Overwegingen
1. Eiseres is geboren op [geboortedatum] en zij heeft de Syrische nationaliteit. Referent, geboren op [geboortedatum], is de zoon van eiseres. Hij verblijft sinds 2014 in Nederland en heeft de Nederlandse nationaliteit. Referent heeft op 28 juli 2022 een aanvraag ingediend voor een mvv om herenigd te kunnen worden met zijn moeder.
2. Verweerder heeft deze aanvraag afgewezen. Verweerder heeft zich daarbij op het standpunt gesteld dat er geen sprake is van familieleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM. Eiseres en referent hebben niet aangetoond dat tussen hen sprake is van een ‘meer dan gebruikelijke afhankelijkheid’. Ook de belangenafweging valt in het nadeel van eiseres en referent uit.
3. Eiseres kan zich niet verenigen met het bestreden besluit en voert het volgende aan. Eiseres meent dat er wel sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen haar en referent. Weliswaar woonden zij in Syrië niet samen, zij woonden dicht bij elkaar en zagen elkaar dagelijks. Ook de vakanties brachten zij gezamenlijk door. Eiseres is zonder hulp niet in staat om zelfstandig te functioneren en ze is niet langer mobiel. Er is sprake van slijtage aan de knieën, hoge bloeddruk en astma. Eiseres ontvangt op dit moment hulp van een verpleegster, een neef en soms de buren, maar van hen kan niet verwacht worden dat zij deze zorg blijven verlenen. Daarnaast is referent verantwoordelijk voor eiseres. Hij ondersteunt haar ook financieel. Verder is sprake van hechte en persoonlijke banden tussen eiseres en haar kleinkinderen. Ter onderbouwing heeft eiseres schermafdrukken overgelegd met daarop een overzicht van telefoongesprekken die zij heeft gevoerd met haar kleinkinderen. Er is sprake van intensief contact. Eiseres beroept zich ter onderbouwing op een uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 7 februari 2024.Tot slot heeft verweerder niet deugdelijk gemotiveerd waarom de belangenafweging in het nadeel van eiseres uitvalt. Er is namelijk een objectieve belemmering om het gezinsleven uit te oefenen in Syrië. Dat eiseres medische klachten heeft en daarom een beroep zal doen op het zorgstelsel in Nederland, mag niet worden tegengeworpen. Immers eenieder zal eens naar de dokter moeten. Eén knieoperatie heeft eiseres al in Syrië gehad. Tot slot heeft zij meer binding met Nederland dan met Syrië, nu al haar kinderen zijn gevlucht uit Syrië en haar zoon en kleinkinderen in Nederland wonen.
De rechtbank oordeelt als volgt.
Het beroep gericht tegen het niet tijdig beslissen
4. Bij het bestreden besluit heeft verweerder alsnog een beslissing op het bezwaar van eiseres genomen. Eiseres heeft daarom geen procesbelang meer bij de beoordeling van het beroep tegen het niet tijdig beslissen op haar bezwaar. Zij kan met haar beroep namelijk niet meer bereiken dan al bereikt is: verweerder heeft een besluit op haar bezwaar genomen. Het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit is daarom niet-ontvankelijk.
5. Op grond van artikel 6:20, derde lid, van de Awbheeft het beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit mede betrekking op het alsnog genomen besluit, tenzij dit geheel aan het beroep tegemoet komt. Omdat het bestreden besluit niet tegemoet komt aan het beroep, zal de rechtbank het bestreden besluit hierna inhoudelijk toetsen aan de hand van de door eiseres ingediende beroepsgronden.
Het beroep gericht tegen het bestreden besluit
6. Volgens paragraaf B7/3.8.1 van de Vcneemt verweerder familie- of gezinsleven als bedoeld in artikel 8 van het EVRM aan tussen meerderjarige familie- of gezinsleden als sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie (‘more than normal emotional ties’). Dit beleid van verweerder is in overeenstemming met de rechtspraak van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens.
7. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling)volgt dat het al dan niet bestaan van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie in essentie een kwestie van feitelijke aard is en afhankelijk is van het daadwerkelijk bestaan van hechte persoonlijke banden. Ook volgt uit vaste rechtspraak dat verweerder bij de beoordeling de vraag mag betrekken of de banden tussen een vreemdeling en een referent zo sterk zijn dat de vreemdeling zonder de referent niet in staat is om zelfstandig te functioneren.Het is aan de betrokken vreemdeling om te stellen, en zoveel mogelijk te onderbouwen, uit welke feiten en omstandigheden de bijkomende elementen van afhankelijkheid zouden kunnen blijken.
8. De rechtbank is van oordeel dat verweerder zich terecht op het standpunt heeft gesteld dat tussen eiseres en referent geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheidsrelatie. Daartoe heeft verweerder allereerst kunnen overwegen dat referent Syrië al in 2014 heeft verlaten en hij ook daarvoor niet met eiseres samenwoonde. Ondanks dat referent volgens zijn eigen verklaringen dagelijks bij eiseres op bezoek ging in Syrië, zij vaak samen aten en de vakanties gezamenlijk doorbrachten, betekent dat dat referent al geruime tijd niet meer tot het gezin van eiseres behoorde. Dat inmiddels de overige kinderen van eiseres ook zijn vertrokken uit Syrië en eiseres inmiddels meer hulp nodig heeft, maakt niet dat om die reden sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid.
9. Verweerder heeft verder kunnen overwegen dat de medische problematiek van eiseres er niet toe leidt dat tussen eiseres en referent sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Verweerder heeft in dat verband kunnen overwegen dat niet is gebleken dat eiseres voor haar dagelijkse zorg of medische begeleiding exclusief afhankelijk is van referent. Referent heeft verklaard dat eiseres door haar buurvrouw is geholpen toen zij naar het ziekenhuis moest, zij regelmatig op bezoek komt en dat tijdens het revalidatieproces van eiseres er vier uur per dag een verpleegster langskomt. Ook een neef van eiseres zou af en toe bij haar langsgaan. Verder zou sinds maart 2020 eens per maand iemand langskomen voor het huishouden. Eiseres heeft niet inzichtelijk gemaakt dat zij niet langer voor haar kunnen zorgen of haar kunnen ondersteunen. Temeer omdat referent tijdens de hoorzitting heeft verklaard dat de verpleegster tegen betaling hulp verricht. Niet gesteld of gebleken is dat deze hulp niet op deze wijze voortgezet kan worden.
Voor zover ervan uitgegaan moet worden dat referent eiseres financieel ondersteunt, heeft verweerder zich op het standpunt kunnen stellen dat dat evenmin maakt dat sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid. Referent kan deze ondersteuning namelijk op dezelfde wijze voortzetten.
10. Verweerder heeft zich daarom naar het oordeel van de rechtbank op het standpunt kunnen stellen dat niet is gebleken dat eiseres niet zelfstandig kan functioneren zonder referent en dat geen sprake is van een meer dan gebruikelijke afhankelijkheid tussen hen.
11. Volgens het EHRM kan er familieleven bestaan in de zin van artikel 8 van het EVRM tussen een grootouder en een minderjarig kleinkind "where there are sufficiently close family ties between them".Over de relatie tussen een grootouder en kleinkind heeft het EHRM in paragraaf 110 van de beslissing Kruškić overwogen dat deze onder normale omstandigheden naar haar aard verschilt van die van een ouder en minderjarig kind en daarom in het algemeen aanleiding geeft voor een mindere mate van bescherming.
12. De rechtbank is van oordeel dat verweerder niet ten onrechte heeft overwogen dat eiseres niet heeft aangetoond dat zij daadwerkelijk hechte en persoonlijke banden heeft met haar kleinkinderen. De rechtbank stelt in dat verband allereerst vast dat eiseres niet inzichtelijk heeft gemaakt wie deze kleinkinderen zijn. Daarnaast is het door eiseres overgelegde overzicht van de telefonische contacten tussen haar en de kleinkinderen onvoldoende voor het oordeel dat sprake is van hechte en persoonlijke banden tussen hen. Immers deze gegevens onderbouwen slechts dat tussen eiseres en haar kleinkinderen telefoongesprekken plaatsvinden. Eiseres heeft geen andere informatie overgelegd om de gestelde banden te onderbouwen. Verweerder wijst er verder terecht op dat de kleinkinderen nooit met eiseres hebben samengewoond. De stelling dat eiseres als een tweede moeder is voor de kleinkinderen is op geen enkele wijze onderbouwd. Verweerder heeft er bovendien op kunnen wijzen dat beide ouders van de kleinkinderen altijd in beeld zijn geweest. Het beroep van eiseres op de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Groningen, van 7 februari 2024 leidt niet tot een ander oordeel, omdat het in die uitspraak gaat om een ander toetsingskader, namelijk een meerderjarige die verzoekt om herenigd te worden met zijn ouders, broers en zus.
13. Uit vaste rechtspraak van de Afdeling volgt dat artikel 8 van het EVRM verweerder ertoe verplicht om alle relevante gegevens en belangen van het individuele geval kenbaar af te wegen tegen het algemene belang van de Nederlandse staat. De rechter moet toetsen of verweerder dit heeft gedaan en, als dit het geval is, of hij zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een ‘fair balance’ tussen enerzijds het belang van de vreemdeling bij de uitoefening van het privéleven en familie- en gezinsleven hier te lande en anderzijds het algemeen belang van de Nederlandse samenleving bij het voeren van een restrictief toelatingsbeleid.
14. In haar uitspraak van 27 maart 2024heeft de Afdeling dit uitgangspunt losgelaten voor zaken waarin verweerder na beoordeling van alle feiten en omstandigheden heeft vastgesteld dat bijkomende elementen van afhankelijkheid ontbreken en daarom geen sprake is van gezinsleven dat valt onder de bescherming van artikel 8, eerste lid, van het EVRM. In die gevallen volgt volgens de Afdeling uit de rechtspraak van het EHRM niet dat een belangenafweging moet plaatsvinden.
15. Verweerder heeft in het bestreden besluit, ondanks de conclusie dat geen sprake is van familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM, een belangenafweging
gemaakt tussen de belangen van de Nederlandse overheid en het belang van eiseres en referent. Het bestreden besluit dateert namelijk van voor bovengenoemde Afdelingsuitspraak. Eiseres heeft beroepsgronden ingediend tegen deze belangenafweging. De rechtbank zal de belangenafweging daarom beoordelen.
16. De rechtbank stelt vast dat niet in geschil is dat alle relevante elementen en belangen zijn meegenomen in de beoordeling. In geschil is de uitkomst van de belangenafweging. De rechtbank is van oordeel dat verweerder de belangenafweging in het nadeel van eiseres heeft kunnen laten uitvallen.
17. De rechtbank stelt vast dat verweerder in het voordeel van eiseres heeft meegewogen dat er geen sprake is van openbare orde aspecten, dat zij beschikt over een paspoort en dat er sprake is van een objectieve belemmering. De rechtbank is van oordeel dat verweerder daaraan niet ten onrechte geen doorslaggevend belang heeft toegekend.
18. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder namelijk allereerst zwaar in het nadeel van eiseres kunnen wegen dat tussen haar en referent en de kleinkinderen geen sprake is van beschermenswaardig familie- of gezinsleven in de zin van artikel 8 van het EVRM. Ook heeft verweerder in het nadeel kunnen meewegen dat, ondanks dat referent inkomen heeft, eiseres vanwege haar medische situatie ten laste zal komen van de Nederlandse staat. De beroepsgrond van eiseres dat eenieder eens een arts zal bezoeken maakt niet dat dit element niet in haar nadeel gewogen mag worden. Verder heeft verweerder in het nadeel van eiseres kunnen wegen dat eiseres sterke banden heeft met Syrië omdat zij daar altijd heeft gewoond en aldaar haar eigen woning heeft. Daarnaast heeft zij in Nederland niet eerder een verblijfsvergunning gehad en spreekt zij de Nederlandse taal niet. Ten aanzien van de objectieve belemmering heeft verweerder kunnen opmerken dat referent heeft verklaard dat eiseres en referent elkaar voor het laatst drie jaar geleden in Egypte hebben gezien. Deze omstandigheid maakt dat het gezinsleven niet alleen in Nederland kan worden uitgeoefend. Artikel 8 van het EVRM geeft namelijk geen recht op een vrije keuze van het land waar men wenst te wonen.
19. De rechtbank concludeert daarom dat de weigering van verweerder om aan eiseres een mvv te verlenen niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM.
20. Het beroep tegen het bestreden besluit is ongegrond. Dat betekent dat de afwijzing van de mvv-aanvraag van eiseres in stand blijft.
21. Omdat verweerder niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist en eiseres dus terecht een beroep niet tijdig heeft ingesteld, wordt verweerder veroordeeld in de kosten die eiseres in zoverre heeft moeten maken. Deze kosten stelt de rechtbank met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht vast op € 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 met een wegingsfactor 0,5). Daarnaast moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht van € 184 vergoeden.