In deze zaak heeft eiser op 27 juli 2022 een aanvraag ingediend voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft echter niet tijdig op deze aanvraag beslist. Eiser heeft de staatssecretaris op 22 november 2023 in gebreke gesteld wegens het uitblijven van een beslissing. Vervolgens heeft eiser op 17 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke gesteld en er zijn meer dan twee weken verstreken sinds deze ingebrekestelling.
De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk gegrond is. De wettelijke beslistermijn voor de staatssecretaris om op de aanvraag van eiser te beslissen is verstreken op 27 oktober 2023. De rechtbank legt een rechterlijke dwangsom op en bepaalt dat de staatssecretaris binnen zestien weken na de uitspraak een besluit op de aanvraag moet bekendmaken. Tevens moet de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris ook in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50.