6.3Algehele beoordeling volgens het Istanbul Protocol
De medische problematiek van betrokkene (de lichamelijke en psychische problematiek) wordt gezamenlijk beoordeeld volgens het Istanbul Protocol als typerend voor het gestelde ondergane seksuele en fysieke geweld. De lichamelijk klacht is hierbij ondersteunend aan de psychische beoordeling, waarbij het gaat om een totaal oordeel van alle klachten tezamen.
(…)
23. Het iMMO heeft de causale relatie tussen de medische bevindingen en het asielrelaas (vragen A en B) beoordeeld volgens de vijf gradaties die zijn neergelegd in paragraaf 187 van het Istanbul Protocol, Manual on the Effective Investigation and Documentation of Torture and Other Cruel, Inhuman or Degerading Treatment or Punishment van de Verenigde Naties (het Istanbul Protocol). De één na sterkste gradatie is ‘typerend’ en houdt in dat het litteken of de lichamelijke en/of psychische problematiek meestal wordt waargenomen bij dit type mishandeling of gebeurtenis, maar dat er ook andere mogelijke oorzaken zijn.
24. Verweerder stelt weliswaar terecht dat deze gradatie geen sluitend “bewijs” is voor het asielmotief, maar dit rechtvaardigt niet dat er daarom geen enkele bewijswaarde toekomt aan het forensische medisch onderzoek. Eiseres heeft er in de zienswijze bovendien terecht op gewezen dat de opmerking in het voornemen dat de psychische klachten gerelateerd kunnen worden aan andere stressvolle ervaringen, berust op een onjuiste lezing van het iMMO-rapport omdat nu juist uitdrukkelijk in het iMMO-rapport is benoemd dat bij het toekennen van de gradatie rekening is gehouden met andere stressvolle ervaringen. Het lijkt er op dat verweerder meent dat medische bevindingen ofwel “sluitend bewijs” zijn, ofwel “geen bewijs” zijn. Deze aanname miskent echter dat medische bevindingen het relaas kunnen ondersteunen en dat dit in meer of mindere mate het geval kan zijn. Verweerder dient de medische bevindingen dan ook in samenhang met alle andere bewijsmiddelen te onderzoeken en pas daarna te beoordelen of het asielrelaas geloofwaardig kan worden geacht.
25. Eiseres heeft ook terecht gewezen op Afdelingsjurisprudentie waaruit volgt dat wanneer een medisch rapport, zoals een iMMO-rapport, een sterke aanwijzing vormt dat de door een vreemdeling gestelde onmenselijke behandeling in het land van herkomst of bestendig verblijf het letsel heeft veroorzaakt, het aan verweerder is om de twijfel weg te nemen over de oorzaak van het letsel als hij die gestelde onmenselijke behandeling desondanks niet aannemelijk acht. Hiertoe kan verweerder gehouden zijn nader medisch onderzoek te laten verrichten. Bij het beantwoorden van de vraag of een iMMO-rapport tot dergelijk onderzoek verplicht, is van belang in hoeverre de vreemdeling tijdens de gehoren bevreemdingwekkend, vaag of tegenstrijdig heeft verklaard over het deel van het asielrelaas dat hij met het iMMO-rapport heeft willen staven. Verder is van belang in hoeverre dat deel van het asielrelaas past in het beeld dat in betrouwbare algemene informatie naar voren komt over het land van herkomst. Daarbij is van belang hoe sterk de kwalificatie is die volgens iMMO van toepassing is. Voor het ontstaan van de verplichting tot nader medisch onderzoek is echter niet vereist dat het iMMO-rapport geen ruimte laat voor een andere dan de door de vreemdeling gestelde oorzaak. Dat onderdelen van het asielrelaas ongeloofwaardig zijn, hoeft evenmin in de weg te staan aan het ontstaan van de verplichting tot medisch onderzoek. Ook uit deze Afdelingsjurisprudentie volgt dat elk medisch steunbewijs moet worden betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling en dat de gradatie van deze bewijswaarde dus ziet op het causale verband tussen het relaas zoals dat ten overstaan van de onderzoekers is afgelegd en de medische bevindingen.
26. De rechtbank stelt vast dat verweerder het medisch steunbewijs zoals dit volgt uit het iMMO-rapport en de andere overgelegde medische stukken op geen enkele wijze heeft betrokken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van het asielmotief van eiseres, maar heeft volstaan met de constatering dat het geen sluitend bewijs oplevert. Verweerder heeft daarmee de (bewijs)waarde van forensisch medisch onderzoek volledig miskend. Verweerder heeft dus ten onrechte geen enkele bewijswaarde toekend aan de iMMO-rapportage en heeft deze ook niet, op grond een medische contra-rapportage weerlegd. Verweerder heeft evenmin beoordeeld of het asielmotief van eiseres en dit medische steunbewijs past in het beeld dat in betrouwbare algemene informatie naar voren komt over het land van herkomst. Eiseres heeft evenwel reeds in de zienswijze benadrukt dat zij heeft verklaard meegenomen te zijn in een wit bestelbusje en eiseres heeft reeds in de zienswijze gewezen op landeninformatie waaruit blijkt dat de CID op grote schaal witte bestelbusjes heeft gebruikt bij het arresteren, ontvoeren en laten verdwijnen van activisten of opposanten en eiseres heeft in beroep gewezen op een passage in het algemeen ambtsbericht van Sri Lanka waarin dit wordt bevestigd. Verweerder is op geen enkel moment in deze procedure gemotiveerd ingegaan op deze algemene informatie en het steunbewijs dat dit oplevert voor het relaas van eiseres.
27. Eiseres heeft niet veel verklaard en uit de iMMO-rapportage blijkt dat eiseres nauwelijks in staat is om over het op haar uitgeoefende seksuele en andere geweld te praten. Juist in zo een situatie dient verweerder grondig na te gaan of er op andere wijzen steun blijkt voor het aangedragen asielmotief. Medische rapporten en landeninformatie kunnen het asielrelaas onderbouwen. Verweerder heeft zich evenwel beperkt tot de vaststelling dat er geen sluitend bewijs is en de verwijzing naar de beoordeling van de geloofwaardigheid van het asielrelaas van eiser en de in rechte vaststaande besluiten van de eerste procedures. Dat verweerder eiseres zorgvuldig heeft gehoord en om een overbelasting van haar te voorkomen, de mogelijkheid heeft geboden om de opvolgende asielaanvraag schriftelijk te onderbouwen, laat onverlet dat verweerder onvoldoende zorgvuldig heeft onderzocht of hij aan eiseres bescherming moest bieden.
28. De rechtbank merkt ten aanzien van de iMMO-rapportage tot slot op dat de rechtbank, zoals ook met partijen besproken ter zitting, bekend is met de uitspraak van de Afdeling van 2 april 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:1472) en van de reactie hierop van het iMMO van 26 mei 2025. De rechtbank herhaalt haar ter zitting gegeven uitleg, het niet in het belang van beide partijen te vinden om thans in de onderhavige procedure over te gaan tot de benoeming van een of meer deskundige(n) en zich nader te vergewissen of de Afdelingsuitspraak moet worden gevolgd. De rechtbank betrekt hierbij dat het relaas niet vanwege de door eiseres afgelegde verklaringen ongeloofwaardig is geacht. De rechtbank vernietigt het besluit bovendien reeds op andere gronden en verweerder zal het relaas van eiseres over het ondergane seksuele en andere geweld moeten benoemen als zelfstandig asielmotief omdat dit ondergane geweld reden kan zijn om over te gaan tot het verlenen van vluchtelingrechtelijke dan wel subsidiaire bescherming en verweerder zal bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van de verklaringen van eiseres -kenbaar- bewijswaarde moeten toekennen aan het iMMO-rapport, de overige medische stukken en de landeninformatie. Eiseres heeft terecht aangevoerd dat ook de bewijsmiddelen die zijn aangedragen om het relaas van eiser te staven bij de beoordeling van het asielmotief van eiseres moet worden betrokken. Kosten iMMO-onderzoek en rapportage
29. Eiseres heeft op 26 november 2022 een iMMO-rapportage van 23 november 2022 overgelegd om haar asielaanvraag van 14 juli 2021 te staven. Eiseres heeft verweerder verzocht om de kosten te voldoen die zijn gemoeid met het hebben laten verrichten van forensisch medisch onderzoek door het iMMO en heeft de factuur ad € 5.250,00 overgelegd. Verweerder voert het beleid dat dergelijke kosten in opvolgende aanvragen in beginsel niet worden vergoed tenzij dit onredelijk is. Verweerder legt hieraan ten grondslag dat een dergelijke rapportage ook in de eerste procedure had kunnen worden overgelegd en dat verweerder en de rechter in de eerdere procedure kennelijk het niet nodig hebben geacht om forensisch medisch onderzoek te laten verrichten. Verweerder heeft deze werkwijze neergelegd in IB 2023/12, waarin uitdrukkelijk is vermeld dat er bij opvolgende aanvragen wel wordt overgegaan tot vergoeding van de kosten indien de vreemdeling feiten en omstandigheden naar voren brengt waaruit blijkt dat redelijkerwijze niet kon worden verwacht om het rapport in de eerste procedure in te brengen.
30. De rechtbank overweegt allereerst dat aan de overweging in het besluit dat niet is gebleken dat eiseres persoonlijk kosten heeft gemaakt, geen enkele betekenis toekomt in de beoordeling door de rechtbank van het beroep tegen de afwijzing van het verzoek om kostenvergoeding. Het iMMO zal doorgaans de vreemdeling vragen om verweerder te verzoeken om de kosten te voldoen en dat indien verweerder dit niet doet en hiertoe ook niet wordt verplicht door de rechter, deze kosten niet verhalen op de vreemdeling. Deze kosten zijn echter wel gemaakt en indien verweerder steevast zou weigeren de kosten te voldoen om deze reden, zal dit op enig moment meebrengen dat vreemdelingen zich niet meer kunnen wenden tot het iMMO. Dat verweerder bij de beoordeling of hij zelf forensisch medisch en/of ander onderzoek zal laten verrichten geen rekening hoeft te houden met “wat dat kost”, betekent niet dat dit voor de individuele vreemdeling ook zo is en verweerder dus de kosten die ten behoeve van medisch onderzoek voor die vreemdeling zijn gemaakt nooit hoeft te vergoeden.
31. De rechtbank acht het beleid van verweerder over het (niet) vergoeden van de kosten van de iMMO-rapportage in een opvolgende procedure niet gerechtvaardigd. De rechtbank wijst in dit verband naar de -in rechte vaststaande – uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 25 februari 2025 (ECLI:NL:RBDHA:2025:2808), waarin de rechtbank onder meer het navolgende heeft overwogen: (…)
10. In paragraaf C1/4.6 van de Vreemdelingencirculaire 2000 is uiteengezet wanneer verweerder forensisch medisch onderzoek zal laten verrichten. Dit beoordelingskader heeft vooral betrekking op de vraag of medisch onderzoek steunbewijs kan opleveren voor het asielmotief en de verklaringen van de vreemdeling hierover.
11. De vraag wanneer verweerder zal overgaan tot vergoeding van de kosten van medisch onderzoek als dit op initiatief van de vreemdeling is uitgevoerd, is uitgewerkt in een instructie, neergelegd in IB 2024/72, die moet worden gezien als een update van IB 2023/12 en vooral betrekking heeft op de hoogte van de forfaitaire vergoeding en geen wijzigingen inhoudt ten aanzien van het beoordelingskader wanneer wordt overgegaan tot vergoeding van de rapportages die zijn opgesteld door (onder meer) het iMMO. In
IB 2024/72 is onder meer het navolgende bepaald:
d. Opvolgende aanvraag
Indien een iMMO-rapport wordt ontvangen in een opvolgende aanvraag zal doorgaans niet worden overgegaan tot vergoeden van de kosten, ook indien het rapport aandeelhebbend is in de uiteindelijke inwilliging. Hierbij maakt het geen verschil op welk moment het iMMO-rapport is ingebracht. Ook indien een vreemdeling in beroep of na het voornemen een iMMO-rapport inbrengt, zal niet worden overgegaan tot vergoeding van de kosten. Hiervoor is gekozen omdat de betrokken vreemdeling het iMMO-rapport in de eerste procedure had kunnen en moeten inbrengen. Dit zal anders zijn indien:
- de vreemdeling al in de eerste procedure om een iMMO-rapport heeft gevraagd, maar dit nog niet beschikbaar was ten tijde van het besluit of de behandeling van de zaak in beroep, en de IND en/of de rechtbank niet bereid was/waren de besluitvorming of het beroep aan te houden in afwachting van dit rapport; of
- de vreemdeling feiten en omstandigheden naar voren brengt, op grond waarvan redelijkerwijs niet van hem kon worden verwacht dit rapport eerder in te dienen. Hierbij is er sprake van maatwerk. Bij maatwerk worden de merites van de individuele zaak onderzocht. Hiervoor kunnen (per definitie) geen criteria worden genoemd. In de beoordeling van de vraag of een iMMO-onderzoek voor vergoeding in aanmerking komt, wordt bezien wat de reden is waarom de vreemdeling het onderzoeksrapport naar eigen zeggen niet in de eerste procedure heeft overgelegd. Indien deze situaties zich voordoen, wordt alsnog tot vergoeding van de kosten overgegaan.
(…)
32. Verweerder heeft in zijn besluit, verweerschrift en ter zitting aangegeven dat eiseres geen argumenten heeft aangedragen waaruit volgt dat zij redelijkerwijs de iMMO-rapportage niet in de eerste procedure naar voren had kunnen brengen.
33. De rechtbank herhaalt haar oordeel dat zij in de bovengenoemde uitspraak heeft gegeven dat het verschil dat verweerder maakt bij de beslissing om kosten te vergoeden tussen eerste en opvolgende procedures niet gerechtvaardigd is. De vreemdeling is gehouden zijn asielaanvraag zoveel mogelijk te staven en alle elementen en bevindingen waarover hij beschikt aan te dragen. Bij een eerste aanvraag kan een vreemdeling echter niet overzien of verweerder zijn verklaringen om zijn asielmotief geloofwaardig te achten voldoende aannemelijk zal vinden. Indien een vreemdeling te snel een iMMO-rapport laat opmaken, voordat het voornemen is uitgebracht, worden de kosten immers ook niet vergoed en voorstelbaar is ook dat een uitspraak van de rechter wordt afgewacht alvorens wordt aanvaard dat de verklaringen het asielmotief onvoldoende staven en aanvullende bewijsmiddelen moeten worden vergaard. Bovendien is het ondergaan van onderzoek om een medisch forensische rapportage te kunnen opstellen ook niet zelden belastend omdat het confronterend kan zijn om over ondergane traumatiserende gebeurtenissen te spreken en omdat door medisch deskundigen andere en wellicht meer persoonlijke vragen zullen worden gesteld dan door een hoormedewerker. Er kunnen dus goede en gerechtvaardigde redenen zijn om niet reeds in een eerste procedure zelf medisch onderzoek te laten verrichten naar de aanwezigheid van medisch steunbewijs en de beoordeling of “de betrokken vreemdeling het iMMO-rapport in de eerste procedure had kunnen en moeten inbrengen”. Verweerder houdt niet altijd rekening met al deze redenen. Het zelf entameren van onderzoek naar het vermogen om adequaat te kunnen verklaren, vereist bovendien dat de vreemdeling psychische klachten ervaart en zelf onderkent dat deze klachten kunnen interfereren met dit vermogen om te kunnen verklaren. De rechtbank overweegt dat niet tot uitgangspunt kan worden genomen dat getraumatiseerde vreemdelingen die psychische klachten ervaren dat verband zelf leggen. Daargelaten dat er dus doorgaans “geen verwijt” te maken valt dat niet in een eerste procedure zelf medisch onderzoek wordt geëntameerd, is ook het beleid over wanneer kosten worden vergoed bij een opvolgende aanvraag niet altijd gerechtvaardigd. Verweerder zal immers een opvolgende aanvraag alleen behandelen als de vreemdeling nieuwe elementen en bevindingen aandraagt. Indien eiseres haar tweede opvolgende aanvraag zou hebben ingediend met alleen als onderbouwing dat zij inmiddels beter in staat is om haar redenen van de asielaanvraag onder woorden te brengen en hierover ook vragen te beantwoorden, is het weinig waarschijnlijk dat verweerder “de nieuwe verklaringen” als relevant element of bevinding zal aanmerken.
34. De gemachtigde van eiseres heeft ter zitting toegelicht dat zij het iMMO-rapport heeft laten opmaken naar aanleiding van de brief van Fier van 20 april 2021!. In deze brief is onder meer het navolgende vermeld:
(…)
Beschrijvende diagnose
Inmiddels 31 jarige vrouw uit Sri Lanka met een posttraumatische stressstoornis en depressieve stoornis. Er is sprake van een forse angsten, nachtmerries, verminderde stemming en moeite met herreguleren van emoties, waarbij cliënte vooral angst heeft voor haar eigen boosheid naar haar dochter en echtgenoot, maar ook ten opzichte van zichzelf. Er is sprake van suïcidale gedachten.
Beschermende krachten van cliënte is haar doorzettingsvermogen en wil om (academisch) te bereiken.
Conclusie aanvullend psychiatrisch onderzoek
Psychiatrisch onderzoek in verband met PTSS en depressieve klachten. Cliënte geeft aan liever niet met mannen te willen praten; er zijn zaken waar ze niet over wil/kan praten; als deze zaken naar voren komen weet ze zich geen raad en is ze bang overspeeld te worden door pijn.
Kleine redelijk verzorgde vrouw van Sri Lankese afkomst conform kalenderleeftijd, helder bewustzijn, maakt werend oogcontact, er is aan het einde van het gesprek enig wederkerend contact, oriëntatie normaal in trias aanwezig, aandacht is te trekken, blijft soms niet behouden, -staart dan kort voor zich uit-, concentratiespan beperkt, denken coherent, normofreen, soms lijken er gedachte-stops te zijn, inhoudelijk beladen met schuld, schaamte en angst tegenover intrusieve en negatieve gedachten; waarneming niet gestoord, geen aanwijzing voor hallucinaties, wel zijn er intrusies, stemming is somber, affect congruent huilt, zit gespannen, trekt voortdurend aan haar ketting waarbij ze die strak rond haar hals windt, angstig. Er zijn suïcidale gedachten, geen plannen, Hindu-geloof dochter en man zijn beschermende factoren.
(…)
35. De gemachtigde van eiseres heeft op vragen van de rechtbank aangegeven op grond van deze brief te hebben geconcludeerd dat het “praten” met eiseres over haar asielmotief beter door een (medisch) deskundige kon geschieden en daarom geen gebruik is gemaakt van de door verweerder geboden mogelijkheid om schriftelijk vragen te beantwoorden of een toelichting te geven op de opvolgende asielaanvraag.
36. Zoals hiervoor overwogen zijn de bevindingen van het iMMO sterk steunbewijs voor het relaas van eiseres en daarmee ook voor het relaas van eiser. Het dossier bevat geen enkele indicatie dat verweerder zich heeft vergewist of hij zelf gehouden was om forensisch medisch onderzoek te verrichten gelet op zijn in artikel 18 van richtlijn 2013/32 neergelegde verplichting. Verweerder heeft ter zitting op vragen van de rechtbank aangegeven ook geen aanwijzingen te hebben dat verweerder zich hiervan op enig moment heeft vergewist. De rechtbank overweegt dat dit ook blijkt uit de omstandigheid dat verweerder het asielmotief van eiseres niet inhoudelijk heeft beoordeeld. Verweerder was daartoe, zoals hiervoor overwogen, wel gehouden. Verweerder heeft onvoldoende invulling gegeven aan zijn samenwerkingsplicht door geen forensisch medisch onderzoek te entameren. Gelet hierop en gelet op het onvermogen van eiseres om te kunnen verklaren over het op haar uitgeoefende seksuele en andere geweld, was eiseres genoodzaakt om zelf te laten onderzoeken of haar medische en psychische klachten steunbewijs kunnen opleveren voor haar asielmotief. De rechtbank overweegt dat indien verweerder zelfs in deze omstandigheden, waarin hij onvoldoende invulling heeft gegeven aan zijn samenwerkingsplicht en uit het iMMO-rapport blijkt dat hij zijn beslissing op de asielaanvraag van eiseres onvoldoende zorgvuldig heeft voorbereid, een verzoek om vergoeding van de kosten die zijn gemaakt afwijst, verweerder de mogelijkheid om een opvolgende asielaanvraag te onderbouwen nagenoeg onmogelijk maakt.
37. Voor zover verweerder zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat eiseres niet zelf concreet heeft onderbouwd waarom het niet redelijk is om de kosten te vergoeden, overweegt de rechtbank dat dit een tamelijk formeel standpunt is dat de rechtbank ook niet volgt. Verweerder heeft kennisgenomen van alle door eiseres overgelegde medische stukken en heeft zelf ook kunnen en moeten constateren dat eiseres niet in staat is gebleken om te verklaren over het op haar uitgeoefende geweld. Dat verweerder de gemachtigde van eiseres in de opvolgende procedure in de gelegenheid heeft gesteld om schriftelijk vragen te beantwoorden doet hier niet aan af. Uit de iMMO-rapportage blijkt buitengewoon duidelijk dat eiseres geen adequate verklaringen kan afleggen over het ondergane seksuele geweld. Ook ter zitting heeft eiseres geen verklaringen afgelegd. Eiseres heeft wel op schrift gesteld hoe het thans met haar gaat en heeft verzocht dat alleen de voorzitter van de rechtbank hier kennis van neemt. De rechtbank heeft dit met partijen besproken omdat verweerder, net als de gemachtigde van eiseres, toegang moet kunnen hebben tot alle stukken waar de rechtbank ook toegang tot heeft. Bij wijze van hoge uitzondering, gelet op de bijzondere kwetsbaarheid van eiseres, de medische stukken in het dossier en het belang om eiseres zich gehoord te laten voelen en na overleg met beide partijen, heeft de voorzitter van de rechtbank kennis genomen van de brief en die na lezing weer teruggegeven aan eiseres. De rechtbank heeft ter zitting aangegeven en overweegt dit ook nu uitdrukkelijk dat de uitspraak niet is gebaseerd op de inhoud van deze brief.
38. Verweerder kan dus ook zelf bedenken dat het moeten ondergaan van medisch onderzoek betekent dat het onvermijdelijk is dat eiseres weer moet denken aan het geweld en moet proberen herinneringen hieraan op te halen om de onderzoekers zo goed mogelijk in staat te stellen om na te gaan of er een causaal verband bestaat tussen het relaas zoals zij dat naar voren brengt en de klachten die zij sindsdien ervaart. Het is geen onbegrijpelijke keuze dat eiseres heeft afgewacht of aan eisers internationale bescherming zou worden verleend op grond van de verklaringen van eiser en de documenten die eiser heeft overgelegd om zijn relaas aannemelijk te maken. In dat geval zou eiseres immers in het bezit zijn gesteld van een verblijfsvergunning zonder dat zij had moeten aangeven dat zij slachtoffer is geweest van seksueel en ander geweld. Verweerder is er ook van op de hoogte dat eiseres kampt met schaamtegevoelens over hetgeen derden haar hebben aangedaan en weet dat eiseres het op haar uitgeoefende seksuele geweld probeert verborgen te houden voor eiser vanwege de mogelijke gevolgen indien hij daarmee bekend wordt.
39. Verweerder heeft in IB 2023/12 neergelegd dat hij maatwerk verricht bij het beoordelen van een verzoek om vergoeding van de iMMO-kosten. De rechtbank overweegt dat hiervan niet is gebleken omdat verweerder zich bij deze beslissing niet op grond van de reeds overgelegde stukken zelf heeft vergewist waarom eiseres niet in de eerste procedure medisch onderzoek heeft laten verrichten om haar asielaanvraag te ondersteunen. Eiseres heeft bovendien terecht aangevoerd dat het onzorgvuldig is om eerst het verzoek om kostenvergoeding af te wijzen en vervolgens pas -voor de tweede keer en definitief- op haar opvolgende asielaanvraag te beslissen terwijl eiseres uitdrukkelijk had verzocht om de beslissing op het verzoek om kostenvergoeding aan te houden. Dit getuigt niet alleen van het ontbreken van maatwerk. Deze handelwijze doet voorkomen dat ongeacht de uitkomst van de opvolgende procedure, het verzoek om kostenvergoeding zal worden afgewezen. Een dergelijke proceshouding is niet alleen onzorgvuldig en juridisch onjuist, maar ook onbehoorlijk.
40. De rechtbank concludeert dat het onderscheid dat verweerder maakt tussen een eerste en opvolgende asielprocedure bij het vergoeden van de kosten van iMMO-onderzoek niet gerechtvaardigd is en als het dat wel zou zijn, verweerder zijn eigen werkwijze in de onderhavige procedure niet juist heeft toegepast omdat niet zorgvuldig is onderzocht en niet deugdelijk is gemotiveerd of redelijkerwijs niet van eiseres kon worden verwacht om de iMMO-rapportage in de eerste procedure te overleggen.
41. Verweerder heeft de gestelde omvang en aantal opgegeven uren van het onderzoek en de kosten niet betwist. Verweerder is verplicht om de overgelegde factuur te voldoen en de rechtbank zal het besluit waarin het verzoek om vergoeding van de kosten is afgewezen dan ook vernietigen.
Beoordelingskader opvolgende aanvraag
42. Eiser heeft aan zijn opvolgende aanvraag en gedurende deze procedure om zijn ook in de eerste procedure aangedragen asielmotief dat hij wordt gezocht door de Sri Lankaanse autoriteiten te onderbouwen meerdere documenten, foto’s, jurisprudentie, een deel van zijn terugkeerdossier en algemene landeninformatie overgelegd. Verweerder heeft ter zitting op vragen van de rechtbank aangegeven dat eiser heeft voldaan aan zijn inspanningsplicht om zijn opvolgende asielaanvraag te onderbouwen.
43. De rechtbank overweegt dat in het voornemen weliswaar is vermeld dat “al hetgeen is ingebracht in onderlinge samenhang gezien en in combinatie met hetgeen in de eerste procedure is ingebracht” is beoordeeld. In het voornemen en het besluit blijkt echter onvoldoende dat dit ook daadwerkelijk is geschied. Zoals ter zitting besproken heeft verweerder in het voornemen weliswaar alle overgelegde bewijsmiddelen beoordeeld, maar heeft verweerder zijn beoordeling toegespitst op de vraag of de afzonderlijke bewijsmiddelen het asielmotief geloofwaardig maken. Verweerder heeft vervolgens geoordeeld dat deze bewijsmiddelen ten opzichte van de eerdere procedure het relaas niet geloofwaardig maken. De rechtbank overweegt, zoals besproken ter zitting, dat het er niet om gaat of de bewijsmiddelen “ten opzichte van” de eerdere procedure het relaas geloofwaardig maken, maar of de bewijsmiddelen “in samenhang met” de eerdere procedure het relaas geloofwaardig maken.
44. Verweerder wijst er terecht op dat het besluit op de eerste asielaanvraag in rechte vaststaat. Op het moment dat er nieuwe elementen en bevindingen worden aangedragen, dient verweerder echteralle bewijsmiddelendie inalle procedureszijn aangedragen om eenzelfde asielmotief te onderbouwen in onderlinge samenhang te beoordelen en dan te beoordelen of de verklaringen die aan de asielaanvraag ten grondslag liggen geloofwaardig kunnen worden bevonden. Voor zover verweerder de nieuwe elementen en bevindingen zelfstandig beoordeelt omdat het besluit op de eerdere asielaanvraag in rechte vaststaat, is deze beoordeling in de opvolgende procedure dus te beperkt van omvang. Dat de Afdeling op een bepaald moment een uitspraak heeft gedaan waarbij de rechtmatigheid van een besluit is beoordeeld en de uitspraak die daarover gaat is bevestigd, betekent in de opvolgende procedure “slechts” dat eiser op dat moment van de uitspraak zijn asielmotief niet aannemelijk heeft weten te maken. Eiser heeft een opvolgende asielaanvraag ingediend omdat hij nieuwe bewijsmiddelen heeft vergaard om zijn asielmotief alsnog aannemelijk te maken. Verweerder dient dus, als ware er slechts één asielaanvraag, te onderzoeken of eiser zijn relaas en beschermingsbehoefte aannemelijk maakt. Dit vergt een wezenlijke andere beoordeling dan de vaststelling dat “in rechte vaststaat dat de verklaringen over de problemen met de Sri Lankaanse autoriteiten in de vorige procedure reeds ongeloofwaardig zijn geacht” en dat “eiser met de nu overgelegde documenten deze problemen niet aannemelijk maakt”. Dat een geloofwaardigheidsbeoordeling na toetsing van het besluit door de (hoogste) rechter in rechte vaststaat, is dus in wezen niet meer dan een momentopname. De rechtbank verwijst in dit verband naar de uitspraken van deze rechtbank en zittingsplaats van 19 april 2023 (ECLI:NL:RBDHA:2023:5570) en 4 oktober 2024 (ECLI:NL:RBDHA:2024:15988). 45. De rechtbank overweegt voorts dat verweerder elk document zelfstandig heeft beoordeeld en heeft beoordeeld of dat bewijsmiddel het asielmotief geloofwaardig maakt en vervolgens van elk bewijsmiddel heeft geconcludeerd dat dit niet het geval is. Indien een bewijsmiddel op zichzelf beschouwd het relaas niet volledig onderbouwt en/of de verklaringen geloofwaardig maakt, betekent dat niet dat aan het geheel van bewijsmiddelen in alle procedures die worden gevoerd om een asielmotief en daarmee de beschermingsbehoefte te onderbouwen geen enkele bewijswaarde toekomt. Zoals de rechtbank ter zitting heeft besproken is “1 + 1 soms méér dan 2” en is er in de onderhavige procedure geen sprake van “0 + 0 = 0” omdat verweerder niet genoegzaam heeft gemotiveerd dat aan de zelfstandige bewijsmiddelen geen enkele bewijswaarde toekomt. Verweerder heeft in zijn besluit niet kenbaar gemaakt hoe hij de bewijswaarde van de bewijsmiddelen afzonderlijk en als geheel heeft vastgesteld en gewogen, maar heeft volstaan met het per bewijsmiddel benoemen van redenen waarom dat ene bewijsmiddel het asielmotief niet geloofwaardig maakt. De rechtbank stelt dan ook vast dat hoewel de bewoordingen anders suggereren, er géén beoordeling heeft plaatsgevonden van de in deze opvolgende procedure overgelegde documenten en afgelegde verklaringen in onderlinge samenhang met de in de eerste procedure aangedragen bewijsmiddelen. Eiser en eiseres hebben in dit verband ook terecht aangevoerd dat de bewijsmiddelen ook elkaars relaas kunnen staven. De rechtbank overweegt dat verweerder het relaas van eiser ongeloofwaardig heeft bevonden en daarom het relaas van eiseres ook ongeloofwaardig acht. Daargelaten dat beide relazen ook op hun eigen merites moeten worden beoordeeld, heeft te gelden dat verweerder de kern van het relaas van eiseres, te weten het op haar uitgeoefende seksuele en andere geweld, geloofwaardig heeft geacht en verweerder dit dus had moeten betrekken bij de geloofwaardigheidsbeoordeling van de verklaringen van eiser.
46. Verweerder heeft zijn besluit ten aanzien van het asielmotief in de eerste en opvolgende procedure dat hij voor zijn vlucht in Sri Lanka problemen heeft ondervonden met de autoriteiten onvoldoende zorgvuldig voorbereid en onvoldoende deugdelijk gemotiveerd.
47. In de onderhavige opvolgende procedure heeft eiser zijn politieke overtuiging naast de asielmotieven uit de eerdere procedure als asielmotief aangedragen. Verweerder heeft als aanvullend asielmotief benoemd dat “eiser in Nederland demonstreert voor de rechten van Tamils en berichten hierover plaatst op Facebook”. De aanvankelijke besluiten van 28 maart 2023 op de opvolgende aanvragen van 14 juli 2021, zijn op 22 februari 2024 ingetrokken om nader te kunnen beoordelen of -kort gezegd- het arrest van het Hof van 21 september 2023 (arrest van het Hof van 21 september 2023 in de zaak S.A. tegen Staatssecretaris van Veiligheid en Justitie, in tegenwoordigheid van: Hoge Commissaris van de Verenigde Naties voor de Vluchtelingen, UNHCR C-151/22, ECLI:EU:C:2023:688)- tot een andere beoordeling van de asielverzoeken zou moeten leiden. Gelet op dit arrest van het Hof en de einduitspraak van 17 januari 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:63) van de Afdeling na haar verwijzing, heeft verweerder de wijze waarop hij beoordeelt of een politieke overtuiging tot internationale bescherming moet leiden neergelegd in IB 2024/10 “Werkwijze politieke overtuiging”. 48. Eiser is op 14 juli 2022 gehoord op zijn opvolgende aanvraag en dus voordat het Hof artikel 10, lid 1, onder e), en lid 2, van richtlijn 2011/95 en artikel 4, leden 3 tot en met 5, van richtlijn 2011/95 nader heeft verduidelijkt in haar arrest van 21 september 2023. In dit gehoor heeft verweerder enkele summiere vragen gesteld over de activiteiten die eiser in Nederland ontplooit. Eiser heeft in de beroepsgronden uiteengezet dat de activiteiten die hij in Nederland ontplooit en dat de beweging waar hij zich bij heeft aangesloten door de Sri Lankaanse autoriteiten niet wordt getolereerd en dat leden hiervan worden vervolgd op grond van de Prevention of Terrorism Act. Eiser heeft gedetailleerd en uitgebreid onder verwijzing naar het (thematisch) ambtsbericht en nieuwsartikelen gemotiveerd dat de tegenwerping van verweerder dat hij geen prominente rol vult onjuist is en dat iedereen die separatistische sentimenten heeft, gevaar loopt op vervolging. Eiser heeft terecht aangevoerd dat verweerder ten onrechte aanneemt dat “prominent” moet worden begrepen als prominent in een organisatie omdat de beweging waar eiser zich bij heeft aangesloten een zogenoemde “platte organisatie” is en dat “prominent” betrekking heeft op het openlijk uiten van een politieke opvatting of overtuiging. Verweerder heeft daardoor onvoldoende gewicht toegekend aan de activiteiten die eiser in Sri Lanka heeft verricht, thans in Nederland verricht en zal verrichten als hij terugkeert naar Sri Lanka. Eiser heeft aangevoerd dat hij in de negatieve aandacht van de Sri Lankaanse overheid is gekomen of zal komen door de activiteiten die hij in Nederland verricht, de omstandigheid dat hij op het vliegveld in Sri Lanka aan onderzoek zal worden onderworpen en de wijze waarop hij zijn politieke overtuiging in Sri Lanka zal gaan uiten.
49. In IB 2024/10 is toegelicht dat indien is vastgesteld dat sprake is van een geloofwaardige politieke overtuiging, moet worden beoordeeld of sprake is van een gegronde vrees wegens die politieke overtuiging. Verweerder acht geloofwaardig dat eiser een politieke overtuiging heeft, maar stelt zich op het standpunt dat dit niet tot bescherming hoeft te leiden.
50. De rechtbank overweegt dat zoals hiervoor overwogen het besluit op de opvolgende asielaanvraag moet worden vernietigd omdat verweerder onvoldoende zorgvuldig de door eiser gestelde in Sri Lanka ondervonden problemen heeft onderzocht en onvoldoende deugdelijk heeft gemotiveerd waarom de verklaringen van eiser niet geloofwaardig zijn. Dit betekent dat ook de beoordeling van de risico’s bij terugkeer niet voldoende deugdelijk zijn onderzocht. Indien immers deze verklaringen en dit asielmotief wel geloofwaardig moet worden bevonden, is dit een omstandigheid die relevant is voor de actuele risicotaxatie.
51. In aanvulling daarop overweegt de rechtbank dat in IB 2024/10 is aangegeven dat de vrees van een vreemdeling voor vervolging wegens zijn politieke overtuiging op individuele basis en per geval wordt verricht. In IB 2024/10 is voorts onder meer het navolgende vermeld:
(…)
Met in achtneming van de relevante informatie over het land van herkomst moet worden beoordeeld of op grond van de gebleken (en dus geloofwaardig geachte) omstandigheden (zoals de verrichte activiteiten en de politieke overtuiging) aannemelijk is dat de vreemdeling in de negatieve belangstelling van potentiële actoren van vervolging staat of zal komen te staan en hierdoor een gegronde vrees heeft om daadwerkelijk te worden vervolgd bij terugkeer in zijn land van herkomst. De beoordeling is gericht op de sterkte van de overtuiging en de eventueel geloofwaardige verrichte
activiteiten en de daaraan ontleende vrees bij terugkeer. Daarbij moet ook worden betrokken welke door de gestelde politieke overtuiging gemotiveerde activiteiten de vreemdeling bij terugkeer stelt te willen verrichten of hoe hij of zij anderszins zijn of haar opvatting, mening of gedachte zou willen uiten, en wat de gevolgen daarvan zouden zijn. Op grond van de hieronder beschreven omstandigheden beoordeel je – op basis van de sterkte van de overtuiging en/of de reeds in land van herkomst of land van toevlucht verrichte activiteiten - of aannemelijk is dat de vreemdeling zich
op die manier zal uiten en of hij of zij daardoor te vrezen heeft. De vreemdeling moet hierover dan ook bevraagd worden tijdens het gehoor.
(…)
52. Vervolgens zijn meerdere vragen opgesomd die volgens IB 2024/10 relevant zijn bij de beoordeling van de aannemelijkheid van de gestelde wens om zich op een bepaalde wijze te uiten. Eiser heeft zich terecht op het standpunt gesteld dat hij hierover aanvullend had moeten worden gehoord. Voor zover verweerder zich ter zitting op het standpunt heeft gesteld dat het aan eiser is om aan te geven waarover hij dan gehoord moet worden, overweegt de rechtbank dat dit niet juist is. Het is aan verweerder om te onderzoeken of de door eiser in Nederland geuite politieke overtuiging tot bescherming moet leiden en om na te gaan op welke wijze eiser zijn politieke overtuiging na terugkeer zal uiten en dat tot bescherming moet leiden. Verweerder heeft dit laatste onvoldoende onderzocht en reeds daardoor is de risicobeoordeling onvoldoende deugdelijk. Verweerder zal eiser derhalve alsnog moeten horen en dit asielmotief moeten beoordelen op de wijze zoals die in IB 2024/10 is bepaald. Dat verweerder, zoals ter zitting aangegeven, hiervan het nut niet inziet omdat hij in het gehoor reeds enkele vragen aan eiser heeft gesteld, acht de rechtbank dus niet van belang. De rechtbank overweegt dat eiser in de aanvullende gronden van beroep en ter zitting heeft aangegeven welke activiteiten hij sinds het nemen van het besluit heeft verricht om zijn politieke overtuiging te uiten. Eiser heeft ter zitting ook verklaard dat sprake is van een intensivering van zijn politieke overtuiging. Verweerder kan door eiser conform zijn werkwijze nader te horen tevens een actuele(re) beoordeling van het refoulementrisico te maken. Verweerder heeft derhalve onvoldoende zorgvuldig onderzocht of aan eiser(s) internationale bescherming moet worden geboden vanwege de politieke overtuiging van eiser en de wijze waarop hij deze overtuiging reeds heeft geuit, thans uit en wil blijven uiten en ook dit is een reden om het besluit van eiser op de opvolgende asielaanvraag te vernietigen. Indien verweerder tot de conclusie komt dat hij eiser in aanmerking moet brengen voor vluchtelingrechtelijke bescherming op grond van zijn politieke overtuiging, zal verweerder ook nader moeten beoordelen of hij aan eiseres vanwege die beslissing ook internationale bescherming moet verlenen. Het besluit van verweerder op de opvolgende asielaanvraag van eiseres moet derhalve ook om deze reden worden vernietigd.
Verzoeken om heroverweging
53. Eiseres heeft in haar zienswijze van 25 februari 2023 en eiser in zijn zienswijze van 8 september 2024, verzocht om heroverweging van de besluiten op hun eerste asielaanvragen. Verweerder heeft in het besluit van 31 december 2024 op de opvolgende aanvraag van eiser beslist dat zijn verzoek om heroverweging wordt afgewezen. Verweerder heeft op 28 mei 2025 in een aanvullend besluit beslist op het verzoek om heroverweging van eiseres en dit verzoek afgewezen. Verweerder heeft verwezen naar IB 2025/6 “Heroverwegingen bij opvolgende asielaanvragen” en aangegeven dat een verzoek om heroverweging niet wordt getoetst wanneer er geen nieuwe feiten en omstandigheden zijn aangedragen waaruit blijkt dat de asielaanvraag moet worden ingewilligd.
54. Eisers betogen dat op grond van de Afdelingsjurisprudentie en de werkwijze van verweerder, gelijktijdig met het nemen van een besluit op de asielaanvraag moet worden beslist op het verzoek om heroverweging en dat dit in het geval van eiseres niet is gebeurd en reeds daarom haar beroep gegrond is. Verweerder stelt zich op het standpunt dat hij inmiddels, kort voor de behandeling van alle beroepen ter zitting, heeft beslist op alle verzoeken om heroverweging en dat deze verzoeken terecht zijn afgewezen omdat de opvolgende asielaanvragen niet worden ingewilligd.
55. De rechtbank stelt vast dat naast IB 2025/6 vanaf 27 mei 2025 IB 2025/25 “Heroverwegingen bij opvolgende asielaanvragen” van toepassing is. In dit Informatiebericht is onder meer het navolgende opgenomen:
(…)