ECLI:NL:RBDHA:2024:5711

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
19 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
NL24.14430
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • S. Ketelaars - Mast
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen maatregel van bewaring op grond van de Vreemdelingenwet 2000

Op 19 april 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een zaak betreffende een beroep tegen een maatregel van bewaring, opgelegd door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. De eiser, van Nigeriaanse nationaliteit, had beroep ingesteld tegen het besluit van 3 april 2024, waarbij hem de maatregel van bewaring was opgelegd op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vreemdelingenwet 2000. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, omdat de onrechtmatigheid van een eerdere maatregel niet doorwerkt naar de huidige maatregel. De rechtbank oordeelde dat er voldoende gronden waren voor de bewaring, waaronder het risico dat de eiser zich aan het toezicht zou onttrekken en het feit dat hij niet meewerkte aan zijn uitzetting. De rechtbank concludeerde dat de staatssecretaris terecht geen lichter middel had opgelegd, aangezien er zicht op uitzetting naar Nigeria was en de staatssecretaris voldoende voortvarend handelde. Het verzoek om schadevergoeding werd eveneens afgewezen. De uitspraak werd gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, in aanwezigheid van griffier mr. K.E. Mulder.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.14430

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum]
van Nigeriaanse nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. L.J. Meijering),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris,

(gemachtigde: mr. A.J. Rossingh).

Procesverloop

Bij besluit van 3 april 2024 (het bestreden besluit) heeft de staatssecretaris aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep, gelijktijdig met het beroep geregistreerd onder zaaknummer NL24.13950, op 12 april 2024 op zitting behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Tevens is een telefonische tolk verschenen. De staatssecretaris heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde. De rechtbank heeft het onderzoek ter zitting gesloten.

Overwegingen

1. In de maatregel van bewaring heeft de staatssecretaris overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. De staatssecretaris heeft hieraan ten grondslag gelegd dat eiser:
(zware gronden)
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op
vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht
Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3g. in het Nederlandse rechtsverkeer gebruik heeft gemaakt van valse of vervalste documenten;
3i. heeft te kennen gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
(lichte gronden)
4a. zich niet aan één of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vreemdelingenbesluit (Vb) heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan;
4e. verdachte is van enig misdrijf dan wel daarvoor is veroordeeld;
2. De staatssecretaris heeft de gronden in de maatregel nader gemotiveerd. Voorts heeft de staatssecretaris overwogen dat een minder dwingende maatregel (lichter middel) niet doeltreffend kan worden toegepast.
3. Hierna beoordeelt de rechtbank het beroep tegen de maatregel van bewaring. Daarbij bespreekt zij de beroepsgronden en toetst zij de rechtmatigheid van de bewaring ambtshalve.
Voortraject
4. De rechtbank ziet geen aanleiding om de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling ambtshalve te toetsen. De rechtbank stelt vast dat eiser de procedure voorafgaand aan de inbewaringstelling niet heeft bestreden. De bewaring is niet op die grond onrechtmatig.
4.1.
De rechtbank stelt vast dat de eerdere bewaringsmaatregel op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw te lang heeft voortgeduurd op die grondslag en door deze rechtbank ten dele onrechtmatig is bevonden. Eiser heeft twaalf dagen onrechtmatig vast gezeten. Uit vaste afdelingsjurisprudentie blijkt dat de onrechtmatigheid van de eerste maatregel doorwerkt als het gebrek een ernstige schending oplevert van het aan de vreemdeling toekomende recht om in vrijheid te worden gesteld. [1]
4.2.
De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat hiervan in dit geval geen sprake is. Eiser heeft namelijk een relatief korte periode in bewaring gezeten op grond van een verkeerde grondslag, is hiervoor gecompenseerd en een juiste grondslag voor bewaring was wel degelijk aanwezig. Daarbij is voor de rechtbank van belang dat, zoals blijkt uit deze uitspraak, zich geen andere onregelmatigheden bij de inbewaringstelling voordoen.
Grondslag en gronden
5. De rechtbank is van oordeel dat eiser valt onder de in artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a van de Vw genoemde categorie vreemdelingen. Eiser heeft geen rechtmatig verblijf en heeft een terugkeerbesluit ontvangen.
5.1.
De rechtbank is van oordeel dat de zware en lichte gronden 3a, 3b, 3c, 3d, 3g, 3i, 4a, 4b, 4c, 4d, 4e in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de staatssecretaris dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Eiser is Nederland niet op de voorgeschreven wijze binnen gekomen nu hij niet beschikt over een grensoverschrijdingsdocument en ook heeft verklaard nooit identificerende documenten te hebben gehad of moeite te hebben gedaan om daaraan te komen (3a en 3d), eiser heeft zich aan het toezicht op vreemdelingen onttrokken door op 5 januari 2024 met onbekende bestemming te vertrekken (3b), eiser heeft op 16 oktober 2023 een afwijzende beschikking gekregen waarin hem een terugkeertermijn van 28 dagen werd geboden, waar hij geen gevolg aan heeft gegeven (3c), eiser heeft gebruik gemaakt van een valse identiteit (3g) en eiser heeft meermaals aangegeven niet terug te willen keren naar Nigeria (3i). Voorts heeft eiser zich niet gehouden aan de bepalingen uit artikel 4.39 en 4.21 van het Vb (4a), eiser heeft twee keer een asielaanvraag in Nederland ingediend die beide zijn afgewezen (4b), eiser heeft verklaard geen vaste woon- of verblijfplaats te hebben en niet te beschikken over voldoende middelen van bestaan (4c en 4d) en eiser is veroordeeld voor identiteitsfraude (4e).
Lichter middel
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, het feit dat eiser geen gevolg heeft gegeven aan de plicht tot terugkeer welke volgt uit het terugkeerbesluit en de verklaringen van eiser dat hij niet wil terugkeren naar Nigeria, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat derhalve niet om uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De staatssecretaris heeft de medische omstandigheden van eiser kenbaar bij de belangenafweging betrokken en heeft terecht gesteld dat de medische zorgverlening in het detentiecentrum gelijkwaardig is aan de gezondheidszorg in de vrije maatschappij.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
7. De rechtbank is van oordeel dat zicht op uitzetting naar Nigeria in het geval van eiser niet ontbreekt en dat de staatssecretaris voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser werkt. De rechtbank overweegt dat op 23 februari 2024 een lp-aanvraag naar de Nigeriaanse autoriteiten is verzonden door de staatssecretaris. Deze aanvraag is op 6 maart 2024 gestuit en vervolgens op 18 maart 2024 hervat. Op 25 maart 2024 heeft DIA laten weten dat eiser eind april in persoon kan worden gepresenteerd bij de Nigeriaanse autoriteiten. De rechtbank overweegt verder dat zicht op uitzetting naar Nigeria in het algemeen niet ontbreekt. De rechtbank ziet geen aanleiding om hier in het geval van eiser anders over te oordelen. Van eiser mag worden verwacht dat hij actief en volledig meewerkt aan zijn uitzetting. [2] Nu eiser weigert medewerking te verlenen aan zijn uitzetting is ook daarmee in beginsel het zicht op uitzetting al gegeven. Deze gang van zaken acht de rechtbank voldoende voortvarend.

Conclusie en gevolgen

8. Concluderend is de rechtbank niet gebleken dat een uit het Unierecht voortvloeiende voorwaarde voor de rechtmatigheid van de opgelegde bewaringsmaatregel niet is nageleefd. Hetgeen namens eiser verder naar voren is gebracht, geeft ook geen aanleiding om thans de bewaring onrechtmatig te achten.
9. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
10. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. Ketelaars - Mast, rechter, in aanwezigheid van mr. K.E. Mulder, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Vergelijk de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 16 juni 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2353, r.o. 7.2.
2.Zoals volgt uit de uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 13 januari 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:85) en van 2 augustus 2022 (ECLI:NL:RVS:2022:2210).