In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 6 mei 2024 uitspraak gedaan in een beroep dat eiser heeft ingediend tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid. Eiser had een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend op 2 december 2022. De rechtbank oordeelt dat verweerder niet tijdig heeft beslist op deze aanvraag, wat eiser het recht geeft om in beroep te gaan. Eiser heeft verweerder op 5 maart 2024 in gebreke gesteld, maar heeft meer dan twee weken gewacht met het indienen van het beroep, waardoor het beroep kennelijk gegrond is.
De rechtbank heeft besloten dat er geen zitting nodig is en heeft verweerder een termijn van acht weken gegeven om een nader gehoor af te nemen en binnen acht weken na dat gehoor een besluit op de aanvraag bekend te maken. Dit moet in totaal binnen zestien weken na de uitspraak gebeuren. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat de Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND van toepassing is, maar dat dit niet in strijd is met het Unierechtelijke gelijkwaardigheidsbeginsel en het doeltreffendheidsbeginsel. Verweerder is verplicht om een dwangsom van € 100,- per dag te betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-.
Daarnaast heeft de rechtbank bepaald dat eiser recht heeft op een vergoeding van de proceskosten, die is vastgesteld op € 437,50. De uitspraak is openbaar gemaakt en de rechtbank heeft de beslissing gegrond verklaard, waarbij het niet tijdig nemen van een besluit is vernietigd.