In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, enkelvoudige kamer, wordt het beroep van eiser tegen het besluit van de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid beoordeeld. Eiser, vertegenwoordigd door mr. J. van Bennekom, heeft beroep aangetekend tegen de maatregel van bewaring die op 30 mei 2024 is opgelegd. De rechtbank heeft op 11 juni 2024 de zaak behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigde van de staatssecretaris aanwezig waren.
De rechtbank concludeert dat de staatssecretaris terecht de maatregel van bewaring heeft opgelegd. Eiser heeft aangevoerd dat de maatregel niet rechtsgeldig is ondertekend en dat het legaliteitsbeginsel is geschonden. De rechtbank heeft echter vastgesteld dat de staatssecretaris kon aantonen dat de maatregel rechtsgeldig was ondertekend. Bovendien heeft de rechtbank geoordeeld dat de wettelijke grondslag voor de maatregel niet onjuist is, ondanks de eerdere afwijzingen van eisers asielaanvragen.
Eiser heeft ook betoogd dat hij geen vertaling heeft ontvangen van de redenen van bewaring, wat volgens hem de maatregel onrechtmatig maakt. De rechtbank erkent dat er een gebrek is in de informatievoorziening, maar oordeelt dat dit gebrek niet leidt tot onrechtmatigheid van de bewaring. De belangen van de staatssecretaris bij de oplegging van de maatregel wegen zwaarder dan het gebrek in de informatievoorziening.
Uiteindelijk verklaart de rechtbank het beroep ongegrond en wijst het verzoek om schadevergoeding af. Eiser heeft geen recht op proceskostenvergoeding. De uitspraak is openbaar gemaakt en er kan binnen een week hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.