Uitspraak
uitspraak van de enkelvoudige kamer van 18 juni 2024 in de zaak tussen
[eiser], v-nummer [nummer], eiser
de staatssecretaris van Justitie en Veiligheid
Inleiding
Beoordeling door de rechtbank
opleggenvan een maatregel van bewaring (en dus een eerste beroep in de zin van artikel 94, eerste lid, van de Vw 2000), en niet als kennisgeving van het
voortdurenvan een maatregel van bewaring (en dus een vervolgberoep in de zin van artikel 96, eerste lid, van de Vw 2000). De kennisgeving bestaat namelijk slechts uit de maatregel zelf met daarop de stempel “KENNISGEVING IND BEROEP” en deze opmaak wijkt af van de manier waarop de staatssecretaris normaal gesproken kennisgeeft van het voortduren van een maatregel van bewaring. Daarnaast heeft de staatssecretaris terecht gesteld dat de termijn van indiening van deze kennisgeving (28 dagen na de inbewaringstelling) afwijkt van de termijn van 68 dagen die wordt gehanteerd voor het indienen van een kennisgeving van het voortduren van een maatregel van bewaring, waaruit kan worden afgeleid dat niet is bedoeld om kennis te geven van het voortduren van de maatregel. Dat betekent dat het beroep van eiser moet worden geacht zich te richten tegen het opleggen van de maatregel van bewaring, en niet tegen het voortduren daarvan. De rechtbank verklaart het beroep daarom niet-ontvankelijk. Dit betekent dat de rechtbank niet toekomt aan het beoordelen van eisers ter zitting naar voren gebrachte beroepsgrond dat de staatssecretaris niet voortvarend genoeg werkt aan zijn uitzetting.
Conclusie en gevolgen
Beslissing
- verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af;
- veroordeelt de staatssecretaris in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 875.