ECLI:NL:RBDHA:2024:5467

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
9 april 2024
Publicatiedatum
16 april 2024
Zaaknummer
NL23.20348
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing asielaanvraag van Moldavische eiser wegens ongeloofwaardige verklaringen en geen reëel risico op onmenselijke behandeling bij terugkeer

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Haarlem, wordt het beroep van een Moldavische eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag beoordeeld. Eiser, geboren in 1972, diende op 10 maart 2023 een asielaanvraag in, die op 7 juli 2023 door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid als kennelijk ongegrond werd afgewezen. De rechtbank oordeelt dat de verklaringen van eiser over valse beschuldigingen van een drugsdelict ongeloofwaardig zijn. De rechtbank stelt vast dat eiser in 2020 door Interpol is gesignaleerd vanwege een drugsdelict in 2016 en dat de Moldavische autoriteiten een uitleveringsverzoek hebben ingediend. Eiser vreest bij terugkeer naar Moldavië opnieuw mishandeld te worden, maar de rechtbank concludeert dat er geen reëel risico bestaat op onmenselijke of vernederende behandeling in de Moldavische detentie. De rechtbank volgt de staatssecretaris in zijn standpunt dat de gestelde mishandelingen uit het verleden niet relevant zijn voor de beoordeling van de huidige situatie. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris voldoende onderzoek heeft gedaan naar de detentieomstandigheden in Moldavië en dat de gegeven garanties van de Moldavische autoriteiten voldoende zijn om aan te nemen dat eiser een betere behandeling zal krijgen dan andere gedetineerden. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst de verzoeken van eiser af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.20348

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.L. van Leer),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder

(gemachtigde: mr. S.F. Franka).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft de Moldavische nationaliteit en is geboren op [datum] 1972. Eiser heeft op 10 maart 2023 een asielaanvraag ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 7 juli 2023 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond.
1.1
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld en de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen.
1.2
Verweerder heeft op 7 augustus 2023 een verweerschrift ingediend.
1.3
De voorzieningenrechter heeft het beroep samen met het verzoek om een voorlopige voorziening op 9 augustus 2023 op zitting behandeld. Hieraan hebben eiser, zijn gemachtigde, als tolk Abrosimova en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.
1.4
Op 24 augustus 2024 heeft de rechtbank het onderzoek heropend in afwachting van de resultaten van het lopende onderzoek van CPT [1] naar de omstandigheden en misstanden in detentie in Moldavië. De voorzieningenrechter heeft daarom op diezelfde dag het verzoek om een voorlopige voorziening toegewezen en bepaald dat eiser niet mag worden uitgezet totdat op het beroep tegen het bestreden besluit is beslist [2] .
1.5
Op 13 september 2023 is het CPT-rapport gepubliceerd [3] . De rechtbank heeft partijen in de gelegenheid gesteld om een standpunt in te nemen ten aanzien van dit rapport.
1.6
De rechtbank heeft op 23 oktober 2023 een standpunt ontvangen van eiser ten aanzien van het gepubliceerde CPT-rapport, waarna verweerder hier op 27 oktober 2023 op heeft gereageerd. Eiser heeft op 22 november 2023 op verweerders standpunt gereageerd. Op 13 december 2023 heeft verweerder hier een laatste reactie op gegeven.
1.7
De rechtbank heeft zonder een nadere zitting te houden het onderzoek op 3 januari 2024 gesloten.

Totstandkoming van het besluit

2. Eiser heeft aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd dat hij sinds 2020 bij Interpol staat gesignaleerd vanwege een in 2016 gepleegd drugsdelict in Moldavië. Eiser stelt dat dit een signalering is op basis van een valse beschuldiging door de Moldavische autoriteiten. Eiser is in Moldavië op basis van een valse verklaring van iemand anders valselijk beschuldigd van drugsbezit. Bij terugkeer naar Moldavië vreest eiser in verband daarmee in detentie opnieuw ernstig mishandeld te zullen worden en uiteindelijk aan de mishandelingen te zullen overlijden. Hij zal bij terugkeer gelijk worden opgepakt en in detentie worden geplaatst, waar eiser opnieuw (net als in 2013) te maken zal krijgen met mishandeling door zowel de politie als de criminele organisaties in de gevangenis die samenwerken met de politie.
3. Verweerder heeft de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder f en h, van de Vw. Daarnaast heeft verweerder aan eiser een terugkeerbesluit en een inreisverbod van twee jaar opgelegd.
Verweerder heeft de aanvraag afgewezen omdat verweerder eisers verklaringen over de valse beschuldiging van het drugsdelict niet gelooft. Daarnaast volgt verweerder eisers stelling niet dat hij een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM [4] . Moldavië is aangesloten bij het Antifolterverdrag en het EVRM en eiser kan indien hij meent dat de autoriteiten zich tijdens detentie jegens eisers niet aan de verdragsverplichtingen houden hierover een klacht indienen bij de Moldavische autoriteiten. Niet gebleken is dat dit niet mogelijk is of dat de Moldavische autoriteiten een dergelijke klacht niet in behandeling nemen.

Beoordeling door de rechtbank

4. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de asielaanvraag van eiser op goede gronden heeft afgewezen. De rechtbank legt hieronder, aan de hand van de beroepsgronden, uit hoe zij tot dat oordeel is gekomen.
Heeft verweerder eisers verklaringen over de valse beschuldiging van een drugsdelict ongeloofwaardig kunnen achten?
5. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte zijn verklaringen over de valse beschuldiging van een drugsdelict ongeloofwaardig heeft geacht.
5.1
De rechtbank is het niet met eiser eens. Dat oordeel motiveert de rechtbank als volgt.
5.2
Vast staat dat eiser in 2020 in Moldavië strafrechtelijk is beschuldigd voor een in 2016 gepleegd drugsdelict en dat hiervoor een arrestatiebevel is uitgevaardigd. Dit blijkt uit het individueel rapport van Interpol waarin melding wordt gemaakt van een op 26 februari 2020 door het Ciocana Law Court in Moldavië genomen beslissing. Vast staat ook dat de Moldavische autoriteiten op 9 december 2022 een uitleveringsverzoek aan Nederland hebben gedaan met het oog op de vervolging van eiser in verband met een verdenking van ‘drughandel in georganiseerd verband’. Dit blijkt bijvoorbeeld uit het zich in het dossier bevindende vonnis van 22 maart 2023 van de voorzieningenrechter van rechtbank Den Haag, team handel [5] .
5.3
Verweerder heeft zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het aan eiser is om aannemelijk te maken dat er sprake is van een valse beschuldiging. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat eiser daar niet in is geslaagd. Daarbij acht de rechtbank in de eerste plaats van belang dat eiser geen documenten of andere gegevens heeft overgelegd waaruit blijkt dat de strafrechtelijke beschuldiging in Moldavië en het uitleveringsverzoek van de autoriteiten van Moldavië zijn gebaseerd op een valse beschuldiging. Daarbij acht de rechtbank voorts van belang dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt stelt dat eiser inconsistent heeft verklaard over de valse beschuldiging aan zijn adres. Eisers verklaring dat de Moldavische autoriteiten eiser vals beschuldigen van drugsbezit, heeft verweerder inconsistent en tegenstrijdig kunnen achten met eisers verklaring dat hij nog steeds in het bezit was van drugs, ook toen de autoriteiten bij eiser thuis waren. Tevens acht de rechtbank van belang dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat eisers verklaringen over de reden van de valse beschuldiging en chantage door de politie ongerijmd en ongeloofwaardig zijn. Eiser heeft verklaard dat hij valselijk is beschuldigd omdat de politie eiser wil chanteren en zo geld aan eiser wil verdienen, maar deze verklaring rijmt niet met eisers verklaring dat hij slechts in 2016 driemaal geld heeft betaald aan de Moldavische autoriteiten en vervolgens twee jaar lang niets meer van hen heeft vernomen. Eiser heeft niet inzichtelijk gemaakt waarom hij toen met rust is gelaten en waarom de politie eiser na zoveel jaren toch nog vals zou beschuldigen om geld te verkrijgen en eiser om deze reden bij Interpol zou registreren. Tevens acht de rechtbank van belang dat verweerder eiser niet ten onrechte tegenwerpt dat zijn verklaringen dat de politie eiser zou chanteren door zijn paspoort van hem af te nemen en pas terug te geven als hij geld zou betalen, niet rijmt met het feit dat eiser in 2017 probleemloos een nieuw paspoort heeft kunnen aanvragen. Met verweerder is de rechtbank van oordeel dat niet valt in te zien dat de
Moldavische autoriteiten eisers paspoort als chantagemiddel zouden inzetten en tegelijkertijd wel zouden toelaten dat eiser bij de autoriteiten waar zij zelf onderdeel van uitmaken een nieuw paspoort kon aanvragen. Dat eiser al geld aan de Moldavische autoriteiten had betaald in 2016, maakt dit niet anders. Eiser stond immers volgens zijn eigen verklaringen in het nader gehoor nog in het vizier bij de autoriteiten.
5.4
De overige beroepsgronden die zien op de beoordeling door verweerder van de geloofwaardigheid van eisers verklaringen over de beschuldiging van een drugsdelict behoeven geen bespreking meer. Dit, omdat wat onder rechtsoverweging 5.2 en 5.3 is overwogen al de conclusie rechtvaardigt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat de beschuldiging van een drugsdelict vals is. De beroepsgronden die hierop zien, slagen niet.
Loopt eiser bij terugkeer naar Moldavië een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling als bedoeld in artikel 3 van het EVRM?
6. Eiser voert aan dat verweerder zich ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat hij geen reëel risico op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM loopt vanwege de detentie waar hij bij terugkeer naar Moldavië in zal belanden vanwege de beschuldigingen. Eiser zal weer slachtoffer worden van criminele subculturen daar. Verweerder heeft volgens eiser niet als relevant element betrokken dat hij in het verleden tijdens zijn jarenlange detentie veelvuldig het slachtoffer is geweest van ernstige mishandelingen, zowel door de politie als door medegevangenen.
6.1
Verweerder heeft zich op het standpunt gesteld dat de gestelde mishandelingen in detentie in het verleden terecht niet als apart relevant element zijn beoordeeld. Dit, omdat verweerder heeft beoordeeld of eisers gestelde mishandelingen in het verleden invloed kunnen hebben op de verwachting over toekomstige behandeling van eiser door de (gevangenis)autoriteiten van Moldavië. Verweerder wijst er daarbij op dat uit zijn verklaringen blijkt dat hij alleen in 2003 is mishandeld en daartegen in 2003 een klacht heeft ingediend. Eiser heeft vervolgens tot 2010 in de gevangenis gezeten en uit geen enkele verklaring blijkt dat eiser na 2003 nog te maken heeft gehad met mishandeling. Verweerder acht het tijdsverloop tussen de gestelde mishandelingen en eisers vertrek uit Moldavië te groot om de gestelde toekomstige mishandelingen als relevant element op te nemen. Ook blijkt volgens verweerder nergens uit eisers verklaringen dat de gestelde mishandelingen een reden hebben gevormd voor eisers vertrek uit Moldavië.
6.2
De rechtbank merkt allereerst op dat, los van de vraag of verweerder de in het verleden door eiser in detentie ondergane mishandelingen als apart element had moeten benoemen, het vooral relevant is of verweerder die mishandelingen in de beoordeling van eisers asielaanvraag heeft betrokken. Verweerder heeft dit, zoals uit de motivering van het besluit blijkt, wel gedaan. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder zich in het besluit niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat, nu de gestelde mishandelingen zich lang geleden hebben afgespeeld en deze mishandelingen uit het verleden voor eiser niet de reden waren om Moldavië te verlaten, uit die mishandelingen niet voortvloeit dat eiser bij terugkeer naar Moldavië een reëel risico loopt op ernstige schade in de zin van artikel 3 van het EVRM.
6.3
Ten aanzien van eisers beroep op zijn vrees voor de criminele subcultuur in de Moldavische gevangenissen stelt de rechtbank vast dat verweerder bij de beoordeling daarvan het volgende heeft betrokken.
6.4
Verweerder heeft in aanmerking genomen dat er een individueel Interpol rapport is uitgevaardigd. Daarnaast heeft verweerder vanwege wat uit eerdere CPT-rapporten bekend is over hoe de omstandigheden in Moldavische gevangenissen zijn, garanties gevraagd bij de Moldavische autoriteiten. Dit blijkt onder andere uit de uitspraak van rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 2 november 2022 [6] en de eerder in deze uitspraak genoemde uitspraak van de voorzieningenrechter van rechtbank Den Haag, team handel van 22 maart 2023.
6.5
Uit de uitspraak van rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond van 2 november 2022 blijkt dat op 9 september 2022 een verzoek is binnengekomen van de Moldavische autoriteiten bij de minister van Justitie en Veiligheid van Nederland strekkende tot uitlevering van eiser vanwege zijn strafvervolging in Moldavië. Dit uitleveringsverzoek is behandeld op de zitting van 19 oktober 2022. Dat heeft geleid tot de conclusie van de rechtbank dat aan de vereisten voor het toelaatbaar verklaren van het uitleveringsverzoek is voldaan. De rechtbank heeft geoordeeld dat er geen beletsel aan de toelaatbaarheid van de verzocht uitlevering in de weg staat en dat er ook voor het overige geen feiten of omstandigheden naar voren zijn gebracht of ambtshalve door de rechtbank zijn geconstateerd, die maken dat daar anders over moet worden gedacht. De rechtbank Limburg heeft daarom bij vonnis van 2 november 2022 de uitlevering van eiser toelaatbaar geacht.
6.7
Dit is aanleiding geweest voor de minister om het uitleveringsverzoek toe te staan. De minister beslist per beschikking van 12 december 2022 dat er geen sprake is van een reëel risico op schending van artikel 3 van het EVRM omdat de Moldavische autoriteiten om garanties zijn verzocht en de Moldavische autoriteiten per brief van 27 september 2022 deze garanties hebben verstrekt.
6.8
Op 22 maart 2023 heeft de voorzieningenrechter van rechtbank Den Haag, team handel eisers verzoek om de Staat te verbieden gevolg te geven aan de beschikking van de minister afgewezen. [7] De voorzieningenrechter heeft daarbij gekeken naar zowel de garanties die bij de Moldavische autoriteiten zijn opgevraagd als de detentieomstandigheden in Moldavië. De voorzieningenrechter heeft daarbij zowel beoordeeld of de door de Moldavische autoriteiten gegeven garanties afdoende zijn als ook de detentieomstandigheden in Moldavië. De voorzieningenrechter heeft daarbij in rechtsoverweging 4.3 het volgende overwogen:
“De Moldavische autoriteiten hebben concrete, op [vreemdelingen] gerichte, toezeggingen
gedaan. In beginsel mag erop worden vertrouwd dat de Moldavische autoriteiten conform
deze toezeggingen zullen handelen, zie daarvoor onder meer het arrest van het Gerechtshof
Den Haag van 2 november 2021, ECLI:NL:GHDHA:2021:2215. De Staat kan van Moldavië verlangen dat deze garanties worden nagekomen, en aangenomen moet worden dat de Staat, mocht blijken dat een of meer garanties niet (ten volle) worden nagekomen, Moldavië daar op zal aanspreken. Het betoog van [vreemdelingen] dat deze toezeggingen slechts een papieren werkelijkheid vertegenwoordigen en dat Moldavië herhaaldelijk is veroordeeld wegens schending van artikel 3 EVRM, maken dit niet anders. Niet aannemelijk is de Moldavische autoriteiten gedane toezeggingen jegens de Staat niet nakomen. Dat de behandeling van gedetineerden in Moldavië doorgaans te wensen overlaat, laat onverlet dat [vreemdelingen], op basis van de gegeven garanties, een betere behandeling zal kunnen krijgen dan andere gedetineerden waarvoor geen garanties zijn bedongen. Anders dan [vreemdelingen] heeft betoogd, hoeft de Staat nader onderzoek naar de (algemene) detentieomstandigheden in Moldavië dus niet af te wachten. [vreemdelingen] heeft ook niet concreet gemaakt op welke wijze de gespannen politieke situatie in Moldavië van invloed is op de detentieomstandigheden, zodat die spanningen op zichzelf geen reden zijn om iedere uitlevering aan Moldavië te verbieden.”
6.9
Eiser heeft in deze zaak bij de voorzieningenrechter betoogd dat de gegeven garanties hiaten bevatten op meerdere punten en daarnaast dat de gedane toezeggingen over zijn veiligheid, de informele hiërarchie en blootstelling aan criminele subculturen alleen kunnen worden waargemaakt wanneer er voldoende personeel is. De Staat heeft op dit punt gesteld dat uit de gedane toezeggingen volgt dat de Moldavische autoriteiten in staat zijn om door een fysieke scheiding en selectie van gedetineerden eiser weg te houden van gedetineerden met een strafblad en van criminele subculturen. De voorzieningenrechter heeft geoordeeld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat deze fysieke afscheiding niet werkt en waarom hij op deze afgescheiden afdeling(en) toch gevaar zou lopen.
6.1
Eiser heeft voordat de voorzieningenrechter op 22 maart 2023 uitspraak heeft gedaan in de zaak C/09/640738 / KG ZA 23-11, op 10 maart 2023 de hier voorliggende asielaanvraag ingediend. In deze procedure heeft eiser vooral beroep gedaan op de gewijzigde situatie in detenties in Moldavië vanwege het uitgebrachte CPT-rapport. De rechtbank heeft de publicatie van het verwachte CPT-rapport afgewacht om te kunnen beoordelen of de situatie dusdanig is gewijzigd of verergerd dat geoordeeld moet worden dat eiser bij terugkeer een reëel risico op ernstige schending van artikel 3 van het EVRM loopt. Uit het gepubliceerde CPT-rapport van 13 september 2023 blijkt dat de detentieomstandigheden in Moldavië enigszins verbeterd zijn, maar dat de criminele subcultuur niet veel verbeterd is. Dit doet echter naar het oordeel van de rechtbank niet af aan de conclusie dat in het CPT-rapport ook wordt aangegeven dat gedetineerden kunnen worden gescheiden. Dit betekent dat het er voor gehouden moet worden dat de individuele garanties die door de Moldavische autoriteiten zijn gegeven om eiser afgescheiden te houden van andere gedetineerden, kunnen worden nageleefd.
6.11
De rechtbank volgt eiser niet in zijn stelling dat verweerder geen eigen onderzoek heeft verricht (welke verplichting voortvloeit uit vaste jurisprudentie [8] ) naar het reële risico op schending van artikel 3 van het EVRM en in het licht daarvan de waarde van de garanties. Verweerder heeft niet, zoals eiser aanvoert, in zijn brief van 27 oktober 2023 enkel volstaan met een verwijzing naar de door eiser doorlopen uitleveringsprocedure. Verweerder heeft immers kennisgenomen van de specifieke garanties en daarvan zelfstandig oordelend gemotiveerd toegelicht dat en waarom deze garanties voldoende zijn. Daarbij heeft verweerder het meest recente CPT-rapport betrokken en gewezen op de omstandigheid dat uit dat rapport blijkt dat de Moldavische autoriteiten in het algemeen – dus niet enkel ten aanzien van uitgeleverde gedetineerden – in staat zijn gedetineerden tegen criminele subculturen te beschermen onder meer door gedetineerden over te plaatsen. Dit betekent volgens verweerder dat de Moldavische autoriteiten in het specifieke geval van eiser geen toezeggingen hebben gedaan die volgens het CPT-rapport niet naleefbaar zijn en ook is verweerder niet bekend met bronnen waaruit volgt dat de Moldavische autoriteiten in voorkomende gevallen garanties zoals deze niet naleven. Van een verdergaande verplichting tot het verrichten van eigen onderzoek naar een dreigende schending van artikel 3 van het EVRM blijkt naar het oordeel van de rechtbank uit de door eiser ingeroepen jurisprudentie niet.
6.12
De rechtbank is verder van oordeel dat verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat de inhoud van het CPT-rapport van 13 september 2023 in zijn inhoud niet wezenlijk verschilt met het CPT-rapport uit 2020. Verweerder heeft daarbij in aanmerking genomen dat uit het CPT-rapport nog steeds naar voren komt dat er onder andere sprake is van te weinig personeel, een hiërarchie en blootstelling aan criminele subculturen, overbevolking en – ondanks enige verbeteringen – slechte detentieomstandigheden. Juist om deze reden heeft verweerder garanties ten aanzien van eiser gevraagd bij de Moldavische autoriteiten. De rechtbank volgt verweerder in het standpunt dat de gegeven garanties voldoende concreet uiteenzetten op welke wijze de detentie van eiser vorm zal worden gegeven en hoe zal worden voorzien in afdoende bescherming tegen schending van artikel 3 van het EVRM.
Uit de verstrekte garanties blijkt onder andere dat eiser tijdens zijn voorarrest in een voor staatsgaranties aangewezen locatie zal worden geplaatst en zal worden voorzien van de benodigde bescherming tegen geweld en negatieve invloeden van zogenoemde informele ‘leiders’. Nadrukkelijk is toegezegd dat eiser zal worden geplaatst in delen van het detentiecentrum die vrij zijn van de invloeden van de criminele subculturen. Daarnaast zijn er concrete toezeggingen gedaan over de leefomstandigheden en is toegezegd dat eiser ten minste een uur per dag een buitenactiviteit wordt toegestaan.
Zoals verweerder niet ten onrechte stelt, mag er in beginsel op worden vertrouwd dat de Moldavische autoriteiten conform de toezeggingen zullen handelen. De rechtbank volgt het standpunt van verweerder dat er, noch uit het recente CPT-rapport, noch uit andere bronnen, concrete aanknopingspunten naar voren komen waaruit volgt dat de Moldavische autoriteiten in voorkomende gevallen gegeven garanties niet naleven. De rechtbank ziet geen aanleiding voor twijfel over deze naleving. Eiser heeft daarnaast ook geen feiten en omstandigheden aangevoerd die aanleiding zouden geven om hieraan te twijfelen. Daar komt bij dat in eisers geval sprake is van een extra waarborg, doordat de Nederlandse autoriteiten eiser in detentie kunnen bezoeken en kunnen nagaan of de garanties daadwerkelijk worden nageleefd. Dat verweerders eerder besproken onderzoeksplicht zo ver gaat dat verweerder nu zelf nog verder zou moeten onderzoeken of de voormelde individuele garanties wel echt door de Moldavische autoriteiten zullen of kunnen worden nageleefd, volgt ook niet uit de door eiser ingeroepen jurisprudentie. Deze beroepsgronden slagen ook niet.
Heeft verweerder ten onrechte de aanvraag van eiser als kennelijk ongegrond afgewezen?
7. Eiser voert aan dat verweerder ten onrechte de aanvraag als ‘kennelijk ongegrond’ heeft afgewezen en in het verlengde daarvan aan hem een vertrektermijn is onthouden, een terugkeerbesluit is uitgevaardigd en een inreisverbod is opgelegd. Verweerder werpt eiser niet langer tegen dat hij tijdens zijn asiel een vals identiteitsdocument heeft overgelegd, noch dat hij kennelijk inconsistent en wisselend heeft verklaard. Verweerder werpt wel aan eiser tegen dat hij niet binnen afzienbare tijd na binnenkomst in Nederland asiel heeft aangevraagd. Dit kan eiser echter niet worden tegengeworpen omdat eiser totdat hij werd gesignaleerd in Interpol en dreigde te worden uitgeleverd aan Moldavië geen reden had om bescherming aan te vragen. Dat was pas het moment dat eiser genoodzaakt was om asiel aan te vragen.
7.1
Verweerder stelt zich op het standpunt dat de aanvraag wordt afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van 30b, eerste lid, onder e, f en h, van de Vw. Uit artikel 30b, eerste lid, onder h, van de Vw volgt dat een asielaanvraag kan worden afgewezen als kennelijk ongegrond als de vreemdeling bij binnenkomst niet zo snel mogelijk een asielaanvraag heeft ingediend en hier geen verschoonbare reden voor had. Eiser is op 17 augustus 2022 Nederland ingereisd en heeft pas op 24 augustus 2022 asiel aangevraagd. Verweerder volgt eiser niet in zijn stelling dat hij aanvankelijk niet wist wat asiel was en wat dit betekende. Eiser had kennis van verblijfsrecht in Nederland en er mag van eiser verwacht worden dat hij hier onderzoek naar had gedaan. Daarnaast wist eiser al sinds 2019 dat de autoriteiten bij eisers echtgenote in Moldavië waren langs geweest.
7.2
De rechtbank volgt verweerder in zijn standpunt. De rechtbank overweegt dat uit de uitspraak van de Afdeling van 15 december 2017 [9] volgt dat van een vreemdeling die zich beroept op het Vluchtelingenverdrag mag worden verwacht dat hij zich onverwijld meldt in het land waar hij bescherming inroept. De redenen die eiser aanvoert waarom hij dat niet heeft gedaan, heeft verweerder terecht als onvoldoende onderbouwd aangemerkt. De enkele verklaring dat eiser nog niet eerder noodzaak had om in Nederland bescherming te vragen, geeft geen aanleiding voor een ander oordeel. Eiser heeft, zoals verweerder terecht stelt, via zijn vrouw al eerder vernomen dat de Moldavische politie naar hem op zoek was. Gelet daarop kan niet worden ingezien dat eiser pas nadat hij in Nederland in verband met de Interpol signalering is opgepakt en niet meteen na aankomst in Nederland asiel heeft aangevraagd.
7.3
Verweerder heeft al op grond van artikel 30b, eerste lid, onder h, van de Vw de aanvraag van eiser kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond en eiser mogen opdragen om Nederland onmiddellijk te verlaten. Dit biedt ingevolge artikel 66a, achtste lid, van de Vw grond om een inreisverbod op te leggen voor de duur van twee jaar. Wat door eiser is aangevoerd tegen de overige gronden uit artikel 30b, eerste lid, van de Vw behoeft daarom geen bespreking meer. De beroepsgrond slaagt niet.
Conclusie en gevolgen
8. Verweerder heeft de aanvraag kunnen afwijzen als kennelijk ongegrond. Het beroep is ongegrond. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. L.M. Kos, rechter, in aanwezigheid van mr. N.F. van der Gouw, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling
bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.The European Committee for the Prevention of Torture and Inhuman or Degrading Treatment or Punishment.
2.Zaaknummer NL23.20349.
3.Report to the Moldavan Government on ad hoc visit to the Republic of Moldova carried out by the CPT, CPT/Inf (2023) 27 van 13 september 2023.
4.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
5.Zaaknummer C/09/640738 / KG ZA 23-11.
6.Parketnummer 03/210929-22 (023569-22).
7.Zaaknummer C/09/640738 / KG ZA 23-11.
8.Eiser verwijst naar een uitspraak van de Afdeling van 14 september 2020, ECLI:NL:RVS:2020:2216, r.o. 2.2 waarin is verwezen naar vaste jurisprudentie zoals het arrest van het EHRM van 17 januari 2012, ECLI:NL:CE:ECHR:2012:0117JUD000813909 (Othman tegen het Verenigd Koninkrijk), het arrest van het Hof van Justitie van 6 september 2016, ECLI:EU:C:2016:630 (Petruhhin) punt 54-59 en van 2 april 2020, ECLI:EU:C:2020:262 (Ruska Federacija) punt 64-65 en de uitspraak van de Afdeling van 1 september 2017, ECLI:NL:RVS:2017:2377.