ECLI:NL:RBDHA:2024:9023

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
6 juni 2024
Publicatiedatum
11 juni 2024
Zaaknummer
NL24.1124
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing aanvraag verblijfsvergunning voor medische behandeling wegens gevaar voor openbare orde

In deze uitspraak beoordeelt de Rechtbank Den Haag het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel 'medische behandeling'. De staatssecretaris van Justitie en Veiligheid heeft deze aanvraag op 30 januari 2023 afgewezen, en na bezwaar is deze afwijzing gehandhaafd. De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2024 behandeld, waarbij eiser, zijn zoon als curator, en de gemachtigden van beide partijen aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de staatssecretaris terecht heeft gesteld dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormt, gelet op zijn justitiële documentatie en recente veroordelingen. Eiser heeft in het verleden een verblijfsvergunning voor onbepaalde tijd gehad, maar deze is ingetrokken vanwege zijn strafrechtelijke verleden. Ondanks de verslechterde gezondheidstoestand van eiser, die heeft geleid tot uitstel van vertrek, weegt de staatssecretaris de belangen van de openbare orde zwaarder dan de belangen van eiser. De rechtbank concludeert dat de afwijzing van de aanvraag niet in strijd is met artikel 8 van het EVRM, omdat de staatssecretaris een zorgvuldige belangenafweging heeft gemaakt.

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en bevestigt de afwijzing van de aanvraag voor de verblijfsvergunning. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten. De uitspraak is openbaar gemaakt op 6 juni 2024.

Uitspraak

uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Utrecht Bestuursrecht zaaknummer: NL24.1124
uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen
[eiser], V-nummer: [V nummer] , eiser (gemachtigde: mr. G.J. Dijkman),
en
de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, verweerder (gemachtigde: mr. S.H.F. Pols).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen de afwijzing van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning regulier voor het verblijfsdoel ‘medische behandeling’.
2. De staatssecretaris heeft deze aanvraag met het besluit van 30 januari 2023 afgewezen. Met het bestreden besluit van 18 december 2023 op het bezwaar van eiser is de staatssecretaris bij de afwijzing van de aanvraag gebleven.
3. De staatssecretaris heeft op het beroep gereageerd met een verweerschrift.
4. De rechtbank heeft het beroep op 19 april 2024 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de zoon van eiser (in zijn hoedanigheid als curator), de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de staatssecretaris.

Beoordeling door de rechtbank

Relevante voorgeschiedenis
5. Bij besluit van 3 juni 2015 heeft de staatssecretaris de aan eiser verleende verblijfsvergunning regulier voor onbepaalde tijd met ingang van 4 november 2012 ingetrokken, hem opgedragen Nederland onmiddellijk te verlaten en tegen hem een zwaar inreisverbod uitgevaardigd. Dit besluit is tot stand gekomen omdat eiser als een gevaar voor de openbare orde wordt beschouwd, gelet op zijn justitiële documentatie. Met de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 20 april 2017 staat dit besluit in rechte vast. Na het besluit van 3 juni 2015 is eiser nog diverse malen strafrechtelijk veroordeeld en is (onder meer) in de periode 30 juni 2019 tot 29 juni 2021 een ISD-maatregel aan hem opgelegd.
6. Inmiddels is de gezondheidstoestand van eiser aanmerkelijk verslechterd, in die mate dat hem enkele maken uitstel van vertrek is verleend op grond van artikel 64 van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw 2000). De zoon van eiser, de heer [zoon] , is tot curator benoemd. Gelet op deze verslechterde gezondheidstoestand heeft eiser op 19 juli 2022 een aanvraag gedaan voor een reguliere verblijfsvergunning met het verblijfsdoel ‘medische behandeling’. De in bezwaar gehandhaafde afwijzing van deze aanvraag ligt ter toetsing voor.

Het bestreden besluit

7. De staatssecretaris stelt zich op het standpunt dat eiser weliswaar voldoet aan de voorwaarden voor vergunningverlening, maar dat dit afstuit op gevaar voor de openbare orde. Dit gevaar is niet verjaard, gelet op de recidive van eiser. Ook zijn er geen bijzondere omstandigheden in de zin van artikel 4:84 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) aanwezig. In het bestreden besluit erkent de staatssecretaris dat hij in het kader van de evenredigheid een belangenafweging had moet maken. De staatssecretaris wijst op het strafblad van eiser en op een recente onherroepelijke veroordeling (2021), waardoor niet zonder meer kan worden aangenomen dat eiser geen actuele bedreiging voor de openbare orde meer vormt. In oktober 2023 is eiser opnieuw strafrechtelijk veroordeeld, zij het niet onherroepelijk. De staatssecretaris neemt daarom niet aan dat er sprake is van een positieve gedragsverandering en weegt dit zwaar mee in het nadeel van eiser. Het is volgens de staatssecretaris niet onevenredig om het gevaar voor de openbare orde aan eiser tegen te werpen en de aanvraag af te wijzen. De staatssecretaris ziet wel aanleiding eiser op grond van artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek te verlenen.
8. Over artikel 8 van het EVRM overweegt de staatssecretaris dat er in het primaire besluit een uitgebreide belangenafweging is gemaakt waarin is geoordeeld dat de belangen van de Nederlandse Staat zwaarder wegen dan de belangen van eiser. De kinderen van eiser worden in staat geacht om het familieleven met eiser op afstand uit te oefenen. Ook komt aan de binding van eiser met Nederland minder gewicht toe gelet op het strafrechtelijk verleden van eiser. Dat er bij eiser sprake is van een positieve gedragsverandering wordt door de staatssecretaris, onder verwijzing naar recente veroordelingen, niet gevolgd. Het afwijzen van de aanvraag levert volgens de staatssecretaris geen schending van artikel 8 van het EVRM op.

Beoordeling rechtbank

9. De rechtbank beoordeelt de vraag of de staatssecretaris de aanvraag van eiser kon afwijzen. Zij doet dat aan de hand van de beroepsgronden van eiser.
10. De rechtbank is van oordeel dat het beroep ongegrond is. Hierna zal de rechtbank uitleggen hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Waar gaat het om?
11. Het gaat in deze zaak om de vraag of het afwijzen van de aanvraag de toets aan het evenredigheidsbeginsel kan doorstaan. Verder is aan de orde de vraag of het afwijzen van de aanvraag strijd oplevert met artikel 8 van het EVRM.
Kan het bestreden besluit de toetsing aan het evenredigheidsbeginsel doorstaan?
12. Eiser voert aan dat de staatssecretaris ten onrechte een belangenafweging in plaats van een evenredigheidsbeoordeling heeft gemaakt. Een belangenafweging is iets anders dan een evenredigheidsbeoordeling. Bij die beoordeling moet het doel van de regeling worden beoordeeld ten opzichte van het middel en de effectiviteit daarvan. De staatssecretaris heeft ten onrechte niet gemotiveerd waarom het feit dat op grond van artikel 64 van de Vw 2000 uitstel van vertrek aan eiser is verleend niet van invloed is op het doel dat met het afwijzen van de aanvraag is gediend. Omdat eiser niet hoeft te vertrekken wordt, door de afwijzing van de aanvraag, de openbare orde niet beschermd. Daar komt bij dat het gevaar voor de openbare orde inmiddels vele malen kleiner is dan ten tijde van de intrekking van zijn verblijfsvergunning het geval was. Eiser betreurt de veroordeling van oktober 2023. Het betreft een moment dat hij zich vanwege alle stress door de beperkingen in verband met zijn verblijfsrechtelijke situatie op onaanvaardbare wijze heeft geuit.
12. De staatssecretaris kan op basis van artikel 16, eerste lid, onder d, van de Vw 2000 en artikel 3.77, eerste lid, aanhef en onder c, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb 2000), een aanvraag wegens gevaar voor de openbare orde afwijzen. In paragraaf B1/4.4 van de Vreemdelingencirculaire 2000 (Vc 2000) is opgenomen in welke gevallen de staatssecretaris een aanvraag afwijst in verband met een gevaar voor de openbare orde.
14. De rechtbank stelt voorop dat het in artikel 3:4, tweede lid, van de Awb neergelegde evenredigheidsbeginsel ook geldt voor beleidsregels1. Partijen zijn het er over eens dat de beleidsregel zoals neergelegd in paragraaf B1/4.4 van de Vc 2000 niet onrechtmatig is. In dat geval toetst de bestuursrechter het bestreden besluit aan de norm van artikel 4:84 van de Awb "tenzij dat voor één of meer belanghebbenden gevolgen heeft die wegens bijzondere omstandigheden onevenredig zijn in verhouding tot de met de beleidsregel te dienen doelen". Daarbij gelden dezelfde maatstaven als bij toetsing van een besluit rechtstreeks aan de norm van artikel 3:4, tweede lid, van de Awb. De staatssecretaris dient dus bij de toepassing van het beleid, gelet op artikel 4:84 van de Awb, de evenredigheid in het concrete geval te beoordelen.
14. De staatssecretaris heeft zich naar het oordeel van de rechtbank niet ten onrechte op het standpunt gesteld dat het afwijzen van de aanvraag een geschikt middel is om de bescherming van de openbare orde te bereiken. Afwijzing leidt er namelijk toe dat eiser niet de mogelijkheid krijgt om zich langdurig rechtmatig in Nederland te vestigen en op enig moment voortgezet verblijf aan te vragen zolang het belang van het beschermen van de openbare orde zich daartegen verzet. Dit standpunt van de staatssecretaris wordt ook bevestigd in de jurisprudentie van de Afdeling.2 De staatssecretaris heeft in dit verband ook niet ten onrechte zwaarwegende betekenis toegekend aan het feit dat eiser nog heel recent, in oktober 2023, strafrechtelijk is veroordeeld wegens bedreiging. De staatssecretaris heeft zich daarom op het standpunt kunnen stellen dat bij eiser geen sprake is van een positieve gedragsverandering, in die zin dat hij al langere tijd niet meer in aanraking is geweest met justitie. Dat, zoals eiser heeft aangevoerd, ook na vergunningverlening indien nodig wordt beoordeeld of er sprake is van strijd met de openbare orde maakt de beoordeling niet anders.
1. ECLI:NL:RVS:2022:285, r.o. 7.11
16. Ook voor het overige is niet aannemelijk gemaakt dat het afwijzen van de aanvraag tot een onevenredige uitkomst leidt. Van belang daarbij is dat eiser vooralsnog rechtmatig verblijf heeft krachtens artikel 8, aanhef en onder j, van de Vw 2000 zolang hij uitstel van vertrek heeft op grond van artikel 64 van de Vw 2000. Eiser kan de medische behandeling die hij nodig heeft hier voortzetten. Er wordt dus voorzien in zijn medische situatie.
17. Eiser heeft op de zitting verwezen naar recente Afdelingsjurisprudentie3. De rechtbank ziet in die uitspraak geen aanleiding anders te oordelen en de uitspraak van de Afdeling waar naar is verwezen in rechtsoverweging 15 niet langer te volgen. De zaak van eiser is niet vergelijkbaar met de situatie die ten grondslag lag aan de uitspraak van de Afdeling waar eiser naar heeft verwezen. In die uitspraak werd onder meer van belang geacht dat een zwaar inreisverbod was gewijzigd naar een (licht) inreisverbod voor de duur van twee jaar. Ook was de staatssecretaris in die zaak niet ingegaan op het tijdsverloop sinds de laatste veroordeling. In de zaak van eiser heeft de staatssecretaris dat wel gedaan4. Verder is bij eiser geen sprake van een versoepeling van het aan hem opgelegde zware inreisverbod.
17. Uit wat hiervoor is overwogen volgt dat er in de zaak van eiser geen sprake is van bijzondere omstandigheden die de staatssecretaris aanleiding hadden moeten geven om van de beleidsregel in paragraaf B1/4.4 van de Vc 2000 af te wijken. Daarom bestaat ook geen grond voor het oordeel dat het afwijzen van de aanvraag tot een onevenredige uitkomst leidt. De beroepsgrond slaagt niet.
Is het afwijzen van de aanvraag in strijd met artikel 8 van het EVRM?
19. Eiser stelt dat de staatssecretaris een onvolledige en onjuiste belangenafweging heeft gemaakt. Hij wijst er op dat onvoldoende is ingegaan op hetgeen hij in bezwaar heeft aangevoerd. Ook is de aantoonbare gedragsverandering van eiser onvoldoende op waarde geschat. De staatssecretaris heeft volgens eiser ook onvoldoende gewicht toegekend aan de ontoegankelijkheid van zorg in Marokko. Daarnaast is de positie van de kinderen van eiser onjuist meegewogen en is te weinig betekenis toegekend aan de banden die eiser met Nederland heeft.
19. De rechtbank stelt vast dat, voor zover het gaat om de banden die eiser met Nederland heeft, de staatssecretaris het eerdere verblijfsrecht van eiser in het primaire besluit kenbaar in zijn voordeel heeft meegewogen. De staatssecretaris mocht hierbij echter zwaar in het nadeel meewegen dat eiser ruim zeven jaren in detentie heeft doorgebracht. De staatssecretaris mocht zich hierbij ook op het standpunt stellen dat, onder verwijzing naar de strafrechtelijke veroordelingen die zijn ontstaan na oplegging van de ISD-maatregel, eiser niet gevolgd wordt in zijn standpunt dat er bij hem sprake is van een aantoonbare positieve gedragsverandering. De staatssecretaris heeft in het voordeel van eiser meegewogen dat medische behandeling in Marokko momenteel ontoegankelijk is. Niet ten onrechte heeft de staatssecretaris daaraan minder gewicht toegekend. Eiser is op dit moment ook niet aangewezen op een medische behandeling in Marokko, nu hij om medische redenen uitstel van vertrek heeft. Niet wordt bestreden dat eiser met zijn zoon gezinsleven uitoefent. Nu eiser uitstel van vertrek is verleend en er geen feitelijke uitzetting zal plaatsvinden, wordt op dit moment dit gezinsleven niet doorkruist. Verder kon de staatssecretaris overwegen dat niet is gebleken van een
“certain degree of hardship”die maakt dat het van de gezinsleden
4 Zie r.o.15.
– wanneer zij ervoor zouden kiezen eiser naar Marokko te volgen – in redelijkheid niet kan worden verlangd dat zij aldaar het gezinsleven uitoefenen. De staatssecretaris heeft zich daarom op het standpunt mogen stellen dat de belangen van de Nederlandse Staat zwaarder wegen dan de belangen van eiser. De afwijzing van de aanvraag is daarom niet in strijd met artikel 8 van het EVRM. De beroepsgrond slaagt niet.

Conclusie en gevolgen

21. De staatssecretaris heeft de aanvraag terecht afgewezen. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt. Eiser krijgt ook geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. G.P. Loman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.M.A.F.C. Lienaerts, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
06 juni 2024

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen vier weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.