bij de politie niet leidt tot de conclusie dat de autoriteiten niet bereid of in staat zijn bescherming te bieden aan eiseres. Hierbij acht de rechtbank van belang dat het asielrelaas van eiseres geloofwaardig wordt geacht, waarbij dus geloofwaardig is dat zij meerdere jaren ernstig misbruikt, mishandeld en bedreigd is door haar neef. Daarnaast is geloofwaardig geacht dat eiseres hiervoor bescherming heeft gezocht bij de politie en dat de politie geen enkele inspanning heeft verricht om haar te helpen, maar eiseres zelfs belachelijk hebben gemaakt en bewijsmateriaal hebben vernietigd. Als gevolg van het jarenlange misbruik en het secundair slachtofferschap bij de politie heeft eiseres psychische klachten, zoals blijkt uit haar persoonlijke brief. Ook dit is door de staatssecretaris niet betwist. Verder heeft de staatssecretaris ook niet betwist dat de neef van eiseres een machtig persoon is, en eiseres, gelet op corruptie in Zuid-Afrika en de houding van de politie tegenover LHBTI-personen, vreest dat deze neef de politie kan beïnvloeden. Daarbij komt dat uit de overgelegde stukken blijkt dat het voor LHBTI-personen in Zuid-Afrika lastig is om hun rechten te effectueren, aangezien er sprake is van structureel seksueel geweld en discriminatie tegen LHBTI-personen. De verwijzing van de staatssecretaris naar de uitspraak van de Afdeling van 2 december 2016 is onvoldoende voor een ander oordeel, omdat deze uitspraak vooral ziet op de corruptie in Zuid-Afrika en dus vooral ziet op de algemene situatie. De staatssecretaris blijft, naar oordeel van de rechtbank, dan ook hangen in algemene bewoordingen en is daarmee onvoldoende ingegaan op alle individuele omstandigheden in samenhang bezien.
Het verzoek om schadevergoeding
7. Eiseres betoogt dat sprake is van overschrijding van de redelijke termijn als bedoeld in artikel 6, eerste lid, van het EVRM. Sinds de asielaanvraag van 7 juli 2019 is inmiddels 4 jaar en 6,5 maand verstreken, waarvan de bestuurlijke fase tot 25 mei 2021, dus bijna 2 jaar heeft geduurd. De beroepsfase is volgens eiseres aangevangen op 22 juni 2021 en duurt inmiddels al 2 jaar en 7 maanden. Daarom verzoekt eiseres om immateriële schadevergoeding.
7.1.
Uit artikel 6 van het EVRM volgt dat geschillen binnen een redelijke termijn moeten worden beslecht. Volgens vaste rechtspraak [7] geldt het aan artikel 6 van het EVRM ten grondslag liggende beginsel van rechtszekerheid ook in procedures over de binnenkomst, het verblijf en de uitzetting van vreemdelingen. Dat betekent dat die procedures binnen een redelijke termijn worden beslecht, waarbij wordt aangesloten bij de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens over de uitleg van deze verdragsbepaling. Uit die rechtspraak volgt dat bij overschrijding van de redelijke termijn voor de beslechting van een procedure, behoudens bijzondere omstandigheden, spanning en frustratie, als grond voor vergoeding van immateriële schade wordt verondersteld.
7.2.
In deze zaak heeft eiseres eerst een beroep tegen het niet tijdig beslissen ingediend op 27 januari 2020. Los van de vraag of een overschrijding van de redelijke termijn in een procedure over het niet tijdig nemen van een besluit kan leiden tot schadevergoeding [8] stelt de rechtbank vast dat deze termijn niet is overschreden. Volgens vaste rechtspraak bedraagt de redelijke termijn namelijk twee jaar voor de bezwaar- en beroepsfase gezamenlijk en twee jaar voor de fase in hoger beroep. In zaken waarin er geen bezwaarfase is, zoals asielzaken, bedraagt de redelijke termijn twee jaar voor de beroepsfase en twee jaar voor de fase in hoger beroep. [9] De zittingsplaats ’s-Hertogenbosch van deze rechtbank heeft op 30 november 2020 op het beroep tegen het niet tijdig beslissen van eiseres beslist [10] en tegen deze uitspraak is geen hoger beroep ingesteld. Dat betekent dat de redelijke termijn in de zaak van eiseres twee jaar bedraagt. Het geschil moest dus uiterlijk op 27 januari 2022 zijn beëindigd. De staatssecretaris heeft op 25 mei 2021 een besluit op de aanvraag genomen.
7.3.
Eiseres heeft vervolgens op 21 juni 2021 beroep ingesteld tegen de afwijzing van haar aanvraag waardoor op dat moment sprake is van een geschil [11] en de redelijke termijn begint te lopen. Ook hierbij geldt een termijn van twee jaar in beroep. Het geschil moest dus uiterlijk op 21 juni 2023 zijn beëindigd. De rechtbank heeft echter pas op 9 april 2024 uitspraak gedaan. Daarom is de redelijke termijn in deze zaak met ruim acht maanden overschreden.
7.4.
Bij de bepaling van de hoogte van de schadevergoeding heeft als uitgangspunt te gelden dat voor elk half jaar (of een gedeelte daarvan) dat de redelijke termijn is overschreden een vergoeding voor immateriële schade van €500,- wordt toegekend. Zoals hiervoor overwogen, bedraagt de overschrijding van de redelijke termijn in deze zaak ruim acht maanden. De schadevergoeding aan eiser bedraagt daarom €1.000,-.
7.5.
Naar oordeel van de rechtbank is de termijnoverschrijding niet toe te rekenen aan de staatssecretaris. De termijnoverschrijding is daarom toe te rekenen aan de Staat der Nederlanden. De rechtbank zal daarom de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) veroordelen tot betaling van een schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van € 1.000.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is gegrond. Dit betekent dat het bestreden besluit vernietigd dient te
worden. De rechtbank ziet geen mogelijkheden om het geschil finaal te beslechten. De
staatssecretaris zal daarom binnen zes weken na de uitspraak een nieuw besluit moeten
nemen met inachtneming van deze uitspraak. De rechtbank wijst verder het verzoek om schadevergoeding toe en bepaalt dat de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) een schadevergoeding aan eiseres betaalt wegens overschrijding van de redelijke termijn.
8.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiseres ook een vergoeding voor haar
proceskosten. De staatssecretaris moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding bedraagt
€ 1.750,- (1 punt voor het indienen van een beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op
de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Er zijn verder geen kosten gemaakt die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- draagt de staatssecretaris op om binnen zes weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend te maken;
- wijst het verzoek om schadevergoeding toe en veroordeelt de Staat der Nederlanden (de minister van Justitie en Veiligheid) tot het betalen van schadevergoeding aan eiseres tot een bedrag van €1.000,-;
- veroordeelt de staatssecretaris tot het betalen van €1.750,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.L.M. Steinebach - de Wit, rechter, in aanwezigheid van mr. K.H.M.M. Otten, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Ter onderbouwing verwijst eiseres naar een brief, met bijlagen, van VWN van 3 februari 2021 en 19 januari 2024 en een aantal artikelen.
2.Dit blijkt tevens uit een Britse rapport van augustus 2020 Country Background Note South Africa en een artikel van Business Life.
3.ABRvS 2 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3229.
4.ABRvS 9 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:39 en ABRvS 28 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW5153.
5.ABRvS 4 augustus 2006 in zaaknummer 200601298/1 en ABRvS 29 mei 2012,
6.ABRvS 2 december 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3229.
7.Zie bijvoorbeeld ABRvS 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188.
8.ABRvS 19 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2757.
9.ABRvS 29 januari 2014, ECLI:NL:RVS:2014:188, r.o. 4.1-4.3.
10.Rb. Den Haag (zp ’s-Hertogenbosch) 30 november 2020, ECLI:NL:RBOBR:2020:5946.
11.Zie bijvoorbeeld ABRvS 30 maart 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW1467, r.o. 2.2.2.; ABRvS 7 april 2010, ECLI:NL:RVS:2010: BM0214, r.o. 2.5.1.