ECLI:NL:RBDHA:2024:5732

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
22 april 2024
Publicatiedatum
19 april 2024
Zaaknummer
NL24.2356 en NL22.6476
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing van een opvolgende asielaanvraag van een Sri Lankaanse eiser met tegenstrijdigheden in de besluitvorming

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 22 april 2024, wordt het beroep van een Sri Lankaanse eiser tegen de afwijzing van zijn opvolgende asielaanvraag beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid had de aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond, maar de rechtbank oordeelt dat er sprake is van een motiveringsgebrek. De eiser, die eerder asiel had aangevraagd, heeft een politiek verleden in Sri Lanka en is bang voor vervolging bij terugkeer. De rechtbank constateert dat de staatssecretaris in het bestreden besluit en het aanvullend besluit tegenstrijdige beoordelingen heeft gegeven over de geloofwaardigheid van de politieke activiteiten van de eiser. De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet voldoende heeft gemotiveerd waarom de eerdere afwijzing niet in stand kan blijven, en dat de eiser geen kans heeft gekregen om zijn standpunt in persoon toe te lichten. Hierdoor is het beroep gegrond verklaard en het bestreden besluit vernietigd. De staatssecretaris moet binnen twaalf weken een nieuw besluit nemen op de asielaanvraag, waarbij rekening moet worden gehouden met de uitspraak van de rechtbank. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot het vergoeden van de proceskosten van de eiser, die in totaal € 2.187,50 bedragen.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummers: NL22.6476 en NL24.2356

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 22 april 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. J.D. Albarda).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn (opvolgende) asielaanvraag. De staatssecretaris heeft met het bestreden besluit van 3 juni 2022 deze aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Op 16 januari 2024 heeft de staatssecretaris een aanvullend besluit genomen. Het terugkeerbesluit en inreisverbod die eiser eerder op 21 oktober 2019 al heeft gekregen zijn nog steeds geldig.
1.1.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.
1.2.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening [1] , op 22 februari 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt de afwijzing van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. Het beroep is gegrond. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
4. Eiser heeft de Sri Lankaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 1995. Hij heeft eerder, op 25 september 2019, een asielaanvraag ingediend. Bij besluit van 21 oktober 2019 heeft de staatssecretaris deze eerdere aanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond. Eiser heeft hiertegen beroep ingesteld. Het beroep is ongegrond verklaard. [2] Het hoger beroep hiertegen is niet-ontvankelijk verklaard. [3] Eiser heeft vervolgens op 14 februari 2020 een opvolgende aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Deze aanvraag ligt hier voor.
4.1.
Bij brief van 24 maart 2022 heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld omdat de uiterste beslistermijn is verstreken. Op 13 april 2022 heeft eiser beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag (zaaknummer NL22.6476).
4.2.
De staatssecretaris heeft op 22 april 2022 een voornemen uitgebracht om de aanvraag af te wijzen als kennelijk ongegrond. Bij beschikking van 3 juni 2022 heeft de staatssecretaris de asielaanvraag afgewezen als kennelijk ongegrond (het bestreden besluit).
4.3.
Op 6 maart 2023 is eiser aanvullend gehoord. Op 26 juli 2023 heeft de staatssecretaris een aanvullend voornemen uitgebracht. De staatssecretaris heeft naar aanleiding van het arrest van het Europees Hof van Justitie van 21 september 2023 [4] een nieuw, vervangend aanvullend voornemen uitgebracht op 12 november 2023. Vervolgens heeft de staatssecretaris op 16 januari 2024 een aanvullend besluit genomen (het aanvullend besluit). Eiser heeft tegen dat besluit afzonderlijk beroep ingesteld (zaaknummer NL24.2356).
5. De rechtbank stelt voorop dat het beroep met zaaknummer NL22.6476 gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb), mede betrekking heeft op het bestreden besluit en het aanvullend besluit. De rechtbank zal de beroepen met zaaknummers NL22.6476 en NL24.2356 daarom tezamen aanmerken als één beroep.
6. De rechtbank is verder van oordeel dat eiser geen belang meer heeft bij zijn beroep tegen het niet tijdig nemen van het besluit, nu de staatssecretaris inmiddels op de asielaanvraag heeft beslist. Een dergelijk beroep is bedoeld om alsnog af te dwingen dat een beslissing wordt genomen, maar dat is in deze zaak niet meer nodig. Het beroep is dus in zoverre niet-ontvankelijk.
Het asielrelaas
7. Eiser legt aan zijn (opvolgende) asielaanvraag het volgende ten grondslag. Eiser is in Sri Lanka politiek actief geweest. Hij heeft meegeholpen bij demonstraties over personen. Hij heeft voor de demonstraties mensen verzameld. Eisers vader heeft bij [organisatie] gezeten en was vermist. De Sri Lankaanse inlichtingendienst is van eisers activiteiten op de hoogte geraakt en heeft eiser meegenomen en mishandeld. Eiser is daarna gevlucht. In Nederland heeft hij ook deelgenomen aan demonstaties. Nu de politieke situatie is veranderd in Sri Lanka zijn er weer demonstraties geweest over vermiste personen. Daarom is eiser weer onder de aandacht gekomen en zijn er brieven naar hem gestuurd dat hij zich moet melden. Als eiser nu terug gaat, zal hij opgepakt en ondervraagd worden en daarna zal hij niet meer in leven zijn.
Het bestreden besluit
8. Het asielrelaas van eiser bevat volgens de staatssecretaris de volgende relevante elementen:
1. Identiteit, nationaliteit en herkomst;
2. Politieke activiteiten in Sri Lanka;
3. Problemen met Sri Lankaanse autoriteiten;
4. Activiteiten in Nederland.
8.1.
In het bestreden besluit stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat relevant element 1 geloofwaardig wordt geacht. Relevant element 4 wordt grotendeels niet geloofwaardig geacht, met uitzondering van het bijwonen van een Heldendag. Verder acht de staatssecretaris relevante elementen 2 en 3 ongeloofwaardig. In het aanvullend besluit wordt relevant element 4 volledig geloofwaardig geacht en wordt ook aannemelijk geacht dat eiser een politieke overtuiging heeft. Bij terugkeer naar Sri Lanka loopt eiser volgens de staatssecretaris echter geen reëel risico op ernstige schade. De staatssecretaris concludeert daarom dat de asielaanvraag wordt afgewezen.
Tegenstrijdigheid bestreden besluit en aanvullend besluit
9. Eiser betoogt dat het bestreden besluit en het aanvullend besluit gelet op de inhoud daarvan niet naast elkaar kunnen bestaan. In het bestreden besluit is relevant element 4 niet geloofwaardig geacht, met uitzondering van de omstandigheid dat eiser eenmalig aanwezig is geweest bij de viering van een Heldendag. In het aanvullend besluit is relevant element 4 nu wel geloofwaardig geacht. De besluiten zijn daarom innerlijk tegenstrijdig.
9.1.
De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat de geloofwaardigheidsbeoordeling van relevant element 4 in het aanvullend voornemen van 21 november 2023 is gebaseerd op informatie die eiser in de beroepsfase heeft aangevoerd. Bij het besluit van 3 juni 2022 was deze informatie nog niet bekend. Op basis van deze aanvullende informatie is een aanvullend voornemen en vervolgens aanvullend besluit gemaakt en er is dan ook geen sprake van een tegenstrijdigheid, aldus de staatssecretaris.
9.2.
De rechtbank volgt het betoog van eiser dat het bestreden besluit en het aanvullend besluit van elkaar afwijken waar het de geloofwaardigheidsbeoordeling betreft. In het voornemen van 12 november 2023, dat deel uitmaakt van het aanvullend besluit, staat dat ‘het besluit van 3 juni 2022 volledig in stand blijft’. Het bestreden besluit is met het aanvullend besluit ongewijzigd gebleven voor zover het de relevante elementen 1, 2 en 3 betreft. Wat betreft relevant element 4 (activiteiten in Nederland) is in het bestreden besluit enkel geloofwaardig geacht dat eiser eenmalig een Heldendag in Nederland heeft bijgewoond. In het aanvullend besluit van 16 januari 2024 is geformuleerd dat geloofwaardig wordt geacht dat eiser politieke activiteiten in Nederland en België heeft verricht. Het aanvullend besluit en het bestreden besluit wijken op dit punt van elkaar af. Doordat de staatssecretaris heeft besloten dat het bestreden besluit naast het aanvullend besluit volledig in stand blijft, is in zoverre sprake van een ondeugdelijke motivering. De beroepsgrond slaagt.
10. Gelet op het voorgaande is het beroep gegrond. De rechtbank gaat over tot het bespreken van de overige beroepsgronden om te bezien of de rechtsgevolgen van het bestreden besluit in stand kunnen worden gelaten.
Geloofwaardigheid
11. Eiser betoogt dat relevant element 2 ten onrechte ongeloofwaardig wordt geacht. Nu de politieke overtuiging en de activiteiten van eiser in Nederland en België geloofwaardig worden geacht, dient de staatssecretaris nader te onderbouwen waarom geen geloof wordt gehecht aan de politieke activiteiten van eiser in Sri Lanka. Dit klemt te meer nu eiser documenten heeft overgelegd ter staving van zijn overtuiging en activiteiten in Sri Lanka.
11.1.
Naar het oordeel van de rechtbank heeft de staatssecretaris relevant element 2 niet ten onrechte ongeloofwaardig geacht. Bij een inhoudelijke beoordeling van een opvolgende asielaanvraag moeten de nieuwe relevante elementen samen met de eerder afgelegde verklaringen en overgelegde bewijsstukken in een procedure-overstijgende integrale geloofwaardigheidsbeoordeling betrokken worden. [5] Dit heeft de staatssecretaris gedaan. In dat verband werpt de staatssecretaris eiser terecht tegen dat hij bij de eerste asielaanvraag heeft verklaard dat hij niet politiek actief is geweest in Sri Lanka. [6] Ook heeft hij dit tijdens de correcties en aanvullingen niet aangevuld. Na het voornemen van 7 oktober 2019 en na de afwijzing van zijn eerste asielaanvraag 21 oktober 2019 heeft eiser ook niet nader verklaard dat hij wel politiek actief is geweest in Sri Lanka. De staatssecretaris stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat gelet op het feit dat eiser op geen van deze momenten heeft verklaard dat hij politiek actief is geweest in Sri Lanka dit ernstig afbreuk doet aan de geloofwaardigheid van zijn huidige verklaringen dat hij wel politiek actief is geweest in Sri Lanka. Eiser heeft geen plausibele verklaring gegeven waarom hij eerder heeft verklaard niet politiek actief te zijn geweest. De beroepsgrond slaagt niet.
Zwaarwegendheid
12. Eiser betoogt onder meer dat de staatssecretaris geen juiste beoordeling van de zwaarwegendheid van de geloofwaardig bevonden elementen heeft verricht. Eiser wijst er op dat de staatssecretaris geloofwaardig acht dat eiser een politieke overtuiging heeft en dat hij heeft deelgenomen aan politieke activiteiten in Nederland en België. De staatssecretaris heeft in het voornemen van 12 november 2023 niet duidelijk gemaakt aan de hand van welk beleid deze elementen zijn beoordeeld. In het aanvullend besluit is gerefereerd aan Informatiebericht 2023/77 Werkwijze politieke overtuiging n.a.v. Hofuitspraak (IB 2023/77), maar de staatssecretaris heeft niet gemotiveerd welke status dat informatiebericht heeft. Dat informatiebericht is bovendien in strijd met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 17 januari 2024. [7] Uit deze uitspraak kan worden afgeleid dat elke situatie haar eigen toetsingskader kent. Uit de inhoud van het bestreden besluit blijkt dit niet. Het IB 2023/77 is ook pas na ontvangst van het voornemen van 12 november 2023 bekend gemaakt en in werking getreden en is bovendien niet in lijn met deze uitspraak van de Afdeling.
12.1.
De staatssecretaris stelt zich hierover op het standpunt dat het aanvullend voornemen van 12 november 2023 en het aanvullend besluit in lijn zijn met de genoemde uitspraak van de Afdeling. De staatssecretaris heeft naar aanleiding van het arrest S. en A. van het Hof van Justitie (Hof) zijn werkwijze aangepast. [8] In dat arrest is onder meer geoordeeld dat de staatsecretaris bij de beoordeling van de vervolgingsgrond politieke overtuiging niet meer als eis mag stellen dat sprake moet zijn van een fundamentele politieke overtuiging. Daartoe is IB 2023/77 opgesteld, welke werkwijze al zoveel mogelijk aan het arrest van het Hof van 21 september 2023 was aangepast. De staatssecretaris is van mening dat het in IB 2023/77 verwoorde toetsingskader nog steeds van toepassing is. Op 7 februari 2024 is IB 2024/10 in werking getreden, waarin wordt toegelicht hoe zaken waarin politieke overtuiging aan de orde is dienen te worden beoordeeld naar aanleiding van de uitspraak van de Afdeling. Het toetsingskader in IB 2024/10 is ten opzichte van IB 2023/77 op één punt gewijzigd, namelijk dat bij de beoordeling van de risicobepaling/zwaarwegendheid ook moet worden betrokken of, en zo ja, hoe de vreemdeling zich bij terugkeer in het land van herkomst wil uiten en waarom de vreemdeling zich op die manier wil uiten, en wat de gevolgen daarvan zouden zijn. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat dit is betrokken bij de beoordeling van de risicobepaling/zwaarwegendheid. Ter zitting stelt de staatssecretaris zich op het standpunt dat aan eiser namelijk via zijn gemachtigde in dit kader schriftelijk aanvullende vragen zijn gesteld [9] en daarop is geantwoord [10] en dat dit nadrukkelijk in de besluitvorming is meegewogen. De staatssecretaris stelt zich vervolgens ter zitting op het standpunt dat gelet op alle omstandigheden van het geval, namelijk de omstandigheid dat de politieke overtuiging van eiser niet sterk is en het feit dat eiser in het verleden bewust geen activiteiten heeft verricht in Sri Lanka, het niet aannemelijk is dat eiser bij terugkeer in Sri Lanka politieke activiteiten zal gaan verrichten zoals in Nederland en België en dat hij als gevolg daarvan te vrezen heeft.
12.2.
De rechtbank overweegt het volgende. Anders dan eiser stelt acht de rechtbank voldoende duidelijk dat de staatssecretaris feitelijk overeenkomstig IB 2023/77 heeft onderzocht of eiser een politieke overtuiging heeft en wat daarvan de consequenties moeten zijn. In zoverre slaagt het betoog van eiser niet.
12.3.
Uit de uitspraak van de Afdeling van 17 januari 2024 volgt dat het beleid van de staatssecretaris moest worden aangepast, omdat bij de beoordeling van de zwaarwegendheid moet worden betrokken welke door de gestelde politieke overtuiging gemotiveerde activiteiten de vreemdeling bij terugkeer zou willen verrichten of hoe hij of zij anderszins zijn of haar opvatting, mening of gedachte zou willen uiten, en wat de gevolgen daarvan zouden zijn. De staatsecretaris heeft dit uitgewerkt in IB 2024/10. Daarin staat onder meer:
“Op grond van de hieronder beschreven omstandigheden beoordeel je – op basis van de sterkte van de overtuiging en/of de reeds in land van herkomst of land van toevlucht verrichte activiteiten - of aannemelijk is dat de vreemdeling zich op die manier zal uiten en of hij of zij daardoor te vrezen heeft. De vreemdeling moet hierover dan ook bevraagd worden tijdens het gehoor.
Bij het bepalen van de aannemelijkheid van de gestelde wens zich op een bepaalde wijze te uiten en het daaraan verbonden risico op vervolging kan het bijvoorbeeld van belang zijn om bij de beoordeling te betrekken:
(..)
of, en zo ja, hoe de vreemdeling zich bij terugkeer in land van herkomst wil uiten en waarom hij zich op die manier wil uiten, en wat de gevolgen daarvan zouden zijn.
Ter zitting heeft de staatssecretaris verduidelijkt dat eiser over het bovenstaande niet in persoon is bevraagd, maar dat vanwege de omstandigheid dat er eerder problemen waren om hem te horen de vraagstelling aan de gemachtigde van eiser schriftelijk is voorgelegd. De antwoorden zijn volgens de staatssecretaris vervolgens meegenomen in de besluitvorming. Naar het oordeel van de rechtbank is die werkwijze niet in lijn met IB 2024/10, waarin staat dat de vreemdeling
in persoonmoet worden bevraagd tijdens het gehoor. Dit is niet gebeurd. Dat er eerder problemen waren om eiser te kunnen horen is nog geen reden om daarvan af te zien. Niet is gebleken dat het onmogelijk was om eiser te horen. Daarnaast is de rechtbank van oordeel dat stellen van schriftelijke vragen via de gemachtigde van eiser niet aan de vereiste zorgvuldigheid voldoet en daarom niet als adequate vervanging van het horen in persoon kan gelden. Gelet daarop slaagt de beroepsgrond.
13. Hetgeen verder is aangevoerd behoeft gelet op het voorgaande geen bespreking.

Conclusie en gevolgen

14. Het beroep is al gegrond vanwege het motiveringsgebrek zoals onder 9.2 wordt geconstateerd. De rechtbank ziet geen mogelijk zelf in de zaak te voorzien of om de rechtsgevolgen in stand te laten vanwege het zorgvuldigheidsgebrek zoals onder 12.3 wordt geconstateerd. De rechtbank vernietigt het bestreden besluit. De staatssecretaris moet een nieuw besluit op eisers asielaanvraag nemen met inachtneming van deze uitspraak. Daarvoor krijgt de staatssecretaris een termijn van twaalf weken. De rechtbank wijst er daarbij nog op dat deze zaak al een lange tijd loopt.
14.1.
Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De staatssecretaris moet die betalen. De bestuursrechter stelt de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 1.750,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het bijwonen van de zitting met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 1).
14.2.
Vast staat verder dat de staatssecretaris niet tijdig op de asielaanvraag heeft beslist, dat eiser vervolgens een geldige ingebrekestelling heeft verstuurd, en dat de staatssecretaris uiteindelijk pas na het instellen van het onderhavige beroep een besluit heeft genomen. De rechtbank zal daarom de staatssecretaris ook veroordelen in deze kosten die eiser in dat verband heeft moeten maken. De bestuursrechter stelt de kosten van de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit niet-ontvankelijk;
- verklaart het beroep tegen de besluiten van 3 juni 2022 en 16 januari 2024 gegrond;
- vernietigt die besluiten;
- draagt de staatssecretaris op om binnen twaalf weken een nieuw besluit te nemen op de aanvraag met inachtneming van deze uitspraak;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.187,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van
mr. B. Voors, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL24.2357.
2.Uitspraak Rb Den Haag, zittingsplaats Middelburg, van 28 november 2019, ECLI:NL:RBDHA:2019:12995.
4.ECLI:EU:C:2023:688.
5.Zie een uitspraak van de Afdeling 28 september 2022, ECLI:NL:RVS:2022:2713, r.o. 5.3.
6.Verslag nader gehoor 4 oktober 2019 pag. 10, 11 en 17.
8.Arrest van 21 september 2023, ECLI:EU:C:2023:688.
9.Bij brief van 27 maart 2023.
10.Bij de correcties en aanvullingen op het aanvullend gehoor (p. 3 en verder), ingediend op 22 april 2023.