In deze zaak heeft eiser, geboren op een onbekende datum en van Sierra Leoonse nationaliteit, op 2 oktober 2022 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft niet tijdig op deze aanvraag beslist, wat heeft geleid tot een ingebrekestelling door eiser op 1 februari 2024. Eiser heeft op 19 februari 2024 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld moet worden met een besluit, zoals bepaald in artikel 6:2 van de Awb. Eiser heeft de staatssecretaris rechtsgeldig in gebreke gesteld en de wettelijke beslistermijn is verstreken op 2 januari 2024. De rechtbank oordeelt dat het beroep kennelijk gegrond is. De rechtbank legt een rechterlijke dwangsom op aan de staatssecretaris, die binnen zestien weken na de uitspraak een besluit op de aanvraag moet bekendmaken. Tevens moet de staatssecretaris een dwangsom van € 100,- per dag betalen voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.