ECLI:NL:RBDHA:2024:8537

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
23 mei 2024
Publicatiedatum
4 juni 2024
Zaaknummer
NL22.26766
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag MVV verblijf als familie- of gezinslid voor Syrische ouders

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (MVV) met als verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’. De aanvraag werd afgewezen door de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, en het beroep is ongegrond verklaard. De rechtbank heeft vastgesteld dat er sprake is van een beschermenswaardig gezinsleven tussen eisers en referent, maar dat de belangenafweging in het nadeel van eisers uitvalt. De rechtbank oordeelt dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging ten nadele van eisers is uitgevallen. De rechtbank heeft daarbij gekeken naar de objectieve belemmeringen om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen, de sterke banden van referent met Nederland, en het economisch belang van Nederland. De rechtbank concludeert dat het belang van eisers bij uitoefening van hun familieleven in Nederland, naar objectieve maatstaven bezien, minder zwaar weegt dan het Nederlands algemeen belang bij het niet toestaan van verblijf aan eisers. De uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, rechter, en het beroep is ongegrond verklaard.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Haarlem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL22.26766

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser 1] , eiser 1,

V-nummer: [v-nummer 1] ,
en

[eiseres] , eiseres,

V-nummer: [v-nummer 2] ,
en

[eiser 2] , eiser 2,

V-nummer: [v-nummer 3] ,
hierna gezamenlijk te noemen: eisers,
(gemachtigde: mr. H.T. Gerbrandy)
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid,

(gemachtigde: mr. L. Denishin).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eisers tegen de afwijzing van hun aanvraag tot het verlenen van een machtiging tot voorlopig verblijf (mvv) met als verblijfsdoel ‘verblijf als familie- of gezinslid’ bij [referent] (referent).
1.1.
Verweerder heeft deze aanvraag met het besluit van 22 april 2021 afgewezen. Met het bestreden besluit van 2 december 2022 op het bezwaar van eiser is verweerder bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
2. De rechtbank heeft het beroep op 11 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, M. Osman als tolk en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

3. Referent heeft voor eisers de mvv-aanvraag ingediend. Referent en eisers hebben allen de Syrische nationaliteit en hebben een Palestijnse achtergrond. Referent is geboren op [datum] 2000 en aan hem is een asielvergunning verleend. Referent is in maart 2018 uit Syrië vertrokken toen hij 17,5 jaar was en is via Griekenland via een Dublinprocedure Nederland ingereisd op 18 maart 2019. Hij was toen 18,5 jaar. Dit kwam omdat de broer van referent ( [broer] ) al vanaf 2015 in Nederland was. Eerder had de broer van referent al een mvv-nareis aanvraag gedaan voor eisers en referent, maar die is afgewezen. Eisers verblijven momenteel nog in Syrië.
3.1
Het bezwaar tegen de afwijzing van de aanvraag om een mvv voor eisers is eerder bij besluit van 14 januari 2023 door verweerder ongegrond verklaard. Het beroep hiertegen is bij uitspraak van deze rechtbank zittingsplaats Zwolle van 16 augustus 2022 (NL22.2179) gegrond verklaard en het besluit is vernietigd. In deze uitspraak is bepaald dat verweerder de hoorplicht heeft geschonden.
3.2
Op 18 oktober 2022 heeft verweerder referent gehoord. Bij het bestreden besluit heeft verweerder de aanvraag van eisers opnieuw afgewezen. Tussen partijen is niet in geschil dat sprake is van een beschermenswaardig gezinsleven in de zin van artikel 8 van het Europees Verdrag van tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden (EVRM) tussen eisers en referent. Verweerder neemt aan dat referent een jongvolwassenen is en voldoet aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid [1] : referent leeft samen met zijn ouders in gezinsverband, voorziet niet in eigen levensonderhoud en heeft geen zelfstandig gezin gevormd.
3.3
Tussen partijen is de belangenafweging in geschil. De belangenafweging valt volgens verweerder in het nadeel van eisers en referent uit. Daarbij heeft verweerder in het voordeel meegewogen dat:
- sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen, dit weegt volgens verweerder zwaar in het voordeel mee;
- referent sterke banden heeft met Nederland;
- er geen gevaar voor de openbare orde, nationale veiligheid of de volksgezondheid is;
- eisers beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding.
en in het nadeel dat:
- eisers en referent een sterke binding met Syrië hebben.
- eisers geen binding met Nederland hebben; zij zijn nooit in Nederland geweest, spreken de taal niet en kennen de cultuur en gebruiken niet. Eisers zoon/broer [broer] woont in Nederland sinds 15 september 2015 en is bij besluit van 13 juli 2020 genaturaliseerd tot Nederlander. [broer] heeft eerder in 2016 tevergeefs een mvv voor eisers aangevraagd. Daarna is er geen actie meer verricht. Dat [broer] banden heeft met Nederland ziet verweerder niet als een reden om dat in het voordeel mee te wegen. Eisers willen al bijna zes jaar naar Nederland komen. Niet gesteld of aangetoond is welke aantoonbare en realistische voorbereidingen zijn genomen door eisers om het gezinsleven met hun zoon/broer in Nederland uit te oefenen of te vergemakkelijken;
- voor de ouders en de broer in Syrië geen reguliere regelgeving bestaat; op het moment dat referent in Nederland aankwam was hij 18,5 jaar;
- het economisch belang van Nederland zwaar weegt: eisers voldoen niet aan het middelenvereiste. Referent ontvangt vanaf november 2020 een bijstandsuitkering. Eiser verricht geen inspanningen om aan het werk te komen;
- referent op geen enkel moment bij zijn broer [broer] in Nederland heeft verbleven, terwijl referent wel had verklaard dat hij voor hereniging met hem naar Nederland wilde komen. Referent is ten tijde van het besluit 22 jaar en had kennelijk na aankomst in Nederland geen verzorgende en opvoedende steun van zijn broer [broer] nodig;
- niet zomaar uit kan worden gegaan van de gestelde psychische klachten van referent. Referent is niet naar een arts geweest. Verweerder weegt mee dat hij geen goed contact heeft met zijn broer [broer] en zijn ook in Nederland wonende oom, en ook dat hij het huis amper uitgaat, dat hij zijn taallessen verwaarloost en dat hij geen energie heeft om dingen in huis op te pakken, maar niet gebleken is dat hij zich niet zelfstandig kan redden;
- er geen afbreuk wordt gedaan aan de Gezinsherenigingsrichtlijn: er zijn geen eerdere aanvragen van referent.
De beroepsgronden
4. Eisers voeren aan dat de belangenafweging ten onrechte en onvoldoende gemotiveerd in het nadeel van eisers uitvalt. Uit de Werkinstructie 2020/16 volgt dat er een objectieve belemmering is om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen. En ook dat daardoor een positieve verplichting voor verweerder bestaat om het gezinsleven in Nederland toe te staan. Verweerder heeft ondanks de elementen die hij in het voordeel van eisers en referent heeft meegewogen, de belangenafweging ten onrechte in het nadeel laten doorslaan enkel vanwege het Nederlands economisch belang. Volgens eisers mag dit niet omdat het economisch belang slechts één van de factoren is die mag worden meegenomen. Eisers verwijzen hierbij naar het arrest van het Europees Hof voor de Rechten van de Mens Hasanbsic tegen Zwitserland, een uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 4 maart 2020 (ECLI:NL:RBDHA:2020:2984) en zittingsplaats Arnhem van 24 februari 2021 (ECLI:NL:RBDHA:2021:1625). Daarbij komt dat referent juist als zijn gezin naar Nederland komt kan gaan bijdragen aan de Nederlandse economie.
4.1
Eisers hebben ter zitting aangevoerd dat het restrictieve beleid van verweerder te zwaar wordt meegewogen. Ook zal, indien dit gezien moet worden als een zelfstandig element dat al bij voorbaat vaststaat, de belangenafweging die verweerder maakt bijna standaard in het nadeel van referent uitvallen. Dat achten eisers, zo begrijpt de rechtbank, onredelijk. Dat verweerder aan referent in de belangenafweging tegenwerpt dat hij stappen heeft gezet naar zelfstandigheid, staat haaks op de vaststelling van verweerder in het kader van het jongvolwassenenbeleid dat hij niet in zijn eigen levensonderhoud kan voorzien.
5. De rechtbank stelt vast dat tussen partijen niet in geschil is dat verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. Het geschil spitst zich toe op de vraag of verweerder de belangenafweging in het nadeel van eisers kon laten uitvallen. De rechtbank is van oordeel dat verweerder voldoende heeft gemotiveerd waarom de belangenafweging ten nadele van eisers is uitgevallen. Dat betekent dat verweerder de belangenafweging in het nadeel van eisers heeft kunnen laten uitvallen. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
5.1
Als wordt voldaan aan de voorwaarden van het jongvolwassenenbeleid is sprake van ‘family life’ als bedoeld in artikel 8 EVRM. Vervolgens moet een belangenafweging plaatsvinden om te beoordelen of een weigering van verblijf in strijd zou zijn met het recht op uitoefening van het familie- en gezinsleven. Dit volgt uit artikel 8 EVRM.
5.2
De rechter moet de belangenafweging in het kader van artikel 8 EVRM toetsen. Daarbij moet worden beoordeeld of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. De rechter toetst zonder terughoudendheid of verweerder alle relevante feiten en omstandigheden in zijn belangenafweging heeft betrokken. Als dit het geval is (zoals nu niet in geschil is), moet de rechter toetsen of verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt heeft gesteld dat die afweging heeft geresulteerd in een 'fair balance'. Daarbij zijn relevant het belang van eisers (bij de uitoefening van het gezinsleven van de vreemdelingen in Nederland) en het Nederlands algemeen belang dat is gediend bij het uitvoeren van een restrictief toelatingsbeleid. De rechter toetst met enige terughoudendheid welk gewicht verweerder aan de verschillende elementen in de belangenafweging heeft toegekend.
5.3
Het belang van het voeren van een restrictief toelatingsbeleid is onderdeel van het algemeen belang van de Nederlandse samenleving, in de zin van het economisch welzijn in bredere zin, en ziet op meer dan alleen het belang van de Nederlandse economie in de vorm van uitkeringen uit de openbare kas (in strikte zin). Naast de vraag in hoeverre de komst van eisers naar Nederland ten laste van de openbare middelen zullen komen, kan dus ook relevant zijn in hoeverre zij in Nederland aanspraak zullen maken op al dan niet schaarse andere onderdelen van de maatschappelijke infrastructuur, zoals woningen of zorg. Het restrictief toelatingsbeleid is dus een op zichzelf staand belang [2] .
5.4
Eisers stelling dat het onredelijk is dat de belangenafweging vanwege het voeren van een restrictief toelatingsbeleid en/of het Nederlandse economische belang in strikte zin bijna altijd in het nadeel zal uitvallen, is niet juist. Verweerder heeft erop gewezen dat de wetgever er bewust niet voor heeft gekozen ouders en (meerderjarige) broers en zussen te herenigen. Dit betekent dat in bijzondere omstandigheden een positieve verplichting naar eisers bestaat. Dat leidt er echter niet toe dat de belangenafweging, al dan niet door het in aanmerking nemen van het belang in verband met het voeren van het restrictieve toelatingsbeleid en/of het Nederlandse economische belang in strikte zin, bijna altijd in het nadeel zal uitvallen. Immers, zoals hiervoor al is overwogen, dienen alle feiten en omstandigheden te worden afgewogen. Dit blijkt ook uit de door eisers aangehaalde jurisprudentie. Die feiten en omstandigheden kunnen tot een positief resultaat van de belangenafweging leiden. Dit vanwege de andere in aanmerking te nemen belangen en de daarbij in aanmerking te nemen omstandigheden, maar ook doordat er feiten en omstandigheden zijn die één of beide van de voornoemde twee in aanmerking te nemen belangen nuanceren. In dit kader kan gedacht worden aan de situatie waarin een referent voldoende inspanningen heeft verricht om deel te nemen aan de Nederlandse economie. Eisers hebben onvoldoende onderbouwd dat de belangenafweging bijna nooit ten voordele zal uitvallen.
5.5
Het voorgaande betekent ook dat verweerder eventuele stappen naar zelfstandigheid als omstandigheid mag meewegen. Het standpunt van eisers dat dit niet mag vanwege het jongvolwassenenbeleid, faalt dus.
5.6
De rechtbank volgt eisers ook niet in hun stelling dat verweerder de belangen in hun geval onjuist heeft afgewogen. Verweerder heeft referent gehoord over zijn en eisers belangen. Verweerder heeft vervolgens meer belangen dan alleen het economisch belang en het belang van het restrictief toelatingskader meegewogen. Verweerder heeft in het voordeel van eisers meegewogen dat er sprake is van een objectieve belemmering om het gezinsleven in Syrië uit te oefenen en dat referent een sterke band met Nederland heeft omdat hij hier al drie jaar verblijft, zijn eigen woonadres heeft en Nederlandse taallessen volgt. Ook heeft verweerder in het voordeel van eisers meegewogen dat zij geen gevaar voor de openbare orde, nationale veiligheid of de volksgezondheid zijn en zij beschikken over een geldig document voor grensoverschrijding. Verweerder heeft in het nadeel van eisers meegewogen dat eisers een sterke binding hebben met Syrië omdat zij al voor langere tijd het gezinsleven in Syrië hebben uitgeoefend en een mindere binding met Nederland hebben. Verweerder heeft daarbij betrokken dat eisers nog nooit in Nederland zijn geweest en dat zij de taal niet spreken en de cultuur niet kennen. Eisers willen al geruime tijd naar Nederland komen, maar niet gebleken is dat zij in de tussentijd voorbereidingen hebben getroffen om zich in de taal en cultuur te verdiepen. Daarnaast heeft verweerder bij de belangenafweging ook het economisch belang van de Nederlandse Staat in het nadeel van eisers meegewogen. Eisers voldoen niet aan het middelenvereiste, referent ontvangt een bijstandsuitkering en op het moment van de besluitvorming was geen sprake van inspanningen van referent om werk te krijgen. Uit de gehoren blijkt dat de ouders van referent allebei een hernia hebben, geen geld hebben en door referent onderhouden moeten worden [3] . Het standpunt van eisers dat de motivering van verweerder hiermee niet voldoet, faalt. De rechtbank verwijst in dit verband ook naar 3.3 hierboven. Het standpunt van eisers dat verweerder te weinig gewicht heeft toegekend aan de objectieve belemmering, volgt de rechtbank niet. Een objectieve belemmering ten aanzien van het land van herkomst leidt, anders dan eisers hebben gesteld, immers niet per definitie tot gezinshereniging, ook niet als de referent asiel heeft gekregen. Bij het economisch belang heeft verweerder verder mogen meenemen dat de verwachting is dat eisers na aankomst in Nederland voor het voorzien in hun levensonderhoud enige tijd ten laste zullen komen van de openbare kas, zoals uitkeringen, woningen en gezondheidszorg. Ook mocht verweerder bij de afweging in het nadeel meenemen dat referent bij zijn aankomst en in zijn aanmeldgehoor heeft verklaard dat hij naar Nederland is gekomen om zich bij zijn broer en oom te voegen in het kader van gezinshereniging. Referent heeft geen enkel moment bij zijn broer [broer] in Nederland verbleven en is een zelfstandig leven gaan leiden. Dit wijst er op dat hij bij aankomst in Nederland geen verzorgende taken en opvoedende steun van zijn broer of oom nodig had, hetgeen ongerijmd is. Verder heeft verweerder er – in het kader van het ten voordele van eisers in aanmerking genomen familieleven – rekening mee mogen houden dat niet is gebleken dat referent zich niet zonder hen kan redden. Dat verweerder ervan uitgaat dat referent geen goed contact heeft met zijn broer [broer] en zijn oom die in [plaats] woont, dat referent zijn huis weinig uitkomt, zijn taallessen verwaarloost en hij geen energie heeft om dingen in huis op te pakken, wijst er niet op dat referent zich niet zelfstandig kan redden. De psychische klachten van referent zijn ook, zoals verweerder terecht heeft gesteld, niet onderbouwd.
6. Reeds gelet op wat hiervoor is overwogen, in samenhang bezien, heeft verweerder zich niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het belang van eisers en referent bij uitoefening van hun familieleven in Nederland, naar objectieve maatstaven bezien, minder zwaar weegt dan het Nederlands algemeen belang bij het niet toestaan van verblijf aan eisers. Verweerder heeft de belangenafweging dus niet ten onrechte in het nadeel van eisers en referent laten uitvallen. Het niet toestaan van verblijf aan eisers in Nederland is dan ook niet in strijd met artikel 8 van het EVRM.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt daarom het griffierecht niet terug. Hij krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. T.N. van Rijn, rechter, in aanwezigheid van mr. R. Pronk, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingencirculaire B7/3.8.1.
2.Zie uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 4 maart 2024, ECLI:NL:RVS:2024:876.
3.Pagina 10 van het verslag van de hoorzitting.