Op 25 juni 2024 heeft de Rechtbank Den Haag uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke zaak betreffende een asielaanvraag. Eiser, vertegenwoordigd door mr. G. Ocak, had beroep ingesteld tegen de Staatssecretaris van Justitie en Veiligheid, omdat deze niet tijdig had beslist op zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. Eiser had zijn aanvraag op 4 november 2022 ingediend, en de wettelijke beslistermijn van zes maanden was door verweerder met negen maanden verlengd. Eiser heeft verweerder op 18 maart 2024 in gebreke gesteld, waarna de rechtbank besloot dat er geen zitting nodig was en de zaak op basis van de stukken kon worden beoordeeld.
De rechtbank overwoog dat als een bestuursorgaan niet tijdig beslist, de betrokkene in beroep kan gaan, mits hij eerst een ingebrekestelling heeft gedaan. De rechtbank legde verweerder een beslistermijn van acht weken op, rekening houdend met de noodzaak voor zorgvuldige besluitvorming. Tevens werd verweerder een dwangsom opgelegd van € 100,- per dag voor elke dag dat de beslistermijn wordt overschreden, met een maximum van € 7.500,-. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond, vernietigde het niet tijdig nemen van een besluit en veroordeelde verweerder tot betaling van de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 437,50.
Deze uitspraak benadrukt de verplichting van bestuursorganen om tijdig te beslissen op asielaanvragen en de mogelijkheid voor de rechtbank om dwangsommen op te leggen bij overschrijding van beslistermijnen. De uitspraak is relevant voor de rechtspraktijk in het bestuursrecht en vreemdelingenrecht, vooral in het kader van asielprocedures.