ECLI:NL:RBDHA:2024:7326

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
15 mei 2024
Publicatiedatum
15 mei 2024
Zaaknummer
NL24.19086
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het voortduren van de maatregel van bewaring in het vreemdelingenrecht

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedaan op 15 mei 2024, wordt het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Deze maatregel is opgelegd op 4 augustus 2023 en is sindsdien voortgezet. Eiser heeft eerder beroep ingesteld tegen deze maatregel en verzocht om schadevergoeding. De rechtbank heeft de maatregel van bewaring eerder getoetst en vastgesteld dat deze tot het sluiten van het onderzoek op 3 april 2024 rechtmatig was. De rechtbank heeft het vooronderzoek op 8 mei 2024 gesloten en bepaald dat een zitting niet nodig was.

Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is, omdat hij al bijna 10 maanden in bewaring zit en er geen laissez-passer is afgegeven. De rechtbank oordeelt dat deze beroepsgrond niet slaagt, aangezien deze eerder is beoordeeld. Eiser stelt ook dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, maar ook deze beroepsgrond wordt door de rechtbank verworpen. De rechtbank concludeert dat er geen grond is om te oordelen dat de rechtmatigheidsvoorwaarden voor de maatregel van bewaring niet zijn voldaan.

Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Er is geen aanleiding voor een proceskostenveroordeling. De uitspraak is openbaar gemaakt en er staat geen rechtsmiddel open tegen deze beslissing.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.19086

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 15 mei 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. M.A.M. Karsten),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het voortduren van de aan hem opgelegde maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw). Deze maatregel is opgelegd op 4 augustus 2023 en duurt nog voort.
1.1.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
1.2.
De rechtbank heeft deze maatregel eerder getoetst. Op het eerste beroep is beslist bij uitspraak van 21 augustus 2023. [1] Op het eerste vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 24 oktober 2023. [2] Op het tweede vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 14 november 2023. [3] Op het derde vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 11 december 2023. [4] Op het vierde vervolgberoep is beslist bij uitspraak 15 januari 2024. [5] Bij besluit van 24 januari 2024 heeft de staatssecretaris de maatregel van bewaring met ten hoogste twaalf maanden verlengd op grond van artikel 59, zesde lid, van de Vw 2000 (het verlengingsbesluit). Eisers beroep tegen dit besluit is beoordeeld en ongegrond verklaard bij uitspraak van 13 februari 2024. [6] Op het vijfde vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 19 maart 2024. [7] Op het zesde vervolgberoep is beslist bij uitspraak van 9 april 2024. [8]
1.3.
De staatssecretaris heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
1.4.
De rechtbank heeft het vooronderzoek op 8 mei 2024 gesloten en bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft. [9]

Beoordeling door de rechtbank

2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw 2000 dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan. [10]
2.1.
De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Uit de uitspraak van 9 april 2024 volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, rechtmatig was. Daarom beoordeelt de rechtbank nu alleen of de maatregel van bewaring sinds het moment van het sluiten van dat onderzoek (op 3 april 2024) rechtmatig is.
Ontbreekt het zicht op uitzetting?
3. Eiser voert aan dat er geen redelijk vooruitzicht op verwijdering is, omdat hij al bijna 10 maanden in bewaring zit en er al 17 keer is gerappelleerd maar er nog steeds geen laissez-passer is afgegeven.
3.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft deze beroepsgrond al eerder betrokken en beoordeeld in de uitspraak van 9 april 2024, onder 8.1 tot en met 8.3. In wat eiser aanvoert, ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
Had de staatssecretaris moeten volstaan met een lichter middel?
4. Eiser voert aan dat de staatssecretaris had moeten volstaan met een lichter middel, omdat de bewaring hem emotioneel erg zwaar valt. De detentie voelt voor eiser aan als een straf, terwijl hij geen antecedenten heeft en hij zich altijd goed heeft gedragen. Eiser heeft hierdoor stress en kampt met slaapproblemen. Eiser heeft verschillende vrienden in Nederland en hij heeft al eerder in het AZC in Sneek verbleven. Eiser zou hier kunnen verblijven met een meldplicht.
4.1.
Deze beroepsgrond slaagt niet. De rechtbank heeft deze beroepsgrond al eerder betrokken en beoordeeld in de uitspraak van 9 april 2024, onder 9.1. In wat eiser nu aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor een ander oordeel.
Leidt ambtshalve toetsing tot een ander oordeel?5. Los van de door eiser aangevoerde gronden, ziet de rechtbank in de door de staatssecretaris en eisers verstrekte gegevens geen grond om te komen tot het oordeel dat aan de rechtmatigheidsvoorwaarden voor deze maatregelen niet is voldaan. [11]
Conclusie en gevolgen
6. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.W.B. Heijmans, rechter, in aanwezigheid van mr. T.M.T. Brandsma, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Rb. Den Haag (zp Rotterdam) 21 augustus 2023, zaaknummer NL23.22395 (niet gepubliceerd).
2.Rb. Den Haag (zp Rotterdam) 24 oktober 2023, zaaknummer NL23.29989 (niet gepubliceerd).
3.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 14 november 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:18113.
4.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 11 december 2023, ECLI:NL:RBDHA:2023:19569.
5.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 15 januari 2024, zaaknummer NL24.122 (niet gepubliceerd).
6.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 13 februari 2024, zaaknummer NL24.3042 (niet gepubliceerd).
7.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 19 maart 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:3680.
8.Rb. Den Haag (zp Arnhem) 9 april 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:4960.
9.Dit is mogelijk op grond van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht en artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000.
10.Dat staat in artikel 96, derde lid, van de Vw 2000.
11.Vergelijk de uitspraak van de ABRvS van 26 juli 2023, ECLI:NL:RVS:2023:2829.