ECLI:NL:RBDHA:2024:5173

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 april 2024
Publicatiedatum
11 april 2024
Zaaknummer
NL24.8746, NL24.8748 en NL24.8750
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Georgische eisers afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, maar rechtbank vernietigt besluiten wegens gebrekkige motivering

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag de beroepen van drie Georgische eisers tegen de afwijzing van hun asielaanvragen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De asielaanvragen werden op 27 februari 2024 afgewezen als kennelijk ongegrond, waarbij aan de eisers een terugkeerbesluit en inreisverboden voor twee jaar werden opgelegd. De eisers, die in Georgië bedreigd werden door een groep mannen, hebben hun asielaanvragen onderbouwd met diverse documenten, waaronder medische rapporten en dreigbrieven. Tijdens de zitting op 27 maart 2024 werd duidelijk dat de rechtbank twijfels had over de zorgvuldigheid van de besluitvorming door verweerder. De rechtbank oordeelde dat de staatssecretaris ten onrechte had gesteld dat er geen documenten waren overgelegd ter onderbouwing van het asielrelaas. De rechtbank concludeerde dat de besluitvorming gebrekkig was, omdat de motivering ontbrak en de authenticiteit van de overgelegde documenten niet was onderzocht. De rechtbank vernietigde de bestreden besluiten en droeg verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvragen, met inachtneming van deze uitspraak. Tevens werden de proceskosten van de eisers vergoed.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummers: NL24.8746, NL24.8748 en NL24.8750

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaken tussen

[naam 1], eiser 1,

geboren op [datum 1],
V-nummer: [nummer 1],
[naam 2], eiser 2,
geboren op [datum 2],
V-nummer: [nummer 2],
[naam 3], eiseres,
geboren op [datum 3],
V-nummer: [nummer 3],
mede namens haar minderjarige kinderen:
[naam 4],
geboren op: [datum 4],
V-nummer: [nummer 4],
[naam 5],
geboren op: [datum 5],
V-nummer: [nummer 5],
allen van Georgische nationaliteit,
hierna tezamen: eisers
(gemachtigde: mr. J.M. Suurmeijer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. V.R. Bloemberg).

Inleiding

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzingen van hun asielaanvragen. Verweerder heeft de asielaanvragen met afzonderlijke besluiten van 27 februari 2024 (de bestreden besluiten) afgewezen als kennelijk ongegrond. Daarbij is aan eisers een terugkeerbesluit opgelegd en aan eiser 1 en eiseres een inreisverbod voor de duur van twee jaar.
Eisers hebben afzonderlijke beroepen ingesteld en de voorzieningenrechter afzonderlijk verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. De verzoeken zijn geregistreerd onder zaaknummers NL24.8747, NL24.8749 en NL24.8751.
De rechtbank heeft de beroepen, samen met de verzoeken, op 27 maart 2024 op zitting behandeld. Verschenen zijn: eisers, hun gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van verweerder. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
1. Eisers hebben aan hun asielaanvragen ten grondslag gelegd dat zij in Georgië door een groep mannen uit de regio Svaneti zijn bedreigd. In dit verband hebben eisers verklaard dat eiseres werkzaam is als journalist, dat zij voor hulp benaderd is door een LHBTI-persoon en dat zij tijdens een afspraak met deze persoon op 28 of 29 maart 2022 is aangevallen door een groep mannen. Aansluitend zou eiseres door deze groep zijn bedreigd en lastiggevallen, zowel telefonisch en via berichten als bij het huis van eisers. Eisers hebben aangifte gedaan en hulp gezocht bij de politie, maar zonder resultaat. Eisers zijn vervolgens binnen Tbilisi verhuisd, maar de mannen hebben hen opnieuw gevonden en lastiggevallen. In mei 2022 is de auto van eisers in de brand gestoken en is eiseres bedreigd dat zij in de brand gestoken zal worden. Eisers zijn twee weken later gevlucht. Eiser heeft verklaard dat hij de problemen niet zou kunnen oplossen via zijn contacten of werk bij de staatsveiligheidsdienst, omdat hij bezorgd was om zijn kinderen. Ter onderbouwing hebben eisers hun (echt bevonden) paspoorten en identiteitskaarten overgelegd. Ook hebben eisers onder meer medische documenten uit Georgië, een foto van het werkpasje van eiseres, een kopie van een aantal berichten met dreigementen, foto’s van een uitgebrande auto, foto’s van eiser in uniform en een psychologisch verslag ten aanzien van eiser 2 overgelegd.
2. Het asielrelaas van eiser bevat volgens verweerder de volgende relevante elementen:
  • identiteit, nationaliteit en herkomst;
  • problemen met mannen uit de regio Svaneti.
Verweerder acht eisers identiteit, nationaliteit en herkomst geloofwaardig, maar de problemen met mannen uit de regio Svateni niet. Daartoe heeft verweerder gesteld dat eisers na hun vlucht niet direct in het eerste land waar zij aankwamen asiel hebben aangevraagd en hun asielaanvraag in België niet hebben afgewacht. Verder stelt verweerder zich op het standpunt dat eisers geen documenten hebben overgelegd die hun relaas onderbouwen. Ook werpt verweerder aan eisers tegen dat zij geen details weten van de mannen waarvoor zij vrezen, dat eiser ongerijmd heeft verklaard over de mogelijkheid om de identiteit van die mannen te achterhalen via zijn werk en dat eisers niet direct zijn gevlucht na de autobrand maar twee weken later nadat zij hun zaken op orde hebben gebracht. Tot slot werpt verweerder aan eisers tegen dat zij onderling tegenstrijdige verklaringen hebben afgelegd over wanneer de mannen hen lastig vielen bij hun huis, over of eisers na de autobrand nog telefonisch zijn benaderd of niet en over of eiseres meer dreigementen heeft ontvangen per bericht of telefonisch. Georgië is aangewezen als veilig land van herkomst en eisers hebben volgens verweerder niet aannemelijk gemaakt dat Georgië voor hen persoonlijk niet veilig is. Verweerder heeft daarom geconcludeerd tot afwijzing van de asielaanvragen van eisers.
Wat vinden eisers in beroep?
3. Eisers hebben aangevoerd dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat zij geen documenten hebben overgelegd ter onderbouwing van hun asielrelaas. Eisers stellen dat zij in totaal 56 pagina’s aan documenten en foto’s hebben overgelegd, met onder meer een werkpas van eiseres, foto’s van hun uitgebrande auto en (onvertaalde) dreigberichten die eiseres heeft ontvangen. Verder hebben eisers betwist dat van hen verwacht kan worden details te geven over de identiteit van de mannen voor wie zij vrezen en hebben zij verklaringen gegeven voor de gestelde tegenstrijdige verklaringen en voor het verlate vertrek na de autobrand. Ook hebben eisers gesteld dat eiser uit vrees voor wraak niet de daders wilde achterhalen. Tot slot hebben eisers betoogd dat verweerder niet heeft onderbouwd waarom Georgië een veilig land van herkomst is voor personen die LHBTI’ers helpen of ondersteunen. Als aanvulling hebben eisers in beroep vertalingen overgelegd van de hiervoor genoemde dreigberichten en van een ziekenhuisdocument dat eiseres heeft ontvangen na haar mishandeling.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
4.1.
Uit de Algemene wet bestuursrecht (Awb) en vaste rechtspraak van het Europese Hof van Justitie van de Europese Unie (het Hof), van het Europese Hof voor de Rechten van de Mens (het EHRM) en van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling), volgt onder meer dat de besluitvorming moet voldoen aan de eisen van met name zorgvuldigheid en kenbaarheid, zodat de bestuursrechter de besluitvorming en motivering aan de hand van de beroepsgronden kan toetsen. [1]
4.2.
Uit verweerders Werkinstructie 2014/10, paragraaf 3.2.1.2, volgt dat indien de vreemdeling documenten overlegt ter staving van zijn verklaringen, deze in beginsel worden onderzocht op echtheid. Met documenten wordt hierbij gedoeld op alle relevante gegevensdragers in de breedste zin van het woord, het kan zowel gaan om officiële documenten als om foto’s of elektronische bestanden. Vervolgens wordt beoordeeld voor welke van de relevante elementen de documenten ter onderbouwing dienen en welke waarde aan deze documenten kan of moet worden gehecht.
4.3.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in de bestreden besluiten ten onrechte onverkort op het standpunt gesteld dat eisers geen documenten hebben overgelegd ter onderbouwing van hun asielrelaas. Uit de door verweerder ingediende dossiers blijkt de rechtbank dat eisers op 18 februari 2024, omstreeks 11:31 uur, verscheidene documenten hebben overgelegd. In het dossier van eiser zit een stuk met 9 pagina’s en in het dossier van eiseres een stuk met 20 pagina’s, met onder andere een kopie van een werkpas van eiseres, een ziekenhuisdocument en een kopie van (onvertaalde) dreigberichten. Niet valt in te zien dat verweerder vervolgens in het gehoor met eiseres en in de voornemens tot afwijzing van de aanvragen heeft aangegeven dat er geen documenten zijn overgelegd of zijn ontvangen. Evenmin valt in te zien dat verweerder zich in de bestreden besluiten, zonder nadere motivering, op het standpunt heeft gesteld dat eisers geen documenten hebben overgelegd die het asielrelaas onderbouwen. In dit verband acht de rechtbank van belang dat eiseres heeft verklaard dat zij een hele usb-stick met documenten heeft, dat deze documenten door haar gemachtigde zijn overgelegd en dat door de gemachtigde van eisers vanaf de correcties en aanvullingen is aangegeven dat het in totaal om 56 pagina’s documenten gaat. Uit de besluitvorming en de overgelegde dossiers blijkt de rechtbank niet dat verweerder een kenbaar standpunt heeft ingenomen over de authenticiteit of bewijswaarde van deze documenten, noch dat verweerder alle documenten heeft betrokken nu er aan de rechtbank in totaal slechts 29 pagina’s zijn overgelegd. De rechtbank komt daarom tot het oordeel dat de besluitvorming gebrekkig is, omdat geen sprake is van een zorgvuldige voorbereiding van het besluit en een kenbare motivering van de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling ontbreekt.
5.1.
Ter zitting heeft verweerder aanvullend gesteld dat de werkpas van eiseres, een document over taalles en een aantal onvertaalde documenten het relaas niet onderbouwen, omdat deze niet de kern van het asielrelaas raken. Volgens verweerder is daarom niet afzonderlijk op elk document ingegaan. Ten aanzien van de in beroep overgelegde vertaling van dreigberichten heeft verweerder onder meer gesteld dat de verzender niet objectief verifieerbaar is en dat de inhoud bevreemdend is. Tot slot heeft verweerder gesteld dat uit de vertaling van het ziekenhuisdocument, over de behandeling van eiseres op 29 maart 2022 voor onder meer een hersenschudding, niet blijkt van een causaal verband met de gestelde problemen.
5.2.
De aanvullende toelichting van verweerder leidt de rechtbank niet tot een ander oordeel. Vastgesteld zij dat verweerder de authenticiteit van de documenten niet heeft betwist en kennelijk uitgaat van de echtheid van de (aan de fotokopieën onderliggende) documenten. Doordat niet afzonderlijk op elk document is ingegaan, en omdat eisers hebben gesteld dat zij meer documenten hebben overgelegd dan door verweerder aan de rechtbank zijn overgelegd, blijft onduidelijk of alle documenten van eisers door verweerder zijn betrokken in de besluitvorming. De eerste beroepsgrond slaagt daarom.

Conclusie en gevolgen

6. De beroepen zijn gegrond omdat de bestreden besluiten in strijd zijn met het motivering- en zorgvuldigheidsbeginsel, als bedoeld in de artikelen 3:2 en 3:46 van de Awb. Dit betekent dat eisers gelijk krijgen. De rechtbank vernietigt de bestreden besluiten. De overige beroepsgronden behoeven geen bespreking, omdat sprake is van een gebrek in de voorbereiding van de besluiten en de integrale geloofwaardigheidsbeoordeling. De rechtbank ziet dan ook geen reden om de rechtsgevolgen van de vernietigde bestreden besluiten in stand te laten. De rechtbank ziet evenmin aanleiding een tussenuitspraak te doen. De rechtbank overweegt in dit verband dat mogelijk nader onderzoek nodig zal zijn voordat op de aanvragen van eisers kan worden beslist en dat onbekend is hoe lang dit zal duren. Verweerder moet een nieuw besluit nemen op de asielaanvragen van eisers met inachtneming van deze uitspraak.
7. Omdat de beroepen gegrond zijn krijgen eisers een vergoeding van hun proceskosten. Verweerder moet deze vergoeding betalen. Deze vergoeding stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht in drie samenhangende zaken vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van samenhangende beroepschriften en 1 punt voor het deelnemen aan de zitting, met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1). Verder zijn er geen kosten gemaakt die vergoed kunnen worden.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart de beroepen van eisers gegrond;
  • vernietigt de afzonderlijke drie bestreden besluiten van 27 februari 2024;
  • draagt verweerder op om een nieuw besluit te nemen op de asielaanvragen van eisers, met inachtneming van deze uitspraak;
  • veroordeelt verweerder in de proceskosten van eisers tot een bedrag van € 1.750,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.W.C.M. van Emmerik, rechter, in aanwezigheid van A.J. van Bruggen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak bekend is gemaakt. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie de artikelen 3:2, 3:46 en 3:47 van de Awb. Zie bijvoorbeeld ook onder meer het arrest van het Hof van 28 juli 2011, Samba Diouf, ECLI:EU:C:2011:524, punt 56, het arrest van het EHRM van 23 augustus 2016, J.K. tegen Zweden, ECLI:CE:ECHR:2016:0823JUD005916612, en de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 14 juni 2012, ECLI:NL:RVS:2012:BW9121, van 15 november 2016, ECLI:NL:RVS:2016:3010 en van 19 januari 2022, ECLI:NL:RVS:2022:93.