ECLI:NL:RBDHA:2025:10048

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
10 juni 2025
Publicatiedatum
10 juni 2025
Zaaknummer
NL23.32688, NL25.403 en NL25.405u
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Asielaanvragen van Sri Lankaanse man en vrouw met verzoek om kostenvergoeding voor iMMO-onderzoek en heroverweging van eerdere besluiten

In deze zaak hebben eisers, een man en vrouw van Sri Lankaanse afkomst, opvolgende asielaanvragen ingediend na eerdere afwijzingen. De rechtbank behandelt de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun asielaanvragen en het verzoek om heroverweging van eerdere besluiten. De rechtbank oordeelt dat de verweerder onvoldoende onderzoek heeft gedaan naar de medische en psychische klachten van eiseres, die het gevolg zijn van op haar uitgeoefend geweld. De rechtbank stelt vast dat de verweerder de bewijswaarde van het forensisch medisch onderzoek, uitgevoerd door het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO), niet heeft erkend. Dit onderzoek toont aan dat eiseres slachtoffer is van ernstig seksueel geweld, wat een zelfstandig asielmotief zou moeten zijn. De rechtbank vernietigt de besluiten van de verweerder en oordeelt dat de asielaanvragen opnieuw beoordeeld moeten worden, waarbij alle bewijsmiddelen in onderlinge samenhang moeten worden bekeken. Tevens wordt de verweerder verplicht om de kosten van het iMMO-onderzoek te vergoeden. De rechtbank benadrukt dat de asielmotieven van eiser en eiseres afzonderlijk beoordeeld moeten worden, en dat de verweerder de politieke overtuiging van eiser in zijn beoordeling moet meenemen. De rechtbank concludeert dat de besluiten van de verweerder ondeugdelijk zijn gemotiveerd en dat de verzoeken om heroverweging niet op de juiste wijze zijn behandeld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Roermond
Bestuursrecht
Zaaknummers: NL23.32688, NL25.403 en NL25.405

Uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiseres] ,
geboren op [geboortedatum] 1989 in Sri Lanka,
(V-nummer: [v-nummer] ), eiseres,
[eiser] ,
geboren op [geboortedatum] 1986 in Sri Lanka,
(V-nummer: [v-nummer] ), eiser,
en hun kinderen,
[eiser] , geboren op [geboortedatum] 2018 in Nederland,
[eiser] , geboren op [geboortedatum] 2023 in Nederland,
allen de Sri Lankaanse nationaliteit,
hierna gezamenlijk aangeduid als: eisers,
(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

(gemachtigde: mr. M. Volker).

Procesverloop

Eisers hebben op 14 juli 2021 opvolgende asielaanvragen ingediend.
Eiseres heeft op 26 november 2022 verzocht om vergoeding van de kosten in verband met het laten verrichten van een medisch onderzoek door het instituut voor Mensenrechten en Medisch Onderzoek (iMMO) en het opstellen van een rapportage die zij heeft overgelegd om haar opvolgende asielaanvraag te staven.
Verweerder heeft op 28 maart 2023 bij afzonderlijke besluiten de opvolgende asielaanvragen van eisers afgewezen als kennelijk ongegrond als bedoeld in artikel 31, eerste lid, Vw juncto artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder g, Vw. In deze besluiten is verwezen naar de op 21 augustus 2019 vastgestelde terugkeerbesluiten, is bepaald dat eisers onmiddellijk moeten voldoen aan hun vertrekplicht en zijn aan hen inreisverboden met een duur van twee jaar opgelegd.
Eisers hebben beroep ingesteld tegen deze besluiten en hebben verweerder tevens verzocht om heroverweging van de besluiten op hun eerste asielaanvragen.
Bij besluit van 17 mei 2023 (het primaire besluit) is het verzoek van eiseres om kostenvergoeding afgewezen. Bij besluit van 19 september 2023 (het bestreden besluit 1) heeft verweerder het bezwaar van eiseres tegen het primaire besluit kennelijk ongegrond verklaard.
Eiseres heeft op 13 oktober 2023 beroep ingesteld tegen het bestreden besluit 1, waarin het bezwaar tegen de afwijzing van haar verzoek om kostenvergoeding kennelijk ongegrond is verklaard (NL23.32688).
Op 22 februari 2024 heeft verweerder de op 28 maart 2023 genomen besluiten op de opvolgende asielaanvragen ingetrokken, waarna eisers de beroepen tegen deze besluiten hebben ingetrokken.
De rechtbank heeft het beroep tegen bestreden besluit 1 op 23 februari 2024 op zitting behandeld. Beide partijen hebben zich laten vertegenwoordigen door hun gemachtigde.
Op 18 maart 2024 heeft de rechtbank aan partijen medegedeeld nog geen uitspraak te doen, maar te wachten totdat verweerder opnieuw heeft beslist op de opvolgende asielaanvraag van eiseres.
Bij afzonderlijke besluiten van 31 december 2024 (de bestreden besluiten) heeft verweerder de opvolgende asielaanvragen van eisers afgewezen als kennelijk ongegrond op grond van artikel 31, eerste lid, Vw en artikel 30b, eerste lid aanhef en onder g, Vw. In deze besluiten is verwezen naar de op 21 augustus 2019 vastgestelde terugkeerbesluiten en is aan eisers een inreisverbod voor de duur van 2 jaar opgelegd. In het op de opvolgende asielaanvraag van eiser genomen besluit, is vermeld dat het verzoek van eiser om heroverweging van het besluit op zijn eerste asielaanvraag wordt afgewezen.
Eisers hebben op 5 januari 2025 tegen de bestreden besluiten beroep ingesteld (NL25.403 en NL25.405) en de voorzieningenrechter verzocht om voorlopige voorzieningen te treffen (NL25.404 en NL25.406).
Bij aanvullend besluit van 28 mei 2025 heeft verweerder het verzoek van eiseres om heroverweging van het besluit op haar eerste asielaanvraag afgewezen.
De rechtbank heeft het beroep van eiseres tegen bestreden besluit 1 en de beroepen van eisers tegen de bestreden besluiten, de beroepen tegen de afwijzing van de verzoeken om heroverweging en de verzoeken om voorlopige voorzieningen op 4 juni 2025 (verder) op zitting behandeld. Eisers zijn verschenen, bijgestaan door hun gemachtigde en op verzoek van hun gemachtigde buiten elkaars aanwezigheid door de rechtbank gehoord over hun beroep(en) en verzoeken. Als tolk is verschenen A.P. Shantham. Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eisers zijn in 2017 Nederland ingereisd en hebben op 28 februari 2018 asielaanvragen ingediend. De afwijzing van deze aanvragen staat in rechte vast door de uitspraak van de Afdeling van 2 september 2020.
2. Bij beschikking van 17 juni 2021 is de aanvraag van eiseres om toepassing van artikel 64 Vw afgewezen. De rechtbank, zittingsplaats Groningen, heeft bij uitspraak van 28 februari 2022 het beroep tegen deze afwijzing afgewezen. De rechtbank heeft onder meer overwogen om niet, zoals door eiseres was verzocht, te wachten op het arrest van het Hof in de verwijzing van de rechtbank, zittingsplaats ’s-Hertogenbosch, van 4 februari 2021 over medische uitzettingsbeletselen (ECLI:NL:RBDHA:2021:800). Volgens de rechtbank was “het toetsingskader duidelijk” en volgde uit de Afdelingsjurisprudentie dat verweerder niet ten onrechte een vaste termijn van drie maanden als uitgangspunt nam bij de beoordeling of uitstel van vertrek moest worden verleend. Het Hof heeft evenwel in het Medicinale Cannabis-arrest onder meer verduidelijkt dat de lidstaten geen strikte termijn mogen vaststellen waarbinnen medische gevolgen moeten intreden om aan de oplegging van een terugkeerbesluit of verwijderingsmaatregel in de weg te staan (arrest van het Hof van 22 november 2022 in de zaak X (Medicinale Cannabis), C‑69/21, ECLI:EU:C:2022:913). Eiseres heeft geen nieuw verzoek gedaan om toepassing van artikel 64 Vw.
3. Eisers hebben op 14 juli 2021 opvolgende aanvragen ingediend en deze aanvragen onderbouwd met hun verklaringen, een iMMO-rapportage, andere medische stukken, meerdere documenten, foto’s en landeninformatie.
4. In de eerste asielprocedure zijn de asielrelazen als volgt weergegeven. Eiser heeft aan zijn aanvraag het relaas ten grondslag gelegd dat hij in Mandur in Sri Lanka een vriendengroep vormde met [naam 1] , [naam 1] , [naam 1] en [naam 1] . In april 2004 raakten ze ook bevriend met [naam 1] en [naam 1] . [naam 1] en [naam 1] waren lid van Karuna, een afsplitsing van de Liberation Tigers of Tamil Eelam (LTTE). Zij trokken intensief met elkaar op. Drie maanden na de kennismaking met [naam 1] en [naam 1] was er een bomaanslag op het kantoor van de LTTE in Mandur. Volgens eiser werden hij en zijn vrienden door de LTTE verdacht van de bomaanslag en/of betrokkenheid bij Karuna. De vrienden van eiser, [naam 1] en [naam 1] , waren na de aanslag verdwenen, maar zijn vrienden [naam 1] en [naam 1] zijn opgepakt door LTTE. [naam 1] werd na een paar dagen weer vrijgelaten en vertelde eiser toen dat hij was gemarteld en dat de LTTE naar [naam 1] , [naam 1] en naar hem had gevraagd. Eiser is daarom twee weken ondergedoken. Ook [naam 1] is toen ergens ondergedoken. Daarna is eiser in een hotel aan de slag gegaan als inwonend assistent kok. Eiser heeft zo ondergedoken gezeten tot maart 2007. [naam 1] is na zijn hiervoor genoemde vrijlating een paar dagen later alsnog door de LTTE doodgeschoten. Ook [naam 1] is doodgeschoten, dat was in november 2004. Wat er verder met [naam 1] , [naam 1] en [naam 1] is gebeurd, weet eiser niet. De familie van [naam 1] denkt dat eiser de schuilplaats van [naam 1] aan de LTTE heeft verraden en wil hem daarom doden.
In maart 2007 is eiser naar Qatar gegaan. Toen de problemen met de LTTE in Sri Lanka
ten einde waren gekomen, ging eiser vanuit Qatar een paar keer met vakantie naar Sri
Lanka. Volgens eiser ging hij dan niet naar Mandur, omdat de familie van [naam 1] in
Mandur woont. In januari 2015 is eiser teruggekeerd naar Sri Lanka voor een traditioneel
huwelijk met zijn echtgenote (eiseres). Een paar dagen daarna kwam de CID naar de woning
van eiseres. Eiser was gewaarschuwd voor de komst van de CID en was daarom niet
thuis. Eiseres echter was thuis gebleven en is toen door de CID in een wit busje meegenomen, mishandeld en misbruikt. Niet lang daarna zijn eiseres en eiser vanuit Colombo naar Qatar gereisd.
In 2017 heeft eiser Qatar verlaten omdat zijn arbeidscontract niet werd verlengd. Hij is
toen samen met eiseres via Nederland naar Zwitserland gevlucht. De Zwitserse autoriteiten hebben eisers op grond van de Dublinverordening overgedragen aan Nederland. In de tussentijd is volgens eiseres de CID meerdere keren bij familieleden van hen in Sri Lanka langs gegaan.
5. Ten aanzien van eiser waren in de eerste procedure de navolgende relevante elementen vastgesteld:
-Identiteit, nationaliteit en herkomst van betrokkene.
-Betrokkene wordt gezocht door de autoriteiten in Sri Lanka.
Ten aanzien van eiseres waren in de eerste procedure de navolgende relevante elementen vastgesteld:
-Identiteit, nationaliteit en herkomst van betrokkene.
-De echtgenoot van betrokkene wordt gezocht door de autoriteiten in Sri Lanka.
6. Eisers leggen aan hun opvolgende asielaanvragen dezelfde feiten en omstandigheden ten grondslag. Eiser heeft zich in de opvolgende procedure daarnaast op het standpunt gesteld dat hij ook in Nederland zijn politieke overtuiging heeft geuit en hij voornemens is om dat na een mogelijke terugkeer ook te doen. Verweerder heeft de aanvankelijk genomen besluiten op de opvolgende aanvragen ingetrokken omdat gelet op het arrest van het Hof van 21 september 2023 in de zaak S.A. (arrest van het Hof 21 september 2023 in de zaak S.A tegen Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, in tegenwoordigheid van: Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen, UNHCR, C-151/22, ECLI:EU:C:2023:688) nader moest worden beoordeeld of aan eiser(s) bescherming moest worden geboden in verband met de politieke overtuiging van eiser. Eiser heeft om zijn opvolgende aanvraag te staven meerdere documenten en foto’s overgelegd. Eiser stelt dat hij aanvullend gehoord had moeten worden over de wijze waarop hij nu en na terugkeer uiting geeft en wil geven aan zijn politieke overtuiging.
7. Verweerder heeft gelet op de verklaringen van eiser in de opvolgende procedure van eiser een derde ‘asielmotief’ geduid:
“U bent sinds uw jeugd politiek actief voor Tamils, u demonstreert in Nederland voor de rechten van de Tamils en u plaatst berichten hierover op Facebook.”
8. Ten aanzien van eiseres zijn de in de eerste procedure vastgestelde relevante elementen in de opvolgende procedure als ‘asielmotieven’ geduid. Eiseres heeft aan haar opvolgende aanvraag een brief van Fier! Van 20 april 2021, een brief van de GZ psycholoog, een artikel van 14 februari 2022:”Rev. Fr. Cyril Gamini concerned over the return of the white Vans en een rapportage van het iMMO van 23 november 2022 overgelegd. Eiseres heeft tevens verzocht om vergoeding van de kosten van het iMMO-onderzoek en stelt dat het inroepen van de deskundige redelijk was, de deskundigenkosten redelijk zijn en uit de inhoud van de IMMO-rapportage naar voren komt dat van eiseres in redelijkheid niet kon worden verwacht deze rapportage eerder in te dienen.
9. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank de beroepen van eisers tegen de afwijzing van hun opvolgende asielaanvragen, het beroep tegen de ongegrondverklaring van het bezwaar tegen de afwijzing van het verzoek om de kosten van de door eiseres overgelegde iMMO-rapportage te vergoeden en de beroepen tegen de afwijzing van de verzoeken van eisers om heroverweging. Op de verzoeken om een voorlopige voorziening wordt in een afzonderlijke uitspraak door de voorzieningenrechter beslist.
10. De aanvankelijke besluiten van 28 maart 2023 op de opvolgende aanvragen van 14 juli 2021, zijn op 22 februari 2024 ingetrokken om nader te kunnen beoordelen of -kort gezegd- het arrest van het Hof van 21 september 2023 (arrest van het Hof van 21 september 2023 in de zaak S.A. tegen Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, in tegenwoordigheid van: Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen, UNHCR C-151/22, ECLI:EU:C:2023:688)- tot een andere beoordeling van de asielverzoeken zou moeten leiden.
11. De besluiten in de opvolgende asielprocedures zijn, na intrekking van de op 28 maart 2023 genomen besluiten, genomen op 31 december 2024 en de geloofwaardigheid van de relazen is derhalve beoordeeld op grond van het in paragraaf C1/4.3 van de Vreemdelingencirculaire 2000 neergelegde beleid en de toelichting hiervan in “Werkinstructie WI 2024/6 Geloofwaardigheidsbeoordeling (asiel)”. Deze rechtbank en zittingsplaats heeft op 7 januari 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:136 en ECLI:NL:RBDHA:2025:139) en op 18 februari 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:2170) prejudiciële vragen gesteld over -kort gezegd- de verenigbaarheid van de wijze waarop vanaf 1 juli 2024 de geloofwaardigheid van asielrelazen wordt beoordeeld met het Unierecht. Omdat de rechtbank na de behandeling van de beroepen ter zitting tot de conclusie is gekomen dat de besluiten op de opvolgende asielaanvragen moeten worden vernietigd ongeacht of de “nieuwe geloofwaardigheidsbeoordeling” verenigbaar is met het Unierecht, acht de rechtbank het niet noodzakelijk om in deze procedure de beantwoording van de prejudiciële vragen door het Hof af te wachten. De rechtbank overweegt hierbij dat het in het belang van beide partijen is om reeds nu te motiveren waarom de besluiten op de opvolgende asielaanvragen niet in stand kunnen blijven en verweerder in de gelegenheid te stellen om grondiger te onderzoeken of aan eisers internationale bescherming moet worden verleend.
12. De rechtbank zal alle beroepen gegrond verklaren en motiveert dit als volgt.
Opvolgende aanvraag eiseres - seksueel geweld als zelfstandige reden voor vergunningverlening
13. Zoals hiervoor overwogen heeft verweerder zowel in de eerste als in de opvolgende aanvraag het relaas van eiseres, naast de identiteit, nationaliteit en herkomst, als relevent element/asielmotief geduid als “de echtgenoot van eiseres wordt gezocht door de autoriteiten van Sri Lanka”. De rechtbank overweegt dat eiseres zich terecht op het standpunt stelt dat verweerder het op eiseres uitgeoefende seksuele geweld en met name de gestelde verkrachting door de Sri Lankaanse autoriteiten, als zelfstandig asielmotief had moeten benoemen. Verweerder acht op grond van de overgelegde iMMO-rapportage geloofwaardig dat eiseres slachtoffer is van ernstig seksueel en ander geweld, maar acht de toedracht, meer in het bijzonder de verklaringen over wie de daders zijn, niet geloofwaardig. De rechtbank overweegt dat verweerder dit nader had moeten onderzoeken en nader had moeten motiveren. Ook indien het seksuele geweld niet door de autoriteiten zou zijn gepleegd, zal verweerder -ten minste- moeten onderzoeken of het ondergane seksuele geweld ongeacht wie de daders zijn, noopt tot verlening van internationale bescherming of tot verlening van een vergunning op reguliere gronden.
14. De ernst van het -geloofwaardig bevonden- seksuele en andere geweld vereist dat verweerder zich ervan vergewist of eiseres na een mogelijke terugkeer naar Sri Lanka een reëel een voorzienbaar risico loopt op vervolging of ernstige schade. In artikel 4, lid 4 van richtlijn 2011/95 heeft de Uniewetgever uitdrukkelijk bepaald dat “het feit dat de verzoeker in het verleden reeds is blootgesteld aan vervolging of aan ernstige schade, of dat hij rechtstreeks is bedreigd met dergelijke vervolging of dergelijke schade, een duidelijke aanwijzing is dat de vrees van de verzoeker voor vervolging gegrond is en het risico op het lijden van ernstige schade reëel is, tenzij er goede redenen zijn om aan te nemen dat die vervolging of ernstige schade zich niet op nieuw zal voordoen.”.
13. De rechtbank overweegt dat verweerder uiterst alert moet zijn indien een verzoeker om internationale bescherming verklaart slachtoffer te zijn geweest van seksueel geweld, hiervoor te vrezen, danwel hiermee bedreigd te zijn. Deze verklaringen, ook als het hebben moeten ondergaan van seksueel geweld niet als zelfstandig asielmotief wordt aangedragen, moeten grondig worden onderzocht en zorgvuldig worden beoordeeld.
14. De rechtbank wijst in dit verband op het Verdrag inzake de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen en meer in bijzonder op General recommendation No 32. on the gender-related dimensions of refugee status, asylum, nationality and statelessness of women”, voor zover hierin het navolgende is bepaald:
(…)
25. Article 2 (c) of the Convention requires that State asylum procedures allow women’s claims to asylum to be presented and assessed on the basis of equality in a fair, impartial and timely manner. A gender-sensitive approach should be applied at every stage of the asylum process. This means that women’s claims to asylum should be determined by an asylum system that is informed, in all aspects of its policy and operations, by a thorough understanding of the particular forms of discrimination or persecution and human rights abuses that women experience on grounds of gender or sex.Owing to shame, stigma or trauma, some women may be reluctant to disclose or identify the true extent of the persecution that they have suffered or fear. Account needs to be taken of the fact that they may continue to fear persons in authority or rejection and/or reprisals from their family and/or community. In any event, they should be entitled to appeal against first-instance asylum decisions.onderstreping door de rechtbank)
(…)
15. De rechtbank overweegt dat dit verdrag specifiek betrekking heeft op de uitbanning van alle vormen van discriminatie van vrouwen, maar dat de verplichtingen die hieruit voortvloeien om discriminatie uit te bannen en een gender-sensitieve benadering van asielverzoeken te betrachten en rekening te houden met specifieke vormen van discriminatie die verband houden met het geslacht van de vreemdeling -vanzelfsprekend en onverkort- gelden indien een mannelijke asielzoeker verklaart over op hem uitgeoefend seksueel geweld. Ook voor mannen kan aan de orde zijn dat gevoelens van schaamte, stigma of trauma in de weg staan aan het aanstonds na het indienen van een asielaanvraag in staat zijn verklaringen over het ondergane seksuele geweld af te leggen.
16. De rechtbank wijst om vergelijkbare redenen ook op het Verdrag van de Raad van Europa inzake het voorkomen en bestrijden van geweld tegen vrouwen en huiselijk geweld. In dit verdrag is in artikelen 60 en 61 het navolgende bepaald:
(…)
Artikel 60. Gendergerelateerde asielverzoeken
1.De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat gendergerelateerd geweld tegen vrouwen kan worden erkend als een vorm van vervolging in de zin van artikel 1, A, tweede lid, van het Verdrag betreffende de status van vluchtelingen van 1951 en als een vorm van ernstig gevaar die aanleiding geeft voor aanvullende/extra bescherming.
2.De partijen waarborgen dat elk van de gronden uit dat Verdrag op gendersensitieve wijze wordt uitgelegd en dat, indien wordt vastgesteld dat er op basis van een of meer van deze gronden reden is voor vrees voor vervolging, de aanvragers de vluchtelingenstatus wordt toegekend in overeenstemming met de van toepassing zijnde instrumenten.
3De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om gendersensitieve opvangprocedures en ondersteuningsdiensten voor asielzoekers op te zetten alsmede genderrichtlijnen en gendersensitieve asielprocedures, met inbegrip van de vaststelling van de vluchtelingenstatus en verzoeken om internationale bescherming.
Artikel 61. Non-refoulement
1.De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat het beginsel van non-refoulement wordt geëerbiedigd in overeenstemming met bestaande verplichtingen uit hoofde van het internationale recht.
2.De partijen nemen de wetgevende of andere maatregelen die nodig zijn om te waarborgen dat slachtoffers van geweld tegen vrouwen die bescherming nodig hebben ongeacht hun verblijfstitel of woonplaats onder geen enkele omstandigheid worden teruggezonden naar een land waar hun leven gevaar zou lopen of waar zij onderworpen zouden kunnen worden aan marteling of een onmenselijke of vernederende behandeling of bestraffing.
(…)
17. Ook uit dit verdrag volgt dat verweerder dus te allen tijde alert moet zijn indien een vreemdeling verklaart slachtoffer te zijn van seksueel geweld en dat dit temeer geldt indien de vreemdeling verklaart dat het seksuele geweld is uitgeoefend door de autoriteiten van het land van herkomst. Ook om invulling te geven aan zijn verdragsverplichtingen had verweerder moeten onderzoeken of het op eiseres uitgeoefende seksuele en andere geweld op zichzelf beschouwd aanleiding had moeten zijn om de opvolgende asielaanvraag in te willigen. Om hieraan -kenbaar- invulling te geven en om hiertoe deugdelijk in staat te zijn, dient verweerder dan ook de omstandigheid dat eiseres slachtoffer is van seksueel geweld als zelfstandig asielmotief aan te merken en als zelfstandig asielmotief te onderzoeken en te beoordelen. Verweerder heeft dit niet gedaan zodat de rechtbank vaststelt dat verweerder reeds hierdoor niet zorgvuldig en grondig heeft onderzocht of eiseres in aanmerking moet worden gebracht voor internationale bescherming. Eiseres heeft om haar beroep te onderbouwen dus terecht verwezen naar beide verdragen,
18. Eiseres heeft voorts terecht aangevoerd dat zij stelt dat zij -zelf- vanwege de politieke overtuiging van haar man vreest voor vervolging en dat zij stelt voor een verblijfsvergunning vanwege klemmende redenen van humanitaire aard in aanmerking te komen en verweerder dit dus als zodanig had moeten onderzoeken.
19. De rechtbank overweegt dat verweerder in de opvolgende procedure niet onverkort de in de eerste procedure aangemerkte relevante elementen als asielmotieven kan duiden. Eiseres beroept zich weliswaar op dezelfde feiten en omstandigheden als in de eerste procedure. Verweerder acht nu echter de kern van het relaas van eiseres, te weten dat zij slachtoffer is van ernstig seksueel en ander geweld geloofwaardig en dit brengt dus een nadere onderzoeksplicht voor verweerder mee. Verweerder dient zich ook te vergewissen of de Sri Lankaanse autoriteiten bereid en in staat zijn om bescherming te bieden aan vrouwen die slachtoffer zijn geweest of dreigen te worden van seksueel geweld.
20. Elke asielaanvraag dient op zijn eigen merites te worden beoordeeld. Verweerder kan dus niet volstaan met het benoemen dat het asielmotief van eiseres voortvloeit uit het asielmotief van eiser en omdat het relaas van eiser ongeloofwaardig is bevonden, het relaas van eiseres
dusook ongeloofwaardig is. De omstandigheid dat dit in het eerste besluit ook zo is geschied en de rechters in eerste en in tweede aanleg die beoordeling hebben “goedgekeurd”, betekent niet dat de rechtbank dit in de opvolgende procedure moet overnemen en/of zal overnemen. Reeds omdat verweerder de kern van het relaas waarop de vrees van eiseres en dus ook haar asielaanvraag is gebaseerd, anders dan in de eerste procedure nu wel geloofwaardig acht, betekent dit dat het besluit op de opvolgende asielaanvraag van eiseres onvoldoende zorgvuldig is voorbereid en het besluit onvoldoende toereikend is gemotiveerd. De rechtbank overweegt hierbij dat indien het relaas van eiseres alsnog (deels) geloofwaardig wordt bevonden, dit ook steunbewijs voor het relaas van eiser oplevert. De bewijsmiddelen die eiser en eiseres in hun eerste en in hun opvolgende procedure hebben aangedragen, dienen door verweerder in onderlinge samenhang te worden onderzocht. Verweerder lijkt dit te hebben miskend en heeft ook miskend dat hij het relaas van eiseres niet langer integraal ongeloofwaardig heeft geacht.
Opvolgende aanvraag eiseres - bewijswaarde forensisch medisch onderzoek
21. Verweerder acht -in deze fase van de procedure inmiddels- het door eiseres gestelde op haar uitgeoefende seksuele en ander geweld geloofwaardig. Verweerder stelt alleen dat er geen “bewijs” is dat dit op haar uitgeoefende geweld verband houdt met de problemen die haar man in Sri Lanka heeft ondervonden. De rechtbank overweegt dat verweerder, ook in deze procedure, de bewijswaarde van medisch forensisch onderzoek miskent. Vanzelfsprekend levert medisch onderzoek op een hoge uitzondering na, geen “sluitend bewijs” en 100% zekerheid op dat de verklaringen van de vreemdeling “waar zijn”. In het forensisch medisch onderzoek wordt echter wel een causale relatie geduid tussen de verklaringen zoals de vreemdeling die in het iMMO-onderzoek aflegt en de in dat onderzoek waargenomen en eerder gerapporteerde fysieke letsels, medische en psychische klachten.
22. In de IMMO-rapportage is onder meer het navolgende opgenomen:
(…)
Het doel van het forensisch medisch onderzoek is te beoordelen in welke mate de medische
klachten (lichamelijke en psychische klachten) die aanwezig zijn, kunnen passen bij het gestelde relaas van betrokkene en of er ten tijde van de asielgehoren sprake was van medische problematiek die interfereerde met het vermogen om compleet, consistent en consequent te verklaren.
(…)
Samenvatting medische problematiek
Betrokkene stelt in Sri Lanka in 2015 te zijn meegenomen door leden van de Criminele Inlichtingen Dienst (CID). De medewerkers van de CID, zo vertelt ze, verdachten haar man van het feit dat hij lid was geweest van de LTEE (Tamil Tijgers). Betrokkene is meegenomen in een busje door twee mannen van de CID. Deze mannen hebben haar, zo is het relaas van betrokkene, geslagen en geschopt tegen haar hoofd en borst. Ook hebben deze mannen haar verkracht. (…) In het onderzoek worden PTSS-klachten, depressieve klachten, cognitieve problemen en schuld- en schaamtegevoelens vastgesteld. Hierbij zijn specifieke klachten zoals dissociaties, vermijdingsreacties, schaamtegevoelens, lichamelijke reacties zoals een verminderde eetlust en seksuele problemen, triggers voor herbelevingen en nachtmerries te relateren aan het gestelde ondergane geweld.
Beantwoording vraagstelling onderzoek
A. Kan de medische (lichamelijke en/of psychische) problematiek zijn voortgekomen uit het gestelde geweldsrelaas dat ten grondslag ligt aan de asielaanvraag?
Ja dat kan
A1.
In welke mate, volgens de gradaties van het Istanbul Protocol, geldt dit voor de lichamelijke problematiek?
Bij onderzoek van de huid zijn 4 littekens zichtbaar. Aangezien de littekens niet worden toegeschreven aan het gestelde geweld, heeft er geen beoordeling volgens het Istanbul Protocol plaatsgevonden. De pijn bij het vrijen wordt als zijnde consistent beoordeeld volgens het Istanbul Protocol.
A2.
In welke mate, volgens de gradaties van het Istanbul Protocol, geldt dit voor de psychische problematiek?
Specifieke klachten zoals dissociaties, vermijdingsreacties, schaamtegevoelens, lichamelijke reacties zoals een verminderde eetlust, triggers voor herbelevingen en nachtmerries passen qua aard, verloop en inhoud nadrukkelijk bij het gestelde ondergane geweld. Hieraan wordt de Istanbul Protocol gradatie typerend toegekend.
A3. Wat is de algehele beoordeling van het totaal van bevindingen volgens de gradaties van het Istanbul Protocol?
De medische problematiek van betrokkene (de lichamelijke en psychische problematiek) wordt gezamenlijk beoordeeld volgens het Istanbul Protocol als typerend voor het gestelde ondergane
seksuele en fysieke geweld. De lichamelijk klacht is hierbij ondersteunend aan de psychische
beoordeling, waarbij het gaat om een totaal oordeel van alle klachten tezamen.
Algehele beoordeling van het totaal van bevindingen volgens het Istanbul Protocol.
B. Was er ten tijde van de eerdere asielgehoren sprake van medische problematiek die interfereert met het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren in het kader van de asielaanvraag?
Geconcludeerd wordt dat de geconstateerde psychische problematiek beperkingen heeft gegeven die zeer waarschijnlijk hebben geïnterfereerd met het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren ten tijde van het eerste en nader gehoor van de IND. De geconstateerde psychische problematiek heeft beperkingen gegeven die zeker hebben geïnterfereerd met het vermogen om compleet, coherent en consistent te verklaren ten tijde van het gehoor van de IND voor de opvolgende aanvraag.
(…)
1.5
Bijzonderheden onderzoek
(…)
Voorafgaand aan het onderzoek gaf betrokkene aan geen tolk te willen tijdens het onderzoek. Gedurende het onderzoek vertelde betrokkene dat ze niet in staat is om in haar moedertaal te spreken over seksueel geweld. Het onderzoek is derhalve in het Engels en zonder tolk afgenomen.
(…)
2.2
Relaas: betrokkene vertelt als volgt:
(…)
Vlak na het huwelijk in 2015 zijn twee leden van de Criminal Investigation Department (CID) naar het huis van betrokkene gekomen. Ze vroegen naar de echtgenoot van betrokkene. Betrokkene heeft gezegd dat haar man al naar Qatar was vertrokken. Daarop hebben de leden van de CID betrokkene meegenomen in een busje. Ze zeiden dat ze haar naar het politiebureau zouden brengen om een verklaring te tekenen waarin stond dat haar man al vertrokken was naar Qatar. Betrokkene merkte echter dat ze voorbij het bureau reden en langere tijd rond bleven rijden. Daarna hebben de leden van de CID haar geslagen en geschopt op haar hoofd en haar borst. Ook zetten ze hun schoen op het voorhoofd van betrokkene. Betrokkene zegt dat ze erg bang was en dacht dat ze zou sterven. De woorden die ze gebruikt: ‘’They beat me like animals’’. Betrokkene vertelt dat ze probeerde te schreeuwen maar dat dit niet lukte en ze dacht dat ze al gestorven was. Betrokkene geeft aan niet te kunnen spreken over wat de leden van de CID nog meer met haar gedaan hebben. Betrokkene zegt dat ze het wel wil vertellen maar dat ze het niet kan. Ze vraagt om papier om op te schrijven wat haar is overkomen.
(…)
Gedurende het lichamelijk deel van het onderzoek - waarbij alleen de vrouwelijk arts aanwezig is - vertelt betrokkene meer informatie over het seksueel geweld door de CID leden. Betrokkene vertelt dat er drie mannen waren maar dat ze verkracht werd door twee mannen. Ze herinnert zich dat de mannen haar uitlachte om haar lichaam. Een man penetreerde haar vaginaal terwijl de andere een schoen op haar voorhoofd hielt. Ze vertelt dat ze ook hun penis in haar mond deden en haar hardhandig onder haar oksels vast hielden.
Na de gestelde mishandelingen en het gestelde seksuele geweld lieten de CID-leden betrokkene uit het busje stappen. Ze probeerde haar kleding te herstellen en ging met een auto terug naar het huis van haar ouders. Betrokkene vertelt dat haar moeder thuis was en betaalde voor de auto. Betrokkene vertelt dat ze niet kon stoppen met huilen. Ondanks vragen van haar ouders, heeft betrokkene niet verteld wat haar overkomen was. Betrokkene vertelt dat het afschuwelijk zou zijn als haar familie zou weten dat ze verkracht was. Betrokkene legt uit dat in haar cultuur mensen haar als afval en onrein zouden beschouwen. Betrokkene vertelt tevens dat ze zich na dit incident nooit meer ´levend´ heeft gevoeld. Betrokkene vertelt dat ze de dagen na de gestelde mishandelingen en het gestelde seksuele geweld in het huis van haar broer in Colombo verbleef zodat ze niet gevonden kon worden. Haar echtgenoot kwam naar Colombo en ze heeft hem toen gesmeekt dat hij haar mee naar Qatar nam. Betrokkene vertelt dat het onmogelijk is om met haar echtgenoot te spreken over het seksueel geweld dat haar is aangedaan. De reden hiervoor is dat ze als ´´niet zuiver´´ zou worden beschouwd. Daarnaast geeft betrokkene aan dat ze er ook niet in haar eigen taal over kan spreken. Ze blokkeert dan en kan niet meer praten. Betrokkene vertelt dat ze tevens de woorden met betrekking tot seksueel geweld niet kent in haar eigen taal.
(…)
Observatie rapporteurs:
Wanneer de gestelde mishandelingen en het gestelde seksueel geweld ter sprake komen, stokt het relaas van betrokkene regelmatig. Ze begint te huilen en komt niet uit haar woorden. Verder buigt ze voorover en heeft ze haar blik naar beneden gericht. Ze houdt haar handen voor haar ogen. Er lijkt sprake van meerdere dissociaties. Betrokkene reageert niet op vragen of contactinitiatieven van de onderzoeker. Ze mompelt zacht in zichzelf. Na enige tijd ‘schrikt’ ze op en vraagt wat de onderzoeker gezegd heeft. Als het gestelde seksueel geweld ter sprake komt, geeft betrokkene aan dat ze het niet vertellen kan. Ze vraagt of ze het kan opschrijven. Nadat ze het eerste papier heeft gekregen, schrijft ze vrij langzaam wat dingen op. Daarbij loopt er speeksel uit haar mond en slijm uit haar neus op het papier. In eerste instantie reageert betrokkene niet. Na enige seconden veegt ze haar mond en neus
schoon. De pengreep is wisselend van een pincetgreep naar een vuistgreep. Op een gegeven
moment stokt het schrijven en legt betrokkene haar hoofd op het papier. Gedurende het schrijven huilt betrokkene. Naast de observaties tijdens het gesprek geeft ook het geschrevene aanwijzingen voor dissociaties. Na het woord ‘inhuman’ gaat het handschrift in een golvende lijn naar beneden. Ook staan er onder de woorden krassen die schijnbaar geen betekenis hebben. Nadat betrokkene de woorden over het gestelde seksueel geweld op het eerste papier heeft gezet, wil ze in eerste instantie het papier niet laten zien. Daarna geeft ze het papier aan de vrouwelijke arts. Ze vraagt of de arts en de psycholoog het geschrevene pas na het onderzoek willen lezen. Daarna geeft ze toestemming om de verklaring al tijdens het onderzoek te lezen. Nadat de psycholoog en de arts de verklaring hebben gelezen, zegt betrokkene: ‘please, don’t look at me’. Nadat betrokkene de aanvullende woorden over het gestelde seksueel geweld op het tweede papier heeft gezet, wil ze niet dat het direct gelezen wordt. Haar stem gaat omhoog als betrokkene vertelt over haar leven na het incident en wat haar familie over haar zou denken als ze het wisten. Ze herhaalt meerdere malen dat ze niet gelukkig kan zijn en permanent aan het lijden is.
(…)
5. BETROUWBAARHEID VAN HET MEDISCHE BEELD
Istanbul Protocol § 105(f),(v), 290
De klachten die betrokkene tijdens het onderzoek laat zien komen authentiek over. Er lijkt geen sprake te zijn van overdrijving van de psychische klachten. Er is in tegendeel juist een sterke neiging tot vermijding. Betrokkene heeft zeer veel moeite met het bespreken van het gestelde seksueel
geweld en laat hierbij sterke schaamtegevoelens zien.
De psychische klachten die betrokkene noemt in de klachtenanamnese liggen in lijn met de klachten
die zij noemt bij het beantwoorden van de vragenlijsten. Verder komen de observaties tijdens het
onderzoek overeen met de klachten die betrokkene zelf noemt. Het gaat dan met name om
somberheid, verdriet, vermijdingsreacties, schaamte en concentratieproblemen.
De uitkomsten van dit onderzoek komen overeen met de conclusies van andere psychologische
onderzoeken, met name de rapportages van Fier! van augustus 2020 en april 2021 (dossierstukken
M16 en M17).
Betrokkene heeft al enkele jaren behandeling bij Fier! (dossierstukken M16, M17 en M18). Ze geeft aan dat de behandeling helpend is en een gedeeltelijke vermindering van sommige klachten heeft bewerkstelligt.
Gezien bovenstaande zijn er geen aanwijzingen voor het simuleren of sterker presenteren van psychische klachten of de falsificatie van het klinisch beeld.
(…)
6.3
Algehele beoordeling volgens het Istanbul Protocol
De medische problematiek van betrokkene (de lichamelijke en psychische problematiek) wordt gezamenlijk beoordeeld volgens het Istanbul Protocol als typerend voor het gestelde ondergane seksuele en fysieke geweld. De lichamelijk klacht is hierbij ondersteunend aan de psychische beoordeling, waarbij het gaat om een totaal oordeel van alle klachten tezamen.
(…)
23. Het iMMO heeft de causale relatie tussen de medische bevindingen en het asielrelaas (vragen A en B) beoordeeld volgens de vijf gradaties die zijn neergelegd in paragraaf 187 van het Istanbul Protocol, Manual on the Effective Investigation and Documentation of Torture and Other Cruel, Inhuman or Degerading Treatment or Punishment van de Verenigde Naties (het Istanbul Protocol). De één na sterkste gradatie is ‘typerend’ en houdt in dat het litteken of de lichamelijke en/of psychische problematiek meestal wordt waargenomen bij dit type mishandeling of gebeurtenis, maar dat er ook andere mogelijke oorzaken zijn.
24. Verweerder stelt weliswaar terecht dat deze gradatie geen sluitend “bewijs” is voor het asielmotief, maar dit rechtvaardigt niet dat er daarom geen enkele bewijswaarde toekomt aan het forensische medisch onderzoek. Eiseres heeft er in de zienswijze bovendien terecht op gewezen dat de opmerking in het voornemen dat de psychische klachten gerelateerd kunnen worden aan andere stressvolle ervaringen, berust op een onjuiste lezing van het iMMO-rapport omdat nu juist uitdrukkelijk in het iMMO-rapport is benoemd dat bij het toekennen van de gradatie rekening is gehouden met andere stressvolle ervaringen. Het lijkt er op dat verweerder meent dat medische bevindingen ofwel “sluitend bewijs” zijn, ofwel “geen bewijs” zijn. Deze aanname miskent echter dat medische bevindingen het relaas kunnen ondersteunen en dat dit in meer of mindere mate het geval kan zijn. Verweerder dient de medische bevindingen dan ook in samenhang met alle andere bewijsmiddelen te onderzoeken en pas daarna te beoordelen of het asielrelaas geloofwaardig kan worden geacht.
25. Eiseres heeft ook terecht gewezen op Afdelingsjurisprudentie waaruit volgt dat wanneer een medisch rapport, zoals een iMMO-rapport, een sterke aanwijzing vormt dat de door een vreemdeling gestelde onmenselijke behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf het letsel heeft veroorzaakt, het aan verweerder is om de twijfel weg te nemen over de oorzaak van het letsel als hij die gestelde onmenselijke behandeling desondanks niet aannemelijk acht. Hiertoe kan verweerder gehouden zijn nader medisch onderzoek te laten verrichten. Bij het beantwoorden van de vraag of een iMMO-rapport tot dergelijk onderzoek verplicht, is van belang in hoeverre de vreemdeling tijdens de gehoren bevreemdingwekkend, vaag of tegenstrijdig heeft verklaard over het deel van het asielrelaas dat hij met het iMMO-rapport heeft willen staven. Verder is van belang in hoeverre dat deel van het asielrelaas past in het beeld dat in betrouwbare algemene informatie naar voren komt over het land van herkomst. Daarbij is van belang hoe sterk de kwalificatie is die volgens iMMO van toepassing is. Voor het ontstaan van de verplichting tot nader medisch onderzoek is echter niet vereist dat het iMMO-rapport geen ruimte laat voor een andere dan de door de vreemdeling gestelde oorzaak. Dat onderdelen van het asielrelaas ongeloofwaardig zijn, hoeft evenmin in de weg te staan aan het ontstaan van de verplichting tot medisch onderzoek. Ook uit deze Afdelingsjurisprudentie volgt dat elk medisch steunbewijs moet worden betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling en dat de gradatie van deze bewijswaarde dus ziet op het causale verband tussen het relaas zoals dat ten overstaan van de onderzoekers is afgelegd en de medische bevindingen.
26. De rechtbank stelt vast dat verweerder het medisch steunbewijs zoals dit volgt uit het iMMO-rapport en de andere overgelegde medische stukken op geen enkele wijze heeft betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van het asielmotief van eiseres, maar heeft volstaan met de constatering dat het geen sluitend bewijs oplevert. Verweerder heeft daarmee de (bewijs)waarde van forensisch medisch onderzoek volledig miskend. Verweerder heeft dus ten onrechte geen enkele bewijswaarde toekend aan de iMMO-rapportage en heeft deze ook niet, op grond een medische contra-rapportage weerlegd. Verweerder heeft evenmin beoordeeld of het asielmotief van eiseres en dit medische steunbewijs past in het beeld dat in betrouwbare algemene informatie naar voren komt over het land van herkomst. Eiseres heeft evenwel reeds in de zienswijze benadrukt dat zij heeft verklaard meegenomen te zijn in een wit bestelbusje en eiseres heeft reeds in de zienswijze gewezen op landeninformatie waaruit blijkt dat de CID op grote schaal witte bestelbusjes heeft gebruikt bij het arresteren, ontvoeren en laten verdwijnen van activisten of opposanten en eiseres heeft in beroep gewezen op een passage in het algemeen ambtsbericht van Sri Lanka waarin dit wordt bevestigd. Verweerder is op geen enkel moment in deze procedure gemotiveerd ingegaan op deze algemene informatie en het steunbewijs dat dit oplevert voor het relaas van eiseres.
27. Eiseres heeft niet veel verklaard en uit de iMMO-rapportage blijkt dat eiseres nauwelijks in staat is om over het op haar uitgeoefende seksuele en andere geweld te praten. Juist in zo een situatie dient verweerder grondig na te gaan of er op andere wijzen steun blijkt voor het aangedragen asielmotief. Medische rapporten en landeninformatie kunnen het asielrelaas onderbouwen. Verweerder heeft zich evenwel beperkt tot de vaststelling dat er geen sluitend bewijs is en de verwijzing naar de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser en de in rechte vaststaande besluiten van de eerste procedures. Dat verweerder eiseres zorgvuldig heeft gehoord en om een overbelasting van haar te voorkomen, de mogelijkheid heeft geboden om de opvolgende asielaanvraag schriftelijk te onderbouwen, laat onverlet dat verweerder onvoldoende zorgvuldig heeft onderzocht of hij aan eiseres bescherming moest bieden.
28. De rechtbank merkt ten aanzien van de iMMO-rapportage tot slot op dat de rechtbank, zoals ook met partijen besproken ter zitting, bekend is met de uitspraak van de Afdeling van 2 april 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1472) en van de reactie hierop van het iMMO van 26 mei 2025. De rechtbank herhaalt haar ter zitting gegeven uitleg, het niet in het belang van beide partijen te vinden om thans in de onderhavige procedure over te gaan tot de benoeming van een of meer deskundige(n) en zich nader te vergewissen of de Afdelingsuitspraak moet worden gevolgd. De rechtbank betrekt hierbij dat het relaas niet vanwege de door eiseres afgelegde verklaringen ongeloofwaardig is geacht. De rechtbank vernietigt het besluit bovendien reeds op andere gronden en verweerder zal het relaas van eiseres over het ondergane seksuele en andere geweld moeten benoemen als zelfstandig asielmotief omdat dit ondergane geweld reden kan zijn om over te gaan tot het verlenen van vluchtelingrechtelijke dan wel subsidiaire bescherming en verweerder zal bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van de verklaringen van eiseres -kenbaar- bewijswaarde moeten toekennen aan het iMMO-rapport, de overige medische stukken en de landeninformatie. Eiseres heeft terecht aangevoerd dat ook de bewijsmiddelen die zijn aangedragen om het relaas van eiser te staven bij de beoordeling van het asielmotief van eiseres moet worden betrokken.
Kosten iMMO-onderzoek en rapportage
29. Eiseres heeft op 26 november 2022 een iMMO-rapportage van 23 november 2022 overgelegd om haar asielaanvraag van 14 juli 2021 te staven. Eiseres heeft verweerder verzocht om de kosten te voldoen die zijn gemoeid met het hebben laten verrichten van forensisch medisch onderzoek door het iMMO en heeft de factuur ad € 5.250,00 overgelegd. Verweerder voert het beleid dat dergelijke kosten in opvolgende aanvragen in beginsel niet worden vergoed tenzij dit onredelijk is. Verweerder legt hieraan ten grondslag dat een dergelijke rapportage ook in de eerste procedure had kunnen worden overgelegd en dat verweerder en de rechter in de eerdere procedure kennelijk het niet nodig hebben geacht om forensisch medisch onderzoek te laten verrichten. Verweerder heeft deze werkwijze neergelegd in IB 2023/12, waarin uitdrukkelijk is vermeld dat er bij opvolgende aanvragen wel wordt overgegaan tot vergoeding van de kosten indien de vreemdeling feiten en omstandigheden naar voren brengt waaruit blijkt dat redelijkerwijze niet kon worden verwacht om het rapport in de eerste procedure in te brengen.
30. De rechtbank overweegt allereerst dat aan de overweging in het besluit dat niet is gebleken dat eiseres persoonlijk kosten heeft gemaakt, geen enkele betekenis toekomt in de beoordeling door de rechtbank van het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om kostenvergoeding. Het iMMO zal doorgaans de vreemdeling vragen om verweerder te verzoeken om de kosten te voldoen en dat indien verweerder dit niet doet en hiertoe ook niet wordt verplicht door de rechter, deze kosten niet verhalen op de vreemdeling. Deze kosten zijn echter wel gemaakt en indien verweerder steevast zou weigeren de kosten te voldoen om deze reden, zal dit op enig moment meebrengen dat vreemdelingen zich niet meer kunnen wenden tot het iMMO. Dat verweerder bij de beoordeling of hij zelf forensisch medisch en/of ander onderzoek zal laten verrichten geen rekening hoeft te houden met “wat dat kost”, betekent niet dat dit voor de individuele vreemdeling ook zo is en verweerder dus de kosten die ten behoeve van medisch onderzoek voor die vreemdeling zijn gemaakt nooit hoeft te vergoeden.
31. De rechtbank acht het beleid van verweerder over het (niet) vergoeden van de kosten van de iMMO-rapportage in een opvolgende procedure niet gerechtvaardigd. De rechtbank wijst in dit verband naar de -in rechte vaststaande – uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 februari 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:2808), waarin de rechtbank onder meer het navolgende heeft overwogen:
(…)
10. In paragraaf C1/4.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is uiteengezet wanneer verweerder forensisch medisch onderzoek zal laten verrichten. Dit beoordelingskader heeft vooral betrekking op de vraag of medisch onderzoek steunbewijs kan opleveren voor het asielmotief en de verklaringen van de vreemdeling hierover.
11. De vraag wanneer verweerder zal overgaan tot vergoeding van de kosten van medisch onderzoek als dit op initiatief van de vreemdeling is uitgevoerd, is uitgewerkt in een instructie, neergelegd in IB 2024/72, die moet worden gezien als een update van IB 2023/12 en vooral betrekking heeft op de hoogte van de forfaitaire vergoeding en geen wijzigingen inhoudt ten aanzien van het beoordelingskader wanneer wordt overgegaan tot vergoeding van de rapportages die zijn opgesteld door (onder meer) het iMMO. In
IB 2024/72 is onder meer het navolgende bepaald:
(…)
d. Opvolgende aanvraag
Indien een iMMO-rapport wordt ontvangen in een opvolgende aanvraag zal doorgaans niet worden overgegaan tot vergoeden van de kosten, ook indien het rapport aandeelhebbend is in de uiteindelijke inwilliging. Hierbij maakt het geen verschil op welk moment het iMMO-rapport is ingebracht. Ook indien een vreemdeling in beroep of na het voornemen een iMMO-rapport inbrengt, zal niet worden overgegaan tot vergoeding van de kosten. Hiervoor is gekozen omdat de betrokken vreemdeling het iMMO-rapport in de eerste procedure had kunnen en moeten inbrengen. Dit zal anders zijn indien:
- de vreemdeling al in de eerste procedure om een iMMO-rapport heeft gevraagd, maar dit nog niet beschikbaar was ten tijde van het besluit of de behandeling van de zaak in beroep, en de IND en/of de rechtbank niet bereid was/waren de besluitvorming of het beroep aan te houden in afwachting van dit rapport; of
- de vreemdeling feiten en omstandigheden naar voren brengt, op grond waarvan redelijkerwijs niet van hem kon worden verwacht dit rapport eerder in te dienen. Hierbij is er sprake van maatwerk. Bij maatwerk worden de merites van de individuele zaak onderzocht. Hiervoor kunnen (per definitie) geen criteria worden genoemd. In de beoordeling van de vraag of een iMMO-onderzoek voor vergoeding in aanmerking komt, wordt bezien wat de reden is waarom de vreemdeling het onderzoeksrapport naar eigen zeggen niet in de eerste procedure heeft overgelegd. Indien deze situaties zich voordoen, wordt alsnog tot vergoeding van de kosten overgegaan.
(…)
32. Verweerder heeft in zijn besluit, verweerschrift en ter zitting aangegeven dat eiseres geen argumenten heeft aangedragen waaruit volgt dat zij redelijkerwijs de iMMO-rapportage niet in de eerste procedure naar voren had kunnen brengen.
33. De rechtbank herhaalt haar oordeel dat zij in de bovengenoemde uitspraak heeft gegeven dat het verschil dat verweerder maakt bij de beslissing om kosten te vergoeden tussen eerste en opvolgende procedures niet gerechtvaardigd is. De vreemdeling is gehouden zijn asielaanvraag zoveel mogelijk te staven en alle elementen en bevindingen waarover hij beschikt aan te dragen. Bij een eerste aanvraag kan een vreemdeling echter niet overzien of verweerder zijn verklaringen om zijn asielmotief geloofwaardig te achten voldoende aannemelijk zal vinden. Indien een vreemdeling te snel een iMMO-rapport laat opmaken, voordat het voornemen is uitgebracht, worden de kosten immers ook niet vergoed en voorstelbaar is ook dat een uitspraak van de rechter wordt afgewacht alvorens wordt aanvaard dat de verklaringen het asielmotief onvoldoende staven en aanvullende bewijsmiddelen moeten worden vergaard. Bovendien is het ondergaan van onderzoek om een medisch forensische rapportage te kunnen opstellen ook niet zelden belastend omdat het confronterend kan zijn om over ondergane traumatiserende gebeurtenissen te spreken en omdat door medisch deskundigen andere en wellicht meer persoonlijke vragen zullen worden gesteld dan door een hoormedewerker. Er kunnen dus goede en gerechtvaardigde redenen zijn om niet reeds in een eerste procedure zelf medisch onderzoek te laten verrichten naar de aanwezigheid van medisch steunbewijs en de beoordeling of “de betrokken vreemdeling het iMMO-rapport in de eerste procedure had kunnen en moeten inbrengen”. Verweerder houdt niet altijd rekening met al deze redenen. Het zelf entameren van onderzoek naar het vermogen om adequaat te kunnen verklaren, vereist bovendien dat de vreemdeling psychische klachten ervaart en zelf onderkent dat deze klachten kunnen interfereren met dit vermogen om te kunnen verklaren. De rechtbank overweegt dat niet tot uitgangspunt kan worden genomen dat getraumatiseerde vreemdelingen die psychische klachten ervaren dat verband zelf leggen. Daargelaten dat er dus doorgaans “geen verwijt” te maken valt dat niet in een eerste procedure zelf medisch onderzoek wordt geëntameerd, is ook het beleid over wanneer kosten worden vergoed bij een opvolgende aanvraag niet altijd gerechtvaardigd. Verweerder zal immers een opvolgende aanvraag alleen behandelen als de vreemdeling nieuwe elementen en bevindingen aandraagt. Indien eiseres haar tweede opvolgende aanvraag zou hebben ingediend met alleen als onderbouwing dat zij inmiddels beter in staat is om haar redenen van de asielaanvraag onder woorden te brengen en hierover ook vragen te beantwoorden, is het weinig waarschijnlijk dat verweerder “de nieuwe verklaringen” als relevant element of bevinding zal aanmerken.
34. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting toegelicht dat zij het iMMO-rapport heeft laten opmaken naar aanleiding van de brief van Fier van 20 april 2021!. In deze brief is onder meer het navolgende vermeld:
(…)
Beschrijvende diagnose
Inmiddels 31 jarige vrouw uit Sri Lanka met een posttraumatische stressstoornis en depressieve stoornis. Er is sprake van een forse angsten, nachtmerries, verminderde stemming en moeite met herreguleren van emoties, waarbij cliënte vooral angst heeft voor haar eigen boosheid naar haar dochter en echtgenoot, maar ook ten opzichte van zichzelf. Er is sprake van suïcidale gedachten.
Beschermende krachten van cliënte is haar doorzettingsvermogen en wil om (academisch) te bereiken.
Conclusie aanvullend psychiatrisch onderzoek
Psychiatrisch onderzoek in verband met PTSS en depressieve klachten. Cliënte geeft aan liever niet met mannen te willen praten; er zijn zaken waar ze niet over wil/kan praten; als deze zaken naar voren komen weet ze zich geen raad en is ze bang overspeeld te worden door pijn.
Kleine redelijk verzorgde vrouw van Sri Lankese afkomst conform kalenderleeftijd, helder bewustzijn, maakt werend oogcontact, er is aan het einde van het gesprek enig wederkerend contact, oriëntatie normaal in trias aanwezig, aandacht is te trekken, blijft soms niet behouden, -staart dan kort voor zich uit-, concentratiespan beperkt, denken coherent, normofreen, soms lijken er gedachte-stops te zijn, inhoudelijk beladen met schuld, schaamte en angst tegenover intrusieve en negatieve gedachten; waarneming niet gestoord, geen aanwijzing voor hallucinaties, wel zijn er intrusies, stemming is somber, affect congruent huilt, zit gespannen, trekt voortdurend aan haar ketting waarbij ze die strak rond haar hals windt, angstig. Er zijn suïcidale gedachten, geen plannen, Hindu-geloof dochter en man zijn beschermende factoren.
(…)
35. De gemachtigde van eiseres heeft op vragen van de rechtbank aangegeven op grond van deze brief te hebben geconcludeerd dat het “praten” met eiseres over haar asielmotief beter door een (medisch) deskundige kon geschieden en daarom geen gebruik is gemaakt van de door verweerder geboden mogelijkheid om schriftelijk vragen te beantwoorden of een toelichting te geven op de opvolgende asielaanvraag.
36. Zoals hiervoor overwogen zijn de bevindingen van het iMMO sterk steunbewijs voor het relaas van eiseres en daarmee ook voor het relaas van eiser. Het dossier bevat geen enkele indicatie dat verweerder zich heeft vergewist of hij zelf gehouden was om forensisch medisch onderzoek te verrichten gelet op zijn in artikel 18 van richtlijn 2013/32 neergelegde verplichting. Verweerder heeft ter zitting op vragen van de rechtbank aangegeven ook geen aanwijzingen te hebben dat verweerder zich hiervan op enig moment heeft vergewist. De rechtbank overweegt dat dit ook blijkt uit de omstandigheid dat verweerder het asielmotief van eiseres niet inhoudelijk heeft beoordeeld. Verweerder was daartoe, zoals hiervoor overwogen, wel gehouden. Verweerder heeft onvoldoende invulling gegeven aan zijn samenwerkingsplicht door geen forensisch medisch onderzoek te entameren. Gelet hierop en gelet op het onvermogen van eiseres om te kunnen verklaren over het op haar uitgeoefende seksuele en andere geweld, was eiseres genoodzaakt om zelf te laten onderzoeken of haar medische en psychische klachten steunbewijs kunnen opleveren voor haar asielmotief. De rechtbank overweegt dat indien verweerder zelfs in deze omstandigheden, waarin hij onvoldoende invulling heeft gegeven aan zijn samenwerkingsplicht en uit het iMMO-rapport blijkt dat hij zijn beslissing op de asielaanvraag van eiseres onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid, een verzoek om vergoeding van de kosten die zijn gemaakt afwijst, verweerder de mogelijkheid om een opvolgende asielaanvraag te onderbouwen nagenoeg onmogelijk maakt.
37. Voor zover verweerder zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet zelf concreet heeft onderbouwd waarom het niet redelijk is om de kosten te vergoeden, overweegt de rechtbank dat dit een tamelijk formeel standpunt is dat de rechtbank ook niet volgt. Verweerder heeft kennisgenomen van alle door eiseres overgelegde medische stukken en heeft zelf ook kunnen en moeten constateren dat eiseres niet in staat is gebleken om te verklaren over het op haar uitgeoefende geweld. Dat verweerder de gemachtigde van eiseres in de opvolgende procedure in de gelegenheid heeft gesteld om schriftelijk vragen te beantwoorden doet hier niet aan af. Uit de iMMO-rapportage blijkt buitengewoon duidelijk dat eiseres geen adequate verklaringen kan afleggen over het ondergane seksuele geweld. Ook ter zitting heeft eiseres geen verklaringen afgelegd. Eiseres heeft wel op schrift gesteld hoe het thans met haar gaat en heeft verzocht dat alleen de voorzitter van de rechtbank hier kennis van neemt. De rechtbank heeft dit met partijen besproken omdat verweerder, net als de gemachtigde van eiseres, toegang moet kunnen hebben tot alle stukken waar de rechtbank ook toegang tot heeft. Bij wijze van hoge uitzondering, gelet op de bijzondere kwetsbaarheid van eiseres, de medische stukken in het dossier en het belang om eiseres zich gehoord te laten voelen en na overleg met beide partijen, heeft de voorzitter van de rechtbank kennis genomen van de brief en die na lezing weer teruggegeven aan eiseres. De rechtbank heeft ter zitting aangegeven en overweegt dit ook nu uitdrukkelijk dat de uitspraak niet is gebaseerd op de inhoud van deze brief.
38. Verweerder kan dus ook zelf bedenken dat het moeten ondergaan van medisch onderzoek betekent dat het onvermijdelijk is dat eiseres weer moet denken aan het geweld en moet proberen herinneringen hieraan op te halen om de onderzoekers zo goed mogelijk in staat te stellen om na te gaan of er een causaal verband bestaat tussen het relaas zoals zij dat naar voren brengt en de klachten die zij sindsdien ervaart. Het is geen onbegrijpelijke keuze dat eiseres heeft afgewacht of aan eisers internationale bescherming zou worden verleend op grond van de verklaringen van eiser en de documenten die eiser heeft overgelegd om zijn relaas aannemelijk te maken. In dat geval zou eiseres immers in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning zonder dat zij had moeten aangeven dat zij slachtoffer is geweest van seksueel en ander geweld. Verweerder is er ook van op de hoogte dat eiseres kampt met schaamtegevoelens over hetgeen derden haar hebben aangedaan en weet dat eiseres het op haar uitgeoefende seksuele geweld probeert verborgen te houden voor eiser vanwege de mogelijke gevolgen indien hij daarmee bekend wordt.
39. Verweerder heeft in IB 2023/12 neergelegd dat hij maatwerk verricht bij het beoordelen van een verzoek om vergoeding van de iMMO-kosten. De rechtbank overweegt dat hiervan niet is gebleken omdat verweerder zich bij deze beslissing niet op grond van de reeds overgelegde stukken zelf heeft vergewist waarom eiseres niet in de eerste procedure medisch onderzoek heeft laten verrichten om haar asielaanvraag te ondersteunen. Eiseres heeft bovendien terecht aangevoerd dat het onzorgvuldig is om eerst het verzoek om kostenvergoeding af te wijzen en vervolgens pas -voor de tweede keer en definitief- op haar opvolgende asielaanvraag te beslissen terwijl eiseres uitdrukkelijk had verzocht om de beslissing op het verzoek om kostenvergoeding aan te houden. Dit getuigt niet alleen van het ontbreken van maatwerk. Deze handelwijze doet voorkomen dat ongeacht de uitkomst van de opvolgende procedure, het verzoek om kostenvergoeding zal worden afgewezen. Een dergelijke proceshouding is niet alleen onzorgvuldig en juridisch onjuist, maar ook onbehoorlijk.
40. De rechtbank concludeert dat het onderscheid dat verweerder maakt tussen een eerste en opvolgende asielprocedure bij het vergoeden van de kosten van iMMO-onderzoek niet gerechtvaardigd is en als het dat wel zou zijn, verweerder zijn eigen werkwijze in de onderhavige procedure niet juist heeft toegepast omdat niet zorgvuldig is onderzocht en niet deugdelijk is gemotiveerd of redelijkerwijs niet van eiseres kon worden verwacht om de iMMO-rapportage in de eerste procedure te overleggen.
41. Verweerder heeft de gestelde omvang en aantal opgegeven uren van het onderzoek en de kosten niet betwist. Verweerder is verplicht om de overgelegde factuur te voldoen en de rechtbank zal het besluit waarin het verzoek om vergoeding van de kosten is afgewezen dan ook vernietigen.
Beoordelingskader opvolgende aanvraag
42. Eiser heeft aan zijn opvolgende aanvraag en gedurende deze procedure om zijn ook in de eerste procedure aangedragen asielmotief dat hij wordt gezocht door de Sri Lankaanse autoriteiten te onderbouwen meerdere documenten, foto’s, jurisprudentie, een deel van zijn terugkeerdossier en algemene landeninformatie overgelegd. Verweerder heeft ter zitting op vragen van de rechtbank aangegeven dat eiser heeft voldaan aan zijn inspanningsplicht om zijn opvolgende asielaanvraag te onderbouwen.
43. De rechtbank overweegt dat in het voornemen weliswaar is vermeld dat “al hetgeen is ingebracht in onderlinge samenhang gezien en in combinatie met hetgeen in de eerste procedure is ingebracht” is beoordeeld. In het voornemen en het besluit blijkt echter onvoldoende dat dit ook daadwerkelijk is geschied. Zoals ter zitting besproken heeft verweerder in het voornemen weliswaar alle overgelegde bewijsmiddelen beoordeeld, maar heeft verweerder zijn beoordeling toegespitst op de vraag of de afzonderlijke bewijsmiddelen het asielmotief geloofwaardig maken. Verweerder heeft vervolgens geoordeeld dat deze bewijsmiddelen ten opzichte van de eerdere procedure het relaas niet geloofwaardig maken. De rechtbank overweegt, zoals besproken ter zitting, dat het er niet om gaat of de bewijsmiddelen “ten opzichte van” de eerdere procedure het relaas geloofwaardig maken, maar of de bewijsmiddelen “in samenhang met” de eerdere procedure het relaas geloofwaardig maken.
44. Verweerder wijst er terecht op dat het besluit op de eerste asielaanvraag in rechte vaststaat. Op het moment dat er nieuwe elementen en bevindingen worden aangedragen, dient verweerder echter
alle bewijsmiddelendie in
alle procedureszijn aangedragen om eenzelfde asielmotief te onderbouwen in onderlinge samenhang te beoordelen en dan te beoordelen of de verklaringen die aan de asielaanvraag ten grondslag liggen geloofwaardig kunnen worden bevonden. Voor zover verweerder de nieuwe elementen en bevindingen zelfstandig beoordeelt omdat het besluit op de eerdere asielaanvraag in rechte vaststaat, is deze beoordeling in de opvolgende procedure dus te beperkt van omvang. Dat de Afdeling op een bepaald moment een uitspraak heeft gedaan waarbij de rechtmatigheid van een besluit is beoordeeld en de uitspraak die daarover gaat is bevestigd, betekent in de opvolgende procedure “slechts” dat eiser op dat moment van de uitspraak zijn asielmotief niet aannemelijk heeft weten te maken. Eiser heeft een opvolgende asielaanvraag ingediend omdat hij nieuwe bewijsmiddelen heeft vergaard om zijn asielmotief alsnog aannemelijk te maken. Verweerder dient dus, als ware er slechts één asielaanvraag, te onderzoeken of eiser zijn relaas en beschermingsbehoefte aannemelijk maakt. Dit vergt een wezenlijke andere beoordeling dan de vaststelling dat “in rechte vaststaat dat de verklaringen over de problemen met de Sri Lankaanse autoriteiten in de vorige procedure reeds ongeloofwaardig zijn geacht” en dat “eiser met de nu overgelegde documenten deze problemen niet aannemelijk maakt”. Dat een geloofwaardigheidsbeoordeling na toetsing van het besluit door de (hoogste) rechter in rechte vaststaat, is dus in wezen niet meer dan een momentopname. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 19 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:5570) en 4 oktober 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:15988).
45. De rechtbank overweegt voorts dat verweerder elk document zelfstandig heeft beoordeeld en heeft beoordeeld of dat bewijsmiddel het asielmotief geloofwaardig maakt en vervolgens van elk bewijsmiddel heeft geconcludeerd dat dit niet het geval is. Indien een bewijsmiddel op zichzelf beschouwd het relaas niet volledig onderbouwt en/of de verklaringen geloofwaardig maakt, betekent dat niet dat aan het geheel van bewijsmiddelen in alle procedures die worden gevoerd om een asielmotief en daarmee de beschermingsbehoefte te onderbouwen geen enkele bewijswaarde toekomt. Zoals de rechtbank ter zitting heeft besproken is “1 + 1 soms méér dan 2” en is er in de onderhavige procedure geen sprake van “0 + 0 = 0” omdat verweerder niet genoegzaam heeft gemotiveerd dat aan de zelfstandige bewijsmiddelen geen enkele bewijswaarde toekomt. Verweerder heeft in zijn besluit niet kenbaar gemaakt hoe hij de bewijswaarde van de bewijsmiddelen afzonderlijk en als geheel heeft vastgesteld en gewogen, maar heeft volstaan met het per bewijsmiddel benoemen van redenen waarom dat ene bewijsmiddel het asielmotief niet geloofwaardig maakt. De rechtbank stelt dan ook vast dat hoewel de bewoordingen anders suggereren, er géén beoordeling heeft plaatsgevonden van de in deze opvolgende procedure overgelegde documenten en afgelegde verklaringen in onderlinge samenhang met de in de eerste procedure aangedragen bewijsmiddelen. Eiser en eiseres hebben in dit verband ook terecht aangevoerd dat de bewijsmiddelen ook elkaars relaas kunnen staven. De rechtbank overweegt dat verweerder het relaas van eiser ongeloofwaardig heeft bevonden en daarom het relaas van eiseres ook ongeloofwaardig acht. Daargelaten dat beide relazen ook op hun eigen merites moeten worden beoordeeld, heeft te gelden dat verweerder de kern van het relaas van eiseres, te weten het op haar uitgeoefende seksuele en andere geweld, geloofwaardig heeft geacht en verweerder dit dus had moeten betrekken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van de verklaringen van eiser.
46. Verweerder heeft zijn besluit ten aanzien van het asielmotief in de eerste en opvolgende procedure dat hij voor zijn vlucht in Sri Lanka problemen heeft ondervonden met de autoriteiten onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende deugdelijk gemotiveerd.
Politieke overtuiging
47. In de onderhavige opvolgende procedure heeft eiser zijn politieke overtuiging naast de asielmotieven uit de eerdere procedure als asielmotief aangedragen. Verweerder heeft als aanvullend asielmotief benoemd dat “eiser in Nederland demonstreert voor de rechten van Tamils en berichten hierover plaatst op Facebook”. De aanvankelijke besluiten van 28 maart 2023 op de opvolgende aanvragen van 14 juli 2021, zijn op 22 februari 2024 ingetrokken om nader te kunnen beoordelen of -kort gezegd- het arrest van het Hof van 21 september 2023 (arrest van het Hof van 21 september 2023 in de zaak S.A. tegen Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, in tegenwoordigheid van: Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen, UNHCR C-151/22, ECLI:EU:C:2023:688)- tot een andere beoordeling van de asielverzoeken zou moeten leiden. Gelet op dit arrest van het Hof en de einduitspraak van 17 januari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:63) van de Afdeling na haar verwijzing, heeft verweerder de wijze waarop hij beoordeelt of een politieke overtuiging tot internationale bescherming moet leiden neergelegd in IB 2024/10 “Werkwijze politieke overtuiging”.
48. Eiser is op 14 juli 2022 gehoord op zijn opvolgende aanvraag en dus voordat het Hof artikel 10, lid 1, onder e), en lid 2, van richtlijn 2011/95 en artikel 4, leden 3 tot en met 5, van richtlijn 2011/95 nader heeft verduidelijkt in haar arrest van 21 september 2023. In dit gehoor heeft verweerder enkele summiere vragen gesteld over de activiteiten die eiser in Nederland ontplooit. Eiser heeft in de beroepsgronden uiteengezet dat de activiteiten die hij in Nederland ontplooit en dat de beweging waar hij zich bij heeft aangesloten door de Sri Lankaanse autoriteiten niet wordt getolereerd en dat leden hiervan worden vervolgd op grond van de Prevention of Terrorism Act. Eiser heeft gedetailleerd en uitgebreid onder verwijzing naar het (thematisch) ambtsbericht en nieuwsartikelen gemotiveerd dat de tegenwerping van verweerder dat hij geen prominente rol vult onjuist is en dat iedereen die separatistische sentimenten heeft, gevaar loopt op vervolging. Eiser heeft terecht aangevoerd dat verweerder ten onrechte aanneemt dat “prominent” moet worden begrepen als prominent in een organisatie omdat de beweging waar eiser zich bij heeft aangesloten een zogenoemde “platte organisatie” is en dat “prominent” betrekking heeft op het openlijk uiten van een politieke opvatting of overtuiging. Verweerder heeft daardoor onvoldoende gewicht toegekend aan de activiteiten die eiser in Sri Lanka heeft verricht, thans in Nederland verricht en zal verrichten als hij terugkeert naar Sri Lanka. Eiser heeft aangevoerd dat hij in de negatieve aandacht van de Sri Lankaanse overheid is gekomen of zal komen door de activiteiten die hij in Nederland verricht, de omstandigheid dat hij op het vliegveld in Sri Lanka aan onderzoek zal worden onderworpen en de wijze waarop hij zijn politieke overtuiging in Sri Lanka zal gaan uiten.
49. In IB 2024/10 is toegelicht dat indien is vastgesteld dat sprake is van een geloofwaardige politieke overtuiging, moet worden beoordeeld of sprake is van een gegronde vrees wegens die politieke overtuiging. Verweerder acht geloofwaardig dat eiser een politieke overtuiging heeft, maar stelt zich op het standpunt dat dit niet tot bescherming hoeft te leiden.
50. De rechtbank overweegt dat zoals hiervoor overwogen het besluit op de opvolgende asielaanvraag moet worden vernietigd omdat verweerder onvoldoende zorgvuldig de door eiser gestelde in Sri Lanka ondervonden problemen heeft onderzocht en onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser niet geloofwaardig zijn. Dit betekent dat ook de beoordeling van de risico’s bij terugkeer niet voldoende deugdelijk zijn onderzocht. Indien immers deze verklaringen en dit asielmotief wel geloofwaardig moet worden bevonden, is dit een omstandigheid die relevant is voor de actuele risicotaxatie.
51. In aanvulling daarop overweegt de rechtbank dat in IB 2024/10 is aangegeven dat de vrees van een vreemdeling voor vervolging wegens zijn politieke overtuiging op individuele basis en per geval wordt verricht. In IB 2024/10 is voorts onder meer het navolgende vermeld:
(…)
Met in achtneming van de relevante informatie over het land van herkomst moet worden beoordeeld of op grond van de gebleken (en dus geloofwaardig geachte) omstandigheden (zoals de verrichte activiteiten en de politieke overtuiging) aannemelijk is dat de vreemdeling in de negatieve belangstelling van potentiële actoren van vervolging staat of zal komen te staan en hierdoor een gegronde vrees heeft om daadwerkelijk te worden vervolgd bij terugkeer in zijn land van herkomst. De beoordeling is gericht op de sterkte van de overtuiging en de eventueel geloofwaardige verrichte
activiteiten en de daaraan ontleende vrees bij terugkeer. Daarbij moet ook worden betrokken welke door de gestelde politieke overtuiging gemotiveerde activiteiten de vreemdeling bij terugkeer stelt te willen verrichten of hoe hij of zij anderszins zijn of haar opvatting, mening of gedachte zou willen uiten, en wat de gevolgen daarvan zouden zijn. Op grond van de hieronder beschreven omstandigheden beoordeel je – op basis van de sterkte van de overtuiging en/of de reeds in land van herkomst of land van toevlucht verrichte activiteiten - of aannemelijk is dat de vreemdeling zich
op die manier zal uiten en of hij of zij daardoor te vrezen heeft. De vreemdeling moet hierover dan ook bevraagd worden tijdens het gehoor.
(…)
52. Vervolgens zijn meerdere vragen opgesomd die volgens IB 2024/10 relevant zijn bij de beoordeling van de aannemelijkheid van de gestelde wens om zich op een bepaalde wijze te uiten. Eiser heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij hierover aanvullend had moeten worden gehoord. Voor zover verweerder zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat het aan eiser is om aan te geven waarover hij dan gehoord moet worden, overweegt de rechtbank dat dit niet juist is. Het is aan verweerder om te onderzoeken of de door eiser in Nederland geuite politieke overtuiging tot bescherming moet leiden en om na te gaan op welke wijze eiser zijn politieke overtuiging na terugkeer zal uiten en dat tot bescherming moet leiden. Verweerder heeft dit laatste onvoldoende onderzocht en reeds daardoor is de risicobeoordeling onvoldoende deugdelijk. Verweerder zal eiser derhalve alsnog moeten horen en dit asielmotief moeten beoordelen op de wijze zoals die in IB 2024/10 is bepaald. Dat verweerder, zoals ter zitting aangegeven, hiervan het nut niet inziet omdat hij in het gehoor reeds enkele vragen aan eiser heeft gesteld, acht de rechtbank dus niet van belang. De rechtbank overweegt dat eiser in de aanvullende gronden van beroep en ter zitting heeft aangegeven welke activiteiten hij sinds het nemen van het besluit heeft verricht om zijn politieke overtuiging te uiten. Eiser heeft ter zitting ook verklaard dat sprake is van een intensivering van zijn politieke overtuiging. Verweerder kan door eiser conform zijn werkwijze nader te horen tevens een actuele(re) beoordeling van het refoulementrisico te maken. Verweerder heeft derhalve onvoldoende zorgvuldig onderzocht of aan eiser(s) internationale bescherming moet worden geboden vanwege de politieke overtuiging van eiser en de wijze waarop hij deze overtuiging reeds heeft geuit, thans uit en wil blijven uiten en ook dit is een reden om het besluit van eiser op de opvolgende asielaanvraag te vernietigen. Indien verweerder tot de conclusie komt dat hij eiser in aanmerking moet brengen voor vluchtelingrechtelijke bescherming op grond van zijn politieke overtuiging, zal verweerder ook nader moeten beoordelen of hij aan eiseres vanwege die beslissing ook internationale bescherming moet verlenen. Het besluit van verweerder op de opvolgende asielaanvraag van eiseres moet derhalve ook om deze reden worden vernietigd.
Verzoeken om heroverweging
53. Eiseres heeft in haar zienswijze van 25 februari 2023 en eiser in zijn zienswijze van 8 september 2024, verzocht om heroverweging van de besluiten op hun eerste asielaanvragen. Verweerder heeft in het besluit van 31 december 2024 op de opvolgende aanvraag van eiser beslist dat zijn verzoek om heroverweging wordt afgewezen. Verweerder heeft op 28 mei 2025 in een aanvullend besluit beslist op het verzoek om heroverweging van eiseres en dit verzoek afgewezen. Verweerder heeft verwezen naar IB 2025/6 “Heroverwegingen bij opvolgende asielaanvragen” en aangegeven dat een verzoek om heroverweging niet wordt getoetst wanneer er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangedragen waaruit blijkt dat de asielaanvraag moet worden ingewilligd.
54. Eisers betogen dat op grond van de Afdelingsjurisprudentie en de werkwijze van verweerder, gelijktijdig met het nemen van een besluit op de asielaanvraag moet worden beslist op het verzoek om heroverweging en dat dit in het geval van eiseres niet is gebeurd en reeds daarom haar beroep gegrond is. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij inmiddels, kort voor de behandeling van alle beroepen ter zitting, heeft beslist op alle verzoeken om heroverweging en dat deze verzoeken terecht zijn afgewezen omdat de opvolgende asielaanvragen niet worden ingewilligd.
55. De rechtbank stelt vast dat naast IB 2025/6 vanaf 27 mei 2025 IB 2025/25 “Heroverwegingen bij opvolgende asielaanvragen” van toepassing is. In dit Informatiebericht is onder meer het navolgende opgenomen:
(…)
3.5
Hoe toets je een verzoek tot heroverweging?
Als eerste moet de herhaalde asielaanvraag worden behandeld. De reden hiervoor is:
• Als de herhaalde asielaanvraag wordt ingewilligd, beoordeel je met het verzoek tot heroverweging of de vergunning een eerdere ingangsdatum moet krijgen;
• Als de herhaalde asielaanvraag wordt afgewezen, beoordeel je met het verzoek tot heroverweging of de eerdere asielaanvraag terecht is afgewezen.
(…)
56. De rechtbank overweegt dat, zoals hiervoor overwogen, de besluiten op de opvolgende verzoeken van eiser en van eiseres geen stand kunnen houden. In de eerste procedure hebben eisers dezelfde asielmotieven aangedragen als in de opvolgende procedure en in de opvolgende procedure heeft eiser zijn politieke overtuiging aanvullend aan zijn asielaanvraag ten grondslag gelegd. Verweerder moet de opvolgende asielaanvragen opnieuw beoordelen en de beslissing dat de verzoeken om heroverweging worden afgewezen omdat deze niet worden getoetst als er niet wordt ingewilligd kan dan ook geen stand houden. Verweerder heeft de verzoeken van eisers om heroverweging dus niet (met deze motivering) kunnen afwijzen en de beroepen van eisers tegen die afwijzing zijn dan ook gegrond.
57. Eiseres heeft overigens terecht aangevoerd dat een verzoek om heroverweging iets anders is dan een opvolgende asielaanvraag omdat met een verzoek om heroverweging wordt beoogd dat een eerder afgewezen asielaanvraag alsnog moet worden ingewilligd en een opvolgende aanvraag wordt ingediend omdat de vreemdeling stelt nieuwe feiten en bevindingen te hebben om aannemelijk te maken dat hij alsnog voor bescherming in aanmerking moet worden gebracht.
58. De rechtbank stelt voorts vast dat het aanvullende besluit van 28 mei 2025 waarin is beslist op het verzoek om heroverweging, blijkens de aanhef uitsluitend betrekking heeft op eiseres en de twee minderjarige kinderen van eisers. Eiser heeft bij zijn opvolgende aanvraag en in zijn zienswijze van 8 september 2024 in punt 3 duidelijk gemaakt dat hij ook om heroverweging van het besluit op de eerste asielaanvraag verzoekt. In het voornemen van 9 augustus 2024 is ook ingegaan op dit verzoek en is aangegeven dat moet worden beoordeeld of het eerste afwijzende besluit op grond van destijds bekende informatie evident onjuist is. Zoals ook in IB 2025/6 en IB 2025/25 is vermeld, dient als tijdens de opvolgende asielaanvraag een verzoek tot heroverweging wordt ingediend, gelijktijdig met het besluit op de opvolgende asielaanvraag een besluit op het verzoek tot heroverweging worden genomen. Ook het beroep van eiser dat ziet op het verzoek om heroverweging slaagt echter omdat in het besluit op de opvolgende aanvraag van eiser onder 1 wel is vermeld dat het verzoek om heroverweging wordt afgewezen, maar elke motivering vervolgens ontbreekt.
Conclusie
59. De rechtbank vernietigt alle besluiten die in deze procedure worden aangevochten. Omdat verweerder de opvolgende aanvragen onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd, worden ook de terugkeerbesluiten die onderdeel zijn van de besluiten op de opvolgende aanvragen vernietigd. Omdat de inreisverboden zijn gestoeld op deze terugkeerbesluiten, komt daar de rechtsgrond aan te ontvallen ook al hebben eisers hiertegen geen beroepsgronden aangevoerd.
60. Verweerder zal de door eiser in deze procedure afgelegde verklaringen en overgelegde documenten en bewijsmiddelen in samenhang met alle bewijsmiddelen in de eerdere procedure moeten beoordelen en verweerder zal eiser moeten horen over de wijze waarop hij zijn politieke overtuiging heeft geuit, thans uit en in Sri Lanka zal gaan uiten indien hij moet terugkeren. Verweerder moet verder nagaan of het steunbewijs dat uit het iMMO-rapport volgt in samenhang met de landeninformatie waar een beroep op is gedaan voldoende is om het in de opvolgende procedure van eiseres geduide asielmotief alsnog geloofwaardig te achten. Verweerder is bovendien gehouden om de bewijsmiddelen die door eiser en door eiseres zijn aangedragen in hun procedures, ook in elkaars procedures te betrekken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van de asielmotieven. Indien verweerder de door eiseres gestelde toedracht van het op haar uitgeoefende seksuele en andere geweld en dus het verband met het asielrelaas van eiser niet geloofwaardig acht, moet verweerder nagaan of het op eiseres uitgeoefende seksuele en andere geweld een zelfstandige reden vormt om internationale bescherming te verlenen, dan wel reden vormt voor vergunningverlening op humanitaire gronden. Ongeacht de uitkomst hiervan dient verweerder de kosten van de opgemaakte iMMO-rapportage te vergoeden en dient verweerder nogmaals te beslissen op de door eisers ingediende verzoeken om heroverweging van de besluiten op hun eerste asielaanvragen. Omdat verweerder eiser aanvullend moet horen, zal de rechtbank geen termijn bepalen voor verweerder waarbinnen hij nieuwe besluiten moet nemen op de opvolgende asielaanvragen en de verzoeken om heroverweging. De rechtbank laat de overige beroepsgronden onbesproken omdat de beoordeling hiervan niet kan afdoen aan de bovenstaande conclusie.
61. Omdat de rechtbank de beroepen en de verzoeken gegrond verklaart, zal de rechtbank een proceskostenveroordeling uitspreken. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast. De rechtbank merkt de beroepen op de asielaanvragen niet als samenhangende zaken aan omdat er verschillende asielmotieven zijn geduid, de beroepsgronden betrekking hebben op deze verschillende motieven en eiser en eiseres buiten elkaars aanwezigheid zijn gehoord over de beslissing op hun eigen relaas. De rechtbank kent voor de verzoeken om heroverweging ook een zelfstandige proceskostenveroordeling toe. De rechtbank kent per zittingsdag 1 punt aan eiser en 1 punt aan eiseres toe. De rechtbank kent punten toe met een waarde per punt van € 907,00 en een wegingsfactor 1, voor de navolgende handelingen:
-beroep eiseres tegen afwijzing opvolgende asielaanvraag 1 punt
-verzoek eiseres om kosten iMMO-rapportage 1 punt
-verzoek eiseres om heroverweging besluit eerste aanvraag 1 punt
-beroep eiser tegen afwijzing opvolgende asielaanvraag 1 punt
-verzoek eiser om heroverweging besluit eerste asielaanvraag 1 punt
-zitting eiseres op 23 februari 2024 1 punt
-zitting eiseres op 4 juni 2024 1 punt
-zitting eiser op 4 juni 2024 1 punt
De rechtbank bepaalt dat verweerder € 7.256,00 ( punten X € 907,00) moet vergoeden aan kosten voor eisers in verband met de onderhavige procedures.
62. Beslist wordt als volgt.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart de beroepen van eisers tegen de ongegrondverklaring van hun opvolgende asielaanvragen gegrond;
- vernietigt de op 31 december 2024 genomen bestreden besluiten en bepaalt dat verweerder met inachtneming van deze uitspraak nieuwe besluiten neemt op de opvolgende asielaanvragen van 14 juli 2021;
-vernietigt het besluit waarin het bezwaar van eiseres tegen de beslissing om de kosten van de iMMO-rapportage niet te voldoen ongegrond is verklaard en bepaalt dat verweerder de gefactureerde kosten van de overgelegde iMMO-rapportage moet voldoen;
-vernietigt het besluit op het verzoek van eiseres om heroverweging van het besluit op haar eerste asielaanvraag en bepaalt dat verweerder een nieuwe beslissing neemt op dit verzoek;
- vernietigt het besluit op het verzoek van eiser om heroverweging van het besluit op zijn eerste asielaanvraag en bepaalt dat verweerder een nieuw besluit neemt op dit verzoek;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten van eiseres tot een bedrag van € 7.256,00.
Deze uitspraak is gedaan door mr. S. van Lokven, rechter, in aanwezigheid van
mr. K.M.R.L. Kamp, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen alle in het dictum genoemde beslissingen in deze uitspraak staat hoger beroep open bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State. Tegen de uitspraak over de kostenvergoeding dient dit rechtsmiddel binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden te worden aangewend. Tegen de uitspraak over de bestreden besluiten in de opvolgende asielprocedure en tegen de uitspraak op de verzoeken om heroverweging kan hoger beroep worden ingesteld binnen één week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.