In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Syrische nationaliteit, op 25 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft op deze aanvraag niet tijdig beslist, wat heeft geleid tot een beroep van eiser op 15 februari 2024. Eiser heeft de staatssecretaris in gebreke gesteld op 29 januari 2024, maar de staatssecretaris heeft geen verweerschrift ingediend. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank heeft vastgesteld dat de wettelijke beslistermijn op de aanvraag van eiser is verstreken op 25 januari 2024, en dat eiser rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld. Het beroep is kennelijk gegrond verklaard. De rechtbank heeft de staatssecretaris opgedragen om binnen zestien weken na de uitspraak alsnog een besluit op de asielaanvraag bekend te maken. Tevens is er een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De staatssecretaris is ook veroordeeld in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.