ECLI:NL:RBDHA:2024:7429

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 mei 2024
Publicatiedatum
17 mei 2024
Zaaknummer
NL23.39763
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep inzake niet tijdig beslissen op asielaanvraag en verzoek om bestuurlijke dwangsom

In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat verweerder volgens eiser niet tijdig heeft beslist op zijn asielaanvraag van 10 juli 2022. De staatssecretaris heeft op 13 maart 2024 alsnog een verblijfsvergunning asiel verleend, maar eiser handhaaft zijn beroep om een bestuurlijke dwangsom en proceskostenvergoeding vast te stellen. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, omdat met de inwilliging van de asielaanvraag aan het beroep is tegemoetgekomen, waardoor eiser geen procesbelang meer heeft.

De rechtbank legt uit dat de Tijdelijke wet op asielaanvragen van toepassing is, en dat deze wet bepaalt dat er geen bestuurlijke dwangsom kan worden verbeurd. Eiser heeft op 4 december 2023 verweerder in gebreke gesteld, maar de rechtbank concludeert dat de ingebrekestelling te vroeg is ingediend, omdat de beslistermijn op dat moment nog niet was verstreken. De rechtbank verwijst naar relevante artikelen van de Algemene wet bestuursrecht en de Vreemdelingenwet 2000, en concludeert dat er geen aanleiding is voor een proceskostenveroordeling. Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep niet-ontvankelijk.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL23.39763

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiser,

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. E.G. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep dat eiser heeft ingesteld, omdat verweerder volgens hem niet op tijd heeft beslist op de asielaanvraag van 10 juli 2022.
1.1
Bij besluit van 13 maart 2024 heeft verweerder alsnog een verblijfsvergunning asiel aan eiser verleend. Desgevraagd heeft eiser meegedeeld het beroep te handhaven met het oog op het vaststellen van de (bestuurlijke) dwangsom en de proceskostenveroordeling.
1.2
Omdat het beroep kennelijk niet-ontvankelijk is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) maakt dat mogelijk.

Beoordeling door de rechtbank

2. Voor zover het beroep is gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de asielaanvraag van eiser, dient te worden vastgesteld dat met de inwilliging van deze aanvraag aan het beroep is tegemoetgekomen, zodat eiser gelet op artikel 6:20, derde lid, van de Awb in zoverre geen procesbelang meer heeft.
3. Eiser verzoekt de rechtbank om de door verweerder verbeurde bestuurlijke dwangsom vast te stellen. De Tijdelijke wet [1] sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb worden toegepast op besluiten op asielaanvragen. Het gevolg daarvan is dat verweerder aan eiser geen bestuurlijke dwangsom kan verbeuren.
4. De Afdeling [2] heeft bij uitspraak van 30 november 2022 [3] geoordeeld dat er geen aanleiding is voor de conclusie dat de Tijdelijk wet op dit punt onverbindend moet worden geacht wegens strijd met het Unierecht.
5. Nu artikel 1 van de Tijdelijke wet in dit geval de mogelijkheid van een bestuurlijke dwangsom uitsluit, kan eiser met het beroep niet bereiken wat hij wil, zodat ook in zoverre het procesbelang ontbreekt.
6. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding. Hieronder legt de rechtbank uit waarom daarvoor geen aanleiding bestaat.
7. De rechtbank overweegt dat verweerder in beginsel op grond van artikel 42, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een besluit op de asielaanvraag moet nemen. Op grond van artikel 42, zesde lid, van de Vw geldt een uitzondering indien in het kader van de asielaanvraag wordt onderzocht of op grond van de Dublinverordening [4] een andere lidstaat voor de behandeling van de aanvraag verantwoordelijk is. In zo’n geval vangt de beslistermijn van de staatssecretaris aan op het tijdstip waarop overeenkomstig de Dublinverordening wordt vastgesteld dat Nederland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. Hierbij mag de maximale termijn van 21 maanden die volgt uit artikel 35, vijfde lid, van de Procedurerichtlijn, [5] niet worden overschreden.
8. Eiser heeft op 10 juli 2022 een asielaanvraag in Nederland ingediend. De staatssecretaris heeft in eerste instantie een andere lidstaat verantwoordelijk geacht voor de behandeling van de asielaanvraag. Op 20 april 2023 heeft de staatssecretaris aan eiser bericht dat zijn asielaanvraag in de nationale procedure zal worden behandeld. Dat maakt dat de staatssecretaris vanaf 20 april 2023 verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag van eiser en dat de termijn waarbinnen de staatssecretaris op eiser zijn asielaanvraag moet beslissen op dat tijdstip is aangevangen. [6]
9. Op het moment dat eiser is toegelaten in de nationale procedure is Wijzigingsbesluit Vreemdelingencirculaire 2022/22 van toepassing op de asielaanvraag van eiser en is de beslistermijn met negen maanden verlengd. [7] De beslistermijn op de asielaanvraag van eiser zou daarom eindigen op 20 juli 2024. De maximale beslistermijn van 21 maanden vanaf de indiening van de asielaanvraag eindigt echter eerder, op 10 april 2024.
10. Als de betrokkene de ingebrekestelling te vroeg stuurt, is het beroep niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank het beroep niet inhoudelijk kan beoordelen. In dit geval eindigt de beslistermijn op 10 april 2024. Eiser heeft verweerder op 4 december 2023 in gebreke gesteld. Dat betekent dat op het moment van de ingebrekestelling de beslistermijn nog niet was verstreken, waardoor de ingebrekestelling te vroeg is ingediend.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep niet-ontvankelijk.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.C.J. van Dooijeweert, rechter, in aanwezigheid van S.A. Sewratan, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Bent u het niet eens met deze uitspraak?

Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND.
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
4.Verordening (EU) nr. 604/2013.
5.Richtlijn 2013/32.
6.Artikel 42, zesde lid, van de Vw.
7.Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraken van 21 maart 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:3698, ECLI:NL:RBDHA:2023:3697, en ECLI:NL:RBDHA:2023:3701) geoordeeld dat verweerder voldoende aannemelijk heeft gemaakt dat op het moment van de inwerkingtreding van de WBV 2022/22 sprake was van een situatie, zoals bedoeld in artikel 42, vierde lid, aanhef en onder b, van de Vw.