ECLI:NL:RBDHA:2024:8338

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 mei 2024
Publicatiedatum
31 mei 2024
Zaaknummer
NL24.3362
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen op asielaanvraag en oplegging van dwangsom

In deze zaak heeft eiseres, vertegenwoordigd door mr. E.G. Grigorjan, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid op haar asielaanvraag. Eiseres had op 30 januari 2024 beroep ingesteld, nadat de staatssecretaris niet binnen de wettelijk vastgestelde termijn had beslist. De rechtbank heeft vastgesteld dat de staatssecretaris op grond van de Dublinverordening verantwoordelijk was voor de behandeling van de asielaanvraag, maar niet tijdig een besluit heeft genomen. De rechtbank heeft de staatssecretaris in gebreke gesteld en een termijn van twee weken opgelegd om alsnog een besluit te nemen. Daarnaast is er een dwangsom van € 100 per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500. De rechtbank heeft het beroep gegrond verklaard, het niet tijdig nemen van een besluit vernietigd en de staatssecretaris veroordeeld in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50. De uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, en openbaar gemaakt op 31 mei 2024.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.3362

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[Naam], eiseres

V-nummer: [Nummer]
(gemachtigde: mr. E.G. Grigorjan),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder.

Inleiding

Eiseres heeft op 30 januari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen op de voor haar en haar minderjarige zoon ingediende asielaanvraag.
De rechtbank doet op grond van artikel 8:54, eerste lid, van de Awb [1] uitspraak zonder zitting.

Overwegingen

1. Op grond van artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb wordt voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit gelijkgesteld. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb is bepaald dat het beroepschrift kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
2. Eiseres heeft op 8 januari 2022 een asielaanvraag ingediend. De staatssecretaris heeft op 17 augustus 2022 besloten om die aanvraag niet in behandeling te nemen omdat Spanje verantwoordelijk was voor de aanvraag. Dat besluit staat in rechte vast. Op 4 oktober 2022 heeft de staatssecretaris eiseres bericht dat Nederland alsnog verantwoordelijk is geworden voor de asielaanvraag omdat eiseres niet tijdig is overgedragen aan de Spaanse autoriteiten. Omdat eiseres geen openstaande asielprocedure had, is eiseres in de gelegenheid gesteld om een nieuwe aanvraag in te dienen. Op 13 oktober 2022 heeft eiseres een nieuwe aanvraag ingediend. Uit de uitspraak van de Afdeling [2] van 4 maart 2024 [3] volgt echter dat de staatssecretaris niet van eiseres mocht verlangen dat zij een nieuwe aanvraag indiende, maar dat hij, als gevolg van het verstrijken van de overdrachtstermijn, alsnog definitief op de aanvraag van 8 januari 2022 moet beslissen.
3. Omdat de uiterste overdrachtstermijn op grond van de Dublinverordening [4] voor eiseres op 23 september 2022 eindigde, is Nederland vanaf 24 september 2022 verantwoordelijk geworden voor de inhoudelijke behandeling van de asielaanvraag. Dat betekent dat op grond van artikel 42, zesde lid, van de Vw [5] voor eiseres vanaf dat moment de wettelijke beslistermijn van zes maanden is gaan lopen. De staatssecretaris heeft met de inwerkingtreding van WBV 2022/22 [6] de beslistermijn verlengd met negen maanden. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft in haar uitspraken van 21 maart 2023 [7] geoordeeld dat deze verlenging rechtsgeldig is. In totaal had de staatssecretaris dus 15 maanden om op de aanvraag te beslissen. Dat betekent dat de staatssecretaris uiterlijk op 24 december 2023 op de aanvraag van eiseres had moeten beslissen.
4. De rechtbank stelt vast dat de beslistermijn is verstreken zonder dat een besluit op de aanvraag is genomen. Eiseres heeft de staatssecretaris op 12 januari 2024 rechtsgeldig in gebreke gesteld zoals bedoeld in artikel 6:12, tweede lid, van de Awb. Deze ingebrekestelling is door de staatssecretaris op 13 januari 2024 ontvangen. Hierna zijn meer dan twee weken verstreken, zonder dat alsnog een besluit door de staatssecretaris is genomen, voordat eiseres beroep heeft ingesteld.
5. Het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit komt gelet op het voorgaande voor vernietiging in aanmerking.
6. Als de staatssecretaris niet op tijd heeft beslist, legt de rechtbank op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb een termijn op van twee weken waarbinnen hij een besluit bekend moet maken. In bijzondere gevallen of als dat voor de naleving van andere wettelijke voorschriften nodig is, kan de rechtbank op grond van het derde lid van deze bepaling een andere termijn opleggen of een andere voorziening treffen. Om te bepalen welke termijn de staatssecretaris moet worden gegund om alsnog tot een besluit te komen, wordt de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 8 juli 2020, ECLI:NL:RVS:2020:1560, als uitgangspunt genomen. In deze uitspraak is geoordeeld dat de te bepalen nadere beslistermijn niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort mag zijn. In die uitspraak heeft de Afdeling de staatssecretaris gevolgd in het standpunt dat een termijn van acht weken voor het houden van een eerste gehoor en een termijn van acht weken voor het bekend maken van een besluit op de aanvraag (het 8+8-wekenmodel) passend is. De rechtbank neemt daarbij ook de uiterste beslistermijn van 21 maanden in acht.
7. De rechtbank is van oordeel dat hier sprake is van een bijzonder geval en ziet daarin aanleiding voor het opleggen van een langere termijn. De rechtbank stelt vast dat de uiterste beslistermijn van 21 maanden verstrijkt op 24 juni 2024. Uit het dossier blijkt niet of de staatssecretaris al inhoudelijk naar de aanvraag heeft gekeken. Om de staatssecretaris de kans te geven om zorgvuldig te werk te gaan bij het beoordelen van de aanvraag, zal de rechtbank, overeenkomstig voornoemde uitspraak van de Afdeling, bepalen dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden het eerste gehoor moet afnemen en binnen acht weken na het eerste gehoor een beslissing op de aanvraag aan eiseres moet bekendmaken, in ieder geval binnen zestien weken na de uitspraak.
8. Op grond van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris een dwangsom van € 100 aan eiseres verbeurt voor elke dag waarmee deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500.
9. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om de hoogte van verbeurde bestuurlijke dwangsommen vast te stellen. De Tijdelijke wet opschorting dwangsommen IND (Tijdelijke wet) sluit uit dat de artikelen 4:17 tot en met 4:19 en 8:55c van de Awb worden toegepast op besluiten op asielaanvragen. Om die reden kan de staatssecretaris aan eiseres geen bestuurlijke dwangsommen verbeuren. De Afdeling heeft in haar uitspraak van 30 november 2022 [8] geoordeeld dat de Tijdelijke wet in zoverre niet in strijd is met het Unierecht. Er zijn dus geen bestuurlijke dwangsommen verbeurd.
10. De rechtbank ziet aanleiding om de staatssecretaris te veroordelen in de door eiseres gemaakte proceskosten. De proceskosten worden op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vastgesteld op € 437,50, bestaande uit een punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 875 en vermenigvuldigd met wegingsfactor 0,5 (licht). De rechtbank is van oordeel dat de wegingsfactor ‘licht’ van toepassing is aangezien het beroep alleen ziet op het niet tijdig nemen van een besluit.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep gegrond;
-vernietigt het met een besluit gelijk te stellen niet tijdig nemen van een besluit;
- draagt verweerder op om binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak het eerste gehoor af te nemen en binnen acht weken na het eerste gehoor een besluit aan eiseres bekend te maken, in ieder geval binnen zestien weken na de uitspraak;
- bepaalt dat de staatssecretaris aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van N.A. D’Hoore, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.

Voetnoten

1.Algemene wet bestuursrecht
2.Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State
4.Verordening (EU) nr. 604/2013
5.Vreemdelingenwet 2000
6.besluit van 21 september 2022, nummer WBV 2022/22, houdende wijziging van de Vreemdelingencirculaire 2000; gepubliceerd in Staatscourant 2022 nr. 25775; in werking getreden op 27 september 2022