ECLI:NL:RBDHA:2024:8731

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
4 juni 2024
Publicatiedatum
5 juni 2024
Zaaknummer
NL24.18783
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
  • A.S. Gaastra
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling asielaanvraag en verantwoordelijkheidsbepaling onder de Dublinverordening met betrekking tot Roemenië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, op 4 juni 2024, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser had op 29 april 2024 een asielaanvraag ingediend, maar deze werd niet in behandeling genomen omdat Roemenië verantwoordelijk werd geacht voor de aanvraag. De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening, waarbij op 27 mei 2024 zitting is gehouden. Eiser stelt dat hij aanvullend gehoord had moeten worden, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris niet verplicht was om eiser opnieuw te horen, aangezien hij al de gelegenheid had gehad om zijn bezwaren te uiten tijdens het Dublingehoor.

De rechtbank gaat verder in op de vraag of de staatssecretaris het interstatelijk vertrouwensbeginsel voor Roemenië mag hanteren. Eiser betoogt dat hij bij terugkeer naar Roemenië te maken kan krijgen met pushbacks naar Servië, maar de rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris zich terecht op het standpunt stelt dat hij voor Roemenië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag uitgaan. Eiser heeft onvoldoende bewijs geleverd dat zijn situatie anders is dan in eerdere uitspraken van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.

Daarnaast wordt de vraag behandeld of de staatssecretaris toepassing had moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening, waarbij eiser aanvoert dat zijn terugkeer naar Roemenië onevenredige hardheid met zich meebrengt vanwege een strafzaak tegen de Roemeense maffia. De rechtbank oordeelt dat eiser onvoldoende heeft onderbouwd dat hij daadwerkelijk een strafzaak heeft lopen en dat de staatssecretaris geen reden had om de asielaanvraag op grond van artikel 17 aan zich te trekken. De rechtbank concludeert dat het beroep ongegrond is en het bestreden besluit in stand blijft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.18783

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 4 juni 2024 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. Y. Izgi),
en

de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

(gemachtigde: mr. M.J.C. van der Woning).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het bestreden besluit van 29 april 2024, waarin de staatssecretaris de asielaanvraag van eiser van
29 november 2023 niet in behandeling heeft genomen omdat Roemenië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met het verzoek om een voorlopige voorziening hangende dit beroep, [1] op 27 mei 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: mr. T. der Bedrosian als waarnemer van de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt of de staatssecretaris de aanvraag van eiser niet in behandeling had mogen nemen omdat Roemenië daar verantwoordelijk voor zou zijn. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de staatssecretaris een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland eerst bij Oostenrijk een verzoek om terugname gedaan. Oostenrijk heeft dat verzoek afgewezen. Vervolgens heeft Nederland bij Roemenië een verzoek om overname gedaan. Roemenië heeft dit verzoek op 2 februari 2024 geaccepteerd.
Had de staatssecretaris eiser aanvullend moeten horen?
5. Eiser betoogt dat de staatssecretaris hem voor het nemen van het bestreden besluit aanvullend had moeten horen. Hoewel eiser vanaf het eerste moment stelt te hebben aangegeven dat hij vreest voor een eventuele terugkeer naar Roemenië, is eiser tijdens het Dublingehoor alleen gehoord over zijn bezwaren tegen een overdracht aan Oostenrijk. Pas na dit gehoor is vastgesteld dat niet Oostenrijk, maar Roemenië verantwoordelijk is voor de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft hierdoor niet kunnen verklaren over zijn bezwaren tegen overdracht aan Roemenië. Gelet hierop had de staatssecretaris aanleiding moeten zien om eiser aanvullend te horen over de voorgenomen overdracht aan Roemenië. De staatssecretaris heeft dat niet gedaan en eiser is daarmee in zijn belangen geschaad.
5.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Tijdens het Dublingehoor van 7 december 2023 heeft eiser kunnen reageren op het feit dat Oostenrijk mogelijk verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van zijn asielaanvraag. Na dit gehoor is gebleken dat niet Oostenrijk, maar Roemenië verantwoordelijk is voor de inhoudelijke behandeling van eisers verzoek om internationale bescherming. Volgens het beleid van de staatssecretaris moet hij in dat geval eiser aanvullend horen en/óf schriftelijk contact met hem opnemen. [3] De staatssecretaris heeft zichzelf dus niet verplicht om eiser in deze situatie opnieuw te horen en hij kan in plaats daarvan eiser vragen om een schriftelijke reactie. Dit beleid komt de rechtbank niet onredelijk voor. De staatssecretaris heeft eiser per brief van 28 februari 2024 in de gelegenheid gesteld om te reageren op de verantwoordelijkheid van Roemenië, waarvan eiser uiteindelijk geen gebruik heeft gemaakt. De omstandigheid dat eiser alleen schriftelijk heeft kunnen reageren op de wijziging van de verantwoordelijke lidstaat, maakt niet dat daarmee sprake is van een gebrek in de procedure. Het betoog van eiser op zitting dat hij in persoon gehoord had moeten worden omdat Roemenië een ‘probleemland’ is, volgt de rechtbank niet. Hiermee legt eiser namelijk niet uit wat hij nog naar voren had willen brengen wat hij niet op papier naar voren kon brengen en ook niet waarom hij hierdoor in zijn belangen is geschaad. De staatssecretaris stelt zich daarom terecht op het standpunt dat hij eiser niet aanvullend had hoeven horen.
Mag de staatssecretaris voor Roemenië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
6. Eiser voert aan dat de staatssecretaris voor Roemenië niet mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Volgens eiser bestaat het risico dat hij na overdracht aan Roemenië als Dublinclaimant te maken krijgt met pushbacks naar Servië. Hoewel de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) in haar uitspraak van 27 december 2023 heeft geoordeeld dat dit niet het geval is, is VluchtelingenWerk Nederland (VWN) hierover een andere mening toegedaan. [4] Volgens VWN valt niet met zekerheid te zeggen dat vreemdelingen die terugkeren naar Roemenië in het kader van een Dublinoverdracht niet met pushbacks te maken krijgen. De Afdeling heeft in haar uitspraak namelijk weliswaar een rapport van KlikAktiv van januari 2023 betrokken, maar de Afdeling heeft volgens VWN niet onderkend dat KlikAktiv in een aparte verklaring heeft bevestigd dat de vreemdeling wiens zaak (de zaak van [naam].) in het rapport wordt besproken, geen effectieve toegang heeft gehad tot een eerlijke asielprocedure na de Dublinoverdracht vanuit Oostenrijk. Bovendien is de vreemdeling in kwestie volgens eiser later opnieuw naar Oostenrijk gereisd en is Oostenrijk ook als verantwoordelijke lidstaat aangewezen, omdat deze vreemdeling in Roemenië geen effectieve toegang zou hebben gehad tot een eerlijke asielprocedure.
6.1.
De beroepsgrond slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich, onder verwijzing naar recente rechtspraak, [5] terecht op het standpunt dat hij voor Roemenië mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. In de uitspraak van 27 december 2023, waar eiser op wijst, heeft de Afdeling geoordeeld dat voor Roemenië van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Daarbij is de Afdeling uitvoerig ingegaan op het rapport van KlikAktiv van januari 2023, waarin onder andere melding wordt gemaakt van de zaak van [naam]. Het betoog van eiser dat de staatssecretaris niet onverkort naar deze uitspraak kan verwijzen omdat de Afdeling de verklaring van KlikAktiv van de zaak [naam]. niet kenbaar bij (de totstandkoming van) haar uitspraak heeft betrokken, volgt de rechtbank niet. De Afdeling heeft de door eiser aangehaalde verklaring van KlikAktiv immers meegenomen in haar uitspraak, zo blijkt uit voetnoot 6. [6] De enkele omstandigheid dat de verklaring in de overwegingen van de Afdeling niet als zodanig wordt genoemd, betekent daarom dus niet dat de Afdeling deze niet bij (de totstandkoming van) haar uitspraak heeft betrokken. Bovendien is de Afdeling in haar uitspraak kenbaar ingegaan op de omstandigheden van de zaak [naam]. en heeft zij daar ook een oordeel gegeven. [7]
Had de staatssecretaris toepassing moeten geven aan artikel 17 van de Dublinverordening?
7. Eiser betoogt dat de staatssecretaris de behandeling van de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening onverplicht aan zich had moeten trekken, omdat overdracht naar Roemenië in zijn geval getuigt van onevenredige hardheid. Eiser heeft een strafzaak aangespannen tegen de Roemeense maffia, die eiser hebben geprobeerd te vermoorden vanwege zijn religie. Deze aanslag heeft hij ternauwernood overleefd. Eiser vreest bij terugkeer naar Roemenië opnieuw voor aanslagen. In de aangifte heeft eiser namelijk veel specifieke details opgenomen over de leden (zoals namen, gezichten, locaties en telefoonnummers) en de maffia wil niet ontmaskerd worden. De moordaanslag heeft eiser ook getraumatiseerd, waardoor hij psychische en suïcidale klachten heeft. Voor deze klachten is hij nog recent behandeld door de GGZ. Eiser vreest dat hij niet de nodige medische behandeling kan krijgen in Roemenië. Ter onderbouwing van zijn betoog overlegt eiser een tweetal behandelverklaringen van het universitair ziekenhuis van Salzburg van 7 april 2023 en 25 april 2023, waarin is vermeld dat eiser suïcidale gedachtes heeft en dat hij hier medicatie voor krijgt. Verder overlegt eiser een aangiftebevestiging van de Oostenrijkse politie van 11 februari 2024, om zijn trauma verder te onderbouwen. Als meest recent medisch document overlegt eiser een verklaring van [organisatie] van 3 mei 2024, waarin staat dat eiser sinds 2 februari 2024 in behandeling is bij deze instelling. De behandelaar van eiser houdt rekening met een posttraumatische stressstoornis, die nog nader moet worden onderzocht. Eiser krijgt hiervoor, indien nodig, traumatherapie, EMDR, medicatie en een crisisinterventieplan voor het leren omgaan met suïcidale gedachten aangeboden.
7.1.
Het betoog slaagt niet. De staatssecretaris stelt zich niet ten onrechte op het standpunt dat hij de asielaanvraag van eiser niet vrijwillig aan zich hoefde te trekken.
Het betoog van eiser dat overdracht van onevenredige hardheid getuigt vanwege een strafzaak die hij heeft lopen tegen de Roemeense maffia, volgt de rechtbank niet. Eiser heeft dit met de overgelegde documenten namelijk onvoldoende onderbouwd. Uit de overgelegde stukken komt naar voren dat eiser in Roemenië traumatische ervaringen heeft opgedaan tijdens zijn vlucht nadat hij in contact is gekomen met mensensmokkelaars en dat hij last heeft van suïcidale klachten. Uit deze informatie komt echter niet naar voren dat eiser een strafzaak heeft lopen tegen de Roemeense maffia die hem vanwege zijn religie wil vermoorden bij terugkeer naar Roemenië. Om die reden heeft eiser onvoldoende aannemelijk gemaakt dat hij aangifte heeft gedaan tegen de Roemeense maffia. De staatssecretaris had hierin dan ook geen reden hoeven zien om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Verder maken de medische omstandigheden ook niet dat de staatssecretaris eiser had moeten opnemen in de nationale procedure. Eiser stelt dat hij vreest dat hij geen adequate medische zorg kan krijgen in Roemenië, maar onderbouwt dit niet. Het is de rechtbank daarom niet gebleken dat eiser de benodigde zorg alleen in Nederland kan krijgen en niet (ook) in Roemenië. Er zijn ook geen aanwijzingen dat Nederland het meest geschikte land is om eiser te behandelen. De staatssecretaris stelt terecht dat Roemenië dezelfde medische verzorgingsmogelijkheden heeft als Nederland. Bovendien volgt uit het AIDA-rapport over Roemenië van mei 2023 dat de algemene gezondheidszorg in Roemenië in orde is en dat asielzoekers in de praktijk voldoende toegang hebben tot gezondheidszorg. [8] De staatssecretaris mag er daarom van uitgaan dat eisers medische problemen ook in Roemenië behandeld kunnen worden.
Had de staatssecretaris in de medische situatie van eiser een beletsel moeten zien voor overdracht?8. Eiser stelt dat hij medische problemen heeft als gevolg van zijn traumatische ervaringen in Roemenië met de maffia. Gelet op deze ervaringen is terugkeren naar Roemenië alleen daarom al een (medisch) probleem. Eiser is bang voor wat hem daar kan overkomen. De rechtbank begrijpt deze stelling van eiser zo dat hij stelt dat overdracht aan Roemenië voor zijn gezondheidstoestand een gevaar vormt en dat hij daarom een beroep doet op het arrest C.K. [9]
8.1.
De beroepsgrond slaagt niet. Uit het arrest C.K. volgt dat een Dublinoverdracht een reëel risico op een onmenselijke of vernederende behandeling met zich kan brengen indien de overdracht van een vreemdeling die psychische of lichamelijke beperkingen heeft een aanzienlijke en onomkeerbare verslechtering zijn gezondheidstoestand tot gevolg zal hebben. De vreemdeling moet dit onderbouwen met objectieve bronnen. Daarin is eiser niet geslaagd. Eiser heeft met de huidige medische gegevens weliswaar aangetoond dat hij medische problemen heeft en welke problemen dat zijn, maar hieruit volgt onvoldoende dat de overdracht aan Roemenië onomkeerbare gevolgen voor zijn gezondheidstoestand zou hebben. Gelet hierop had de staatssecretaris in de medische situatie van eiser geen beletsel voor overdracht hoeven zien.

Conclusie en gevolgen

9. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en dat het bestreden besluit in stand blijft. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.S. Gaastra, rechter, in aanwezigheid van
mr. S.M. Hampsink, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zaaknummer: NL24.18784.
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Zie paragraaf C1/2.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000).
4.Eiser verwijst naar UPdate 2024, nr. 2, pagina 2-3.
5.De staatssecretaris verwijst naar de uitspraken van ABRvS 27 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4844, ABRvS 8 januari 2024, ECLI:NL:RVS:2024:25, ECLI:NL:RVS:2024:27 en ECLI:NL:RVS:2024:29 en Rb. Den Haag (zp Groningen) van 25 januari 2024, ECLI:NL:RBDHA:2024:797.
6.Zie ook Rb. Den Haag (zp ’s-Hertogenbosch) 11 april 2024, zaaknummer NL24.7033 (niet gepubliceerd, zaak van de gemachtigde van eiser).
7.Zie ABRvS 27 december 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4844, r.o. 4.5.
8.Zie het AIDA-rapport van 2022 (update mei 2023), p. 106.
9.Hof van Justitie 16 februari 2017, ECLI:EU:C:2017:127 (