5.2.Verder is de rechtbank van oordeel dat de zware en de lichte gronden 3a, 3d, 4a en 4d in samenhang gezien en gelet op de motivering in de maatregel, voldoende zijn om de maatregel van bewaring te kunnen dragen en dat voldoende grond bestaat voor het standpunt van de staatssecretaris dat er een risico op onttrekking bestaat en dat eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Eiser heeft niet aannemelijk gemaakt dat hij Nederland op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, hij heeft geen documenten meegenomen toen hij Tunesië verliet en kan niet aantonen dat hij het Schengengebied en Nederland met geldige grensoverschrijdingsdocumenten is ingereisd. Verder kan eiser worden tegengeworpen dat hij niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit, nu eiser niet in het bezit is van identiteitsdocumenten en niet is gebleken dat eiser sinds 2019 enige actie heeft ondernomen om documenten te verkrijgen. Voorts heeft eiser zich niet gehouden aan de verplichting die volgt uit artikel 4.39 van het Vb, nu eiser, nadat hij op 8 augustus 2019 in de gelegenheid werd gesteld asiel aan te vragen, daar geen gebruik van heeft gemaakt en daarna geen melding heeft gemaakt van zijn aanwezigheid in Nederland bij de korpschef. Tot slot heeft eiser niet aannemelijk gemaakt dat hij beschikt over voldoende middelen van bestaan. De staatssecretaris heeft in de maatregel daarmee voldoende gemotiveerd waarom er een risico op onttrekking aan het toezicht bestaat. Nu er voldoende gronden zijn om de maatregel te kunnen dragen, laat de rechtbank de beoordeling van de rechtmatigheid van de gronden 3b en 4c onbesproken.
6. Gelet op de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd, de plicht tot terugkeer die volgt uit het terugkeerbesluit en de verklaringen van eiser dat hij niet wil terugkeren naar Tunesië, is de staatssecretaris er terecht vanuit gegaan dat eiser niet uit eigen beweging gevolg zal geven aan de op hem rustende vertrekplicht. Een lichter middel volstaat derhalve niet om de uitzetting van eiser te verzekeren. Voorts is de rechtbank niet gebleken van persoonlijke belangen van eiser die de bewaring voor hem onevenredig bezwarend maken en waarin de staatssecretaris aanleiding heeft moeten zien eiser niettemin een lichter middel dan bewaring op te leggen. De staatssecretaris heeft eisers belangen kenbaar betrokken bij de maatregel en aangegeven dat eiser in het detentiecentrum medische hulp kan krijgen die gelijk is aan de medische hulp in de vrije maatschappij.
Voortvarendheid en zicht op uitzetting
7. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris voldoende voortvarend werkt aan de uitzetting en dat zicht op uitzetting binnen een redelijke termijn bestaat. Op 9 januari 2024 is een vertrekgesprek met eiser gevoerd en op 11 januari 2024 is de laissez passer (lp)-aanvraag ingevuld en verzonden aan de Tunesische autoriteiten.
8. Eiser stelt dat de staatssecretaris niet heeft voldaan aan zijn inspanningsverplichting die volgt uit A5/6.2 van Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc), nu niet is gebleken dat de staatssecretaris tijdens de vier maanden durende strafrechtelijke detentie uitzettingshandelingen heeft verricht. De staatssecretaris heeft al op 9 oktober 2023 de M122 aan eiser uitgereikt, zodat de staatssecretaris toen al had moeten beginnen met deze handelingen. Eiser volgt de staatssecretaris niet in het standpunt dat, wanneer geen einddatum van de strafrechtelijke detentie bekend is, niet hoeft te worden gestart met uitzettingshandelingen.
9. De staatssecretaris stelt dat de inspanningsverplichting niet is geschonden, nu niet duidelijk was wanneer eiser uit de strafrechtelijke detentie zou komen. Eiser zou tot 23 januari 2024 vastzitten, maar zijn voorlopige hechtenis is eerder opgeheven.
10. Volgens paragraaf A5/6.12 van de Vc, voor zover van belang, is het uitgangspunt dat moet worden voorkomen dat vreemdelingen na hun strafrechtelijke detentie in bewaring gesteld moeten worden. Toch kan het voorkomen dat een vreemdeling na zijn detentie in vreemdelingenrechtelijke bewaring gesteld moet worden, als feitelijk vertrek aansluitend aan de strafrechtelijke detentie niet mogelijk is. De rechtbank stelt vast dat de staatssecretaris ter zitting heeft bevestigd dat hij geen handelingen ter voorbereiding van de uitzetting heeft verricht gedurende de strafrechtelijke detentie van eiser. De rechtbank volgt de staatssecretaris niet in zijn standpunt dat niet duidelijk was wanneer de strafrechtelijke detentie zou eindigen, nu uit de registratiekaart Dienst Justitiële Inrichting volgt dat de einddatum detentie op 23 januari 2024 was. De rechtbank is daarom van oordeel dat, nu de staatssecretaris de inspanningsverplichting heeft geschonden, sprake is van een gebrek. Een schending van de inspanningsverplichting betekent echter niet dat de maatregel van bewaring daarom al onrechtmatig is. Er is namelijk nog ruimte voor een belangenafweging.De rechtbank is van oordeel dat de belangenafweging in dit geval moet uitvallen in het voordeel van de staatssecretaris. Gelet op hetgeen is overwogen in rechtsoverweging 5.2. kunnen de gronden die aan de maatregel ten grondslag zijn gelegd de maatregel dragen. Daaruit volgt dat het risico op onttrekken aan het toezicht. Het belang van eiser bij opheffing van de bewaring wegens schending van de inspanningsverplichting is een belang dat niet opweegt tegen dit belang van de staatssecretaris. De met de bewaring gediende belangen staan daarom in redelijke verhouding tot de ernst van het gebrek en de daardoor geschonden belangen.
Over bestreden besluit 1 (terugkeerbesluit en inreisverbod)
11. Eiser stelt dat de termijn van twee jaren gesteld in het inreisverbod moet worden verkort, omdat hij familie heeft in Frankrijk en Europa. Ook is zijn vriendin in Frankrijk.
12. De rechtbank stelt vast dat de rechtmatigheid van het terugkeerbesluit niet in geschil is en verwijst naar wat zij over de gronden heeft overwogen in rechtsoverweging 5.2. Ingevolge artikel 62, tweede lid, aanhef en onder a, van de Vw heeft de staatssecretaris de vertrektermijn voor eiser dan ook mogen verkorten tot 0 dagen. Ingevolge artikel 66a, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw is de staatssecretaris dan gehouden om een inreisverbod op te leggen. De rechtbank is van oordeel dat de staatssecretaris in de door eiser ter zitting aangevoerde omstandigheden geen aanleiding heeft hoeven zien om van het opleggen van het inreisverbod af te zien. De staatssecretaris heeft meegewogen dat eiser liever wil terugkeren naar België dan wel Frankrijk. Verder heeft de staatssecretaris ter zitting terecht opgemerkt dat eiser de familiebanden dan wel de banden met zijn vriendin summier heeft onderbouwd en dat eiser niet heeft onderbouwd dat hij in Frankrijk dan wel België een structureel familieleven voert.