In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 18 juni 2024, wordt het beroep van eiseres tegen de aan haar opgelegde maatregel van bewaring beoordeeld. Eiseres, vertegenwoordigd door mr. E. Derksen, heeft beroep aangetekend tegen de maatregel die op 3 juni 2024 is opgelegd. De rechtbank behandelt het beroep en het verzoek om schadevergoeding tijdens een zitting op 11 juni 2024, waarbij zowel eiseres als de gemachtigde van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, mr. K.J. Diender, aanwezig zijn.
De rechtbank concludeert dat de maatregel van bewaring rechtmatig is. Eiseres betoogt dat haar aanhouding onterecht was, maar de rechtbank stelt vast dat de politie handelde op basis van een melding van een ruzie en de aanwezigheid van harddrugs. De rechtbank oordeelt dat de aanhouding niet vreemdelingenrechtelijk was en dat de politie bevoegd was om haar identiteit te controleren. Eiseres stelt ook dat de ophoudingstermijn is overschreden, maar de rechtbank oordeelt dat deze overschrijding niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring, omdat de belangen van de staatssecretaris zwaarder wegen.
Eiseres heeft ook aangevoerd dat zij te lang in een politiecel heeft verbleven en dat de bewaring onrechtmatig is vanwege het ontbreken van geschikte medicatie en voeding. De rechtbank oordeelt echter dat de bewaring niet onrechtmatig is, omdat de staatssecretaris heeft aangetoond dat de medische zorg in het detentiecentrum adequaat is. De rechtbank wijst het verzoek om schadevergoeding af, maar veroordeelt de staatssecretaris tot vergoeding van de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 1.750. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen kunnen in hoger beroep gaan.