ECLI:NL:RBDHA:2024:9336

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2024
Publicatiedatum
17 juni 2024
Zaaknummer
24.4111
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Vereenvoudigde behandeling
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvraag en niet tijdig beslissen door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid

In deze zaak heeft eiser, geboren op [geboortedatum] en van Afghaanse nationaliteit, op 17 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor een asielvergunning. De aanvraag is op 18 augustus 2021 door de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid ontvangen. Eiser heeft de staatssecretaris op 11 mei 2023 in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Vervolgens heeft eiser op 26 mei 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit. De rechtbank heeft op 19 juli 2023 het beroep gegrond verklaard en de staatssecretaris een beslistermijn van acht weken opgelegd. Echter, op 5 februari 2024 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld omdat de staatssecretaris wederom niet tijdig een besluit heeft genomen.

De rechtbank heeft op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak gedaan zonder zitting. De rechtbank overweegt dat het niet tijdig nemen van een besluit gelijkgesteld wordt met een besluit, en dat een ingebrekestelling vereist is wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken. De staatssecretaris heeft de eerder opgelegde beslistermijn van acht weken niet nageleefd, waardoor de rechtbank het beroep kennelijk gegrond verklaart.

De rechtbank legt de staatssecretaris een nieuwe beslistermijn van acht weken op om alsnog een besluit bekend te maken op de asielaanvraag van eiser. Tevens wordt de staatssecretaris veroordeeld tot het betalen van een dwangsom van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De proceskosten van eiser worden vastgesteld op € 437,50. Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, en openbaar gemaakt op rechtspraak.nl.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.4111

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum],
van Afghaanse nationaliteit,
v-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. S.R. Nohar),
en

de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, de staatssecretaris.

Procesverloop

Eiser heeft op 17 augustus 2021 een aanvraag ingediend voor een asielvergunning voor bepaalde tijd. Op 18 augustus 2021 is de aanvraag door de staatssecretaris ontvangen.
Bij brief van 11 mei 2023 heeft eiser de staatssecretaris in gebreke gesteld wegens het niet tijdig beslissen op zijn aanvraag. Eiser heeft vervolgens op 26 mei 2023 beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit.
Bij uitspraak van 19 juli 2023 heeft deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, het beroep van
26 mei 2023 gegrond verklaard en daarbij aan de staatssecretaris een beslistermijn van acht weken opgelegd.
Op 5 februari 2024 heeft eiser opnieuw beroep ingesteld tegen het niet tijdig nemen van een besluit op de aanvraag voor een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd.
De staatssecretaris heeft een verweerschrift ingediend.

Overwegingen

1. De rechtbank doet op grond van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) uitspraak zonder zitting.
2. In artikel 6:2, aanhef en onder b, van de Awb is bepaald dat, voor de toepassing van wettelijke voorschriften over bezwaar en beroep, het niet tijdig nemen van een besluit met een besluit wordt gelijkgesteld.
3. In artikel 6:12, tweede lid, van de Awb, voor zover hier van belang, is bepaald dat een beroepschrift gericht tegen het niet tijdig nemen van een besluit kan worden ingediend zodra het bestuursorgaan in gebreke is om op tijd een besluit te nemen en twee weken zijn verstreken nadat een schriftelijke ingebrekestelling door het bestuursorgaan is ontvangen.
4. Uit vaste jurisprudentie van de Afdeling, zie bijvoorbeeld de uitspraak van 8 maart 2019 (ECLI:NL:RVS:2019:673), volgt dat wanneer de wettelijke termijn voor het nemen van een besluit is verstreken, in beginsel een ingebrekestelling is vereist in het geval dat tegen het niet tijdig nemen van een besluit (voor de eerste maal) beroep wordt ingesteld bij de bestuursrechter. Uit voornoemde uitspraak volgt ook dat wanneer de bestuursrechter een termijn heeft gesteld en het bestuursorgaan zich, in weerwil van het gezag van deze rechterlijke uitspraak, daaraan niet houdt, een nieuwe ingebrekestelling niet is vereist.
5. In de uitspraak van 19 juli 2023 van deze rechtbank, zittingsplaats Utrecht, heeft de rechtbank aan de staatssecretaris een concrete beslistermijn van acht weken gegeven, waarbinnen de staatssecretaris het besluit bekend had moeten maken. De staatssecretaris heeft hieraan niet voldaan. Inmiddels is de aan die uitspraak verbonden rechterlijke dwangsom van € 7.500 verbeurd. Verder zijn wederom meerdere maanden verstreken en heeft de staatssecretaris nog geen besluit op eisers aanvraag bekend gemaakt.
6. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
7. Omdat het beroep gegrond is, zal de rechtbank, gelet op de jurisprudentie ter zake (ECLI:NL:RVS:2022:3352 en ECLI:NL:RVS:2022:3353) alleen een rechterlijke dwangsom opleggen en met toepassing van artikel 8:72, vierde lid, aanhef en onder b van de Awb bepalen dat de staatssecretaris alsnog een besluit bekend dient te maken op de asielaanvraag van eiser. In de uitspraak van 8 juli 2020 (ECLI:NL:RVS:2020:1560) heeft de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State het 8+8-wekenmodel passend geacht.
8. De rechtbank is van oordeel dat in de gevallen waarin, zoals hier, de bovengrens van 21 maanden is overschreden in beginsel een kortere termijn dan volgens het 8+8-wekenmodel dient te worden gegeven om een beslissing te nemen op de asielaanvraag. Anderzijds blijft het van belang dat de beslissing op zorgvuldige wijze wordt genomen. De rechtbank zal daarom tot uitgangspunt nemen dat de staatssecretaris in zo’n geval binnen acht weken op de asielaanvraag dient te beslissen. Bijzondere omstandigheden kunnen voor de rechtbank aanleiding zijn om van dit uitgangspunt af te wijken door de staatssecretaris een andere termijn te geven.
9. De staatssecretaris verzoekt de rechtbank in zijn verweerschrift van 29 april 2024 een nieuwe beslistermijn van 9 weken op te leggen. Reden hiertoe noemt de staatssecretaris het inplannen van de zogenoemde ééndagstoets. Inmiddels zijn er meerdere weken verstreken sinds 29 april 2024 en blijkt niet uit het dossier dat de staatssecretaris al enige actie heeft ondernomen om de ééndagstoets in te plannen. De rechtbank ziet geen aanleiding om van het in overweging 8. genoemde uitgangspunt af te wijken. Daarom acht de rechtbank het niet onmogelijk voor de staatssecretaris om op zorgvuldige wijze binnen acht weken een besluit te nemen. Dit betekent dat de staatssecretaris binnen acht weken na de dag van bekendmaking van deze uitspraak een besluit op de aanvraag bekend moet maken.
10. Met toepassing van artikel 8:55d, tweede lid, van de Awb bepaalt de rechtbank dat de staatssecretaris opnieuw een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn wordt overschreden door de staatssecretaris. Daarbij geldt wel een maximum van € 7.500,-.
11. De rechtbank veroordeelt de staatssecretaris in de door eiser gemaakte proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op
€ 437,50 (1 punt voor het indienen van het beroepschrift, met een waarde van
€ 875,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt de staatssecretaris op binnen acht weken na verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op de aanvraag bekend te maken;
  • bepaalt dat de staatssecretaris aan eiser een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 7.500,-;
  • veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van
€ 437,50.
Deze uitspraak is gedaan door mr. A.G.D. Overmars, rechter, in aanwezigheid van
mr.B.A. Smit, griffier, en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Bent u het niet eens met deze uitspraak?
Als u het niet eens bent met deze uitspraak, kunt u een brief sturen naar de rechtbank waarin u uitlegt waarom u het er niet mee eens bent. Dit heet een verzetschrift. U moet dit verzetschrift indienen binnen 6 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. U ziet deze datum hierboven. Als u graag een zitting wilt waarin u uw verzetschrift kunt toelichten, kunt u dit in uw verzetschrift vermelden.