ECLI:NL:RBDHA:2024:9498

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
13 juni 2024
Publicatiedatum
19 juni 2024
Zaaknummer
NL24.5047
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijk verklaring van asielaanvraag met prematuur ingediende ingebrekestelling

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2024 uitspraak gedaan over het verzet van een opposant tegen een eerdere uitspraak van 6 juni 2024, waarin zijn beroep kennelijk gegrond was verklaard. De opposant had verzet aangetekend tegen de niet-ontvankelijk verklaring van zijn beroep, dat was gebaseerd op een prematuur ingediende ingebrekestelling. De rechtbank oordeelde dat de ingebrekestelling inderdaad prematuur was ingediend, omdat de beslistermijn van de asielaanvraag van de opposant nog niet was verstreken. De rechtbank benadrukte dat artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) de mogelijkheid biedt tot vereenvoudigde afdoening als het eindoordeel in de zaak buiten redelijke twijfel staat. In het verzet werd enkel beoordeeld of er redelijke twijfel bestond over het eerdere oordeel.

De opposant voerde aan dat de rechtbank het beroep ontvankelijk had moeten verklaren, omdat verweerder pas op 27 februari 2024 een beslissing had genomen op zijn asielaanvraag. Hij verwees naar een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 juli 2023 en stelde dat de beslistermijn mogelijk eerder was verlopen. De rechtbank verwierp deze argumenten en concludeerde dat er geen vergelijkbare zaak was en dat de stelling van de opposant niet onderbouwd was. De rechtbank besloot dat het verzet ongegrond was en dat de eerdere uitspraak in stand bleef. Er werd geen proceskostenveroordeling opgelegd, en tegen deze uitspraak stond geen hoger beroep of verzet open.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.5047 V

uitspraak van de enkelvoudige kamer op het verzet van

[opposant], opposant [1]
V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: [gemachtigde]),

Procesverloop

Bij uitspraak van 6 juni 2024 [2] , heeft de rechtbank het beroep van opposant kennelijk gegrond verklaard met toepassing van artikel 8:54, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb).
Opposant heeft verzet gedaan tegen deze uitspraak.
Opposant heeft niet verzocht om op een zitting te worden gehoord over zijn verzet. De rechtbank doet uitspraak zonder zitting op grond van artikel 8:55, vierde lid, van de Awb.

Beoordeling door de rechtbank

1. De rechtbank heeft in de aangevallen uitspraak het beroep van opposant niet-ontvankelijk verklaard. De reden hiervoor is dat de rechtbank tot de conclusie is gekomen dat de ingebrekestelling prematuur is ingediend.
2. Artikel 8:54 van de Awb biedt de mogelijkheid tot vereenvoudigde afdoening als het eindoordeel in de zaak buiten redelijke twijfel staat. In verzet beoordeelt de rechtbank alleen of er redelijke twijfel mogelijk was over het oordeel in de aangevallen uitspraak. Aan de inhoud van de beroepsgronden komt de rechtbank pas toe als het verzet gegrond is.
3. Opposant voert het volgende aan. Opposant meent dat de rechtbank het beroep toch ontvankelijk had moeten verklaren omdat, ook indien de ingebrekestelling te vroeg zou zijn ingediend, verweerder pas op 27 februari 2024 een beslissing heeft genomen op de asielaanvraag van opposant. Opposant beroept zich op een uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 21 juli 2023. [3] Daarnaast heeft verweerder zelf gemeld dat de uiterste beslisdatum 24 januari 2024 is. Tot slot verzoekt opposant de beantwoording van de prejudiciële vragen, zoals gesteld door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State [4] , af te wachten. Daaruit vloeit mogelijk voort dat de beslistermijn al eerder was verlopen, zodat de ingebrekestelling niet prematuur is.
4. De rechtbank volgt opposant niet in zijn stelling dat de door hem ingediende ingebrekestelling van 26 januari 2024 niet prematuur is. Het beroep van opposant op de uitspraak van de rechtbank Zeeland-West-Brabant slaagt niet omdat er geen sprake is van een vergelijkbare zaak. In die zaak is de ingebrekestelling na het verlopen van de beslistermijn was ingediend. De omstandigheid dat verweerder op 27 februari 2024 heeft beslist op de asielaanvraag van opposant maakt het oordeel niet anders.
stelling van opposant dat volgens verweerder de beslistermijn zou eindigen op 24 januari 2024 is niet onderbouwd en volgt niet uit de overgelegde stukken.
De rechtbank ziet tot slot geen aanleiding om de beantwoording van de prejudiciële vragen af te wachten. De rechtbank verwijst naar de uitspraak van de Afdeling van 4 april 2024, waarin de Afdeling het volgende overweegt: “Op de gestelde prejudiciële vragen heeft het Hof van Justitie nog geen antwoord gegeven. De Afdeling is, gelet op wat zij in de hiervoor genoemde uitspraak [5] onder 22 tot en met 25 heeft overwogen, van oordeel dat er rekening mee moet worden gehouden dat de staatssecretaris met WBV 2022/22 de beslistermijn rechtmatig met negen maanden heeft verlengd.” [6]
5. Uit het voorgaande volgt dat de rechtbank terecht tot het kennelijke oordeel is gekomen dat het beroep niet-ontvankelijk is verklaard.
6. Het verzet is ongegrond. Dat betekent dat de aangevallen uitspraak in stand blijft.
7. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank verklaart het verzet ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan op 12 juni 2024 door mr. E.F. Bethlehem, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier, en openbaar gemaakt door middel van een geanonimiseerde publicatie op www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:

Tegen deze uitspraak staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Met opposant wordt bedoeld de indiener van het verzetschrift.
2.Nog niet gepubliceerd op rechtspraak.nl
4.Bij verwijzingsuitspraak van 8 november 2023, ECLI:NL:RVS:2023:4125
5.De verwijzingsuitspraak van 8 november 2023.