In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door haar gemachtigde mr. S. Oukil, beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig heeft beslist op haar aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel. De aanvraag is op 9 juni 2022 ingediend, en volgens de geldende regelgeving had verweerder binnen zes maanden moeten beslissen. Echter, door het besluit WBV 2022/22, dat op 27 september 2022 in werking trad, is de beslistermijn met negen maanden verlengd, waardoor de termijn op 9 september 2023 verstrijkt. Eiseres heeft verweerder op 11 september 2023 in gebreke gesteld, maar de rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is omdat verweerder niet tijdig heeft beslist.
De rechtbank heeft besloten om partijen niet uit te nodigen voor een zitting, aangezien dit in deze zaak niet nodig is. De rechtbank legt verweerder een termijn van zestien weken op om alsnog een besluit te nemen, met een specifieke verplichting om binnen acht weken na de uitspraak een eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken daarna een besluit bekend te maken. Tevens wordt verweerder een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat hij de termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-. Eiseres krijgt ook een vergoeding voor de proceskosten, vastgesteld op € 218,75, omdat zij juridische bijstand heeft ingeschakeld voor het indienen van het beroepschrift. De rechtbank heeft de zaak als van zeer licht gewicht beoordeeld, wat heeft geleid tot een lagere wegingsfactor voor de proceskostenvergoeding.