ECLI:NL:RBDHA:2024:7805
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 23 mei 2024, wordt het beroep van eiser, een Marokkaanse nationaliteit houder, tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft de aanvraag op 28 februari 2024 niet in behandeling genomen, omdat Duitsland verantwoordelijk is voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat het niet in behandeling nemen van de aanvraag in stand blijft. De rechtbank overweegt dat de staatssecretaris op basis van de Dublinverordening niet verplicht is de aanvraag in behandeling te nemen, aangezien Nederland een verzoek om terugname aan Duitsland heeft gedaan en Duitsland dit verzoek heeft aanvaard. Eiser heeft aangevoerd dat de staatssecretaris onvoldoende rekening heeft gehouden met zijn persoonlijke omstandigheden en dat hij gevaar loopt bij een eventuele overdracht aan Duitsland.
De rechtbank oordeelt dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van tekortkomingen in het asiel- en opvangsysteem in Duitsland die een reëel risico op schending van zijn rechten met zich meebrengen. De rechtbank wijst erop dat de staatssecretaris er in het algemeen van mag uitgaan dat Duitsland zijn verdragsverplichtingen nakomt, tenzij eiser kan aantonen dat dit niet het geval is. De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris de aanvraag van eiser terecht buiten behandeling heeft gesteld en dat het beroep kennelijk ongegrond is. Eiser krijgt geen proceskostenvergoeding.