In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 18 april 2024, is het beroep van eiser, die een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd had ingediend, gegrond verklaard. Eiser had op 8 september 2022 zijn aanvraag ingediend, maar de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had niet tijdig beslist. Eiser stelde de staatssecretaris bij brief van 12 december 2023 in gebreke, waarna hij op 17 januari 2024 beroep instelde tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend.
De rechtbank oordeelt dat op grond van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld kan worden met een besluit. De wettelijke beslistermijn voor de staatssecretaris was verstreken op 8 december 2023, en eiser had rechtsgeldig in gebreke gesteld. De rechtbank concludeert dat het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank legt een rechterlijke dwangsom op aan de staatssecretaris, die binnen zestien weken na de uitspraak een besluit op de aanvraag moet bekendmaken. Voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, moet de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- betalen, met een maximum van € 7.500,-. Daarnaast veroordeelt de rechtbank de staatssecretaris in de proceskosten van eiser, vastgesteld op € 437,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. F. Sijens, rechter, en openbaar gemaakt in aanwezigheid van mr. J.A. Hessels, griffier.