In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 12 juni 2025 uitspraak gedaan in een beroep ingesteld door Stichting Zorgpartners Midden-Holland tegen de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv). Eiseres had beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op een herbeoordelingsverzoek van een WIA-uitkering, dat op 7 mei 2024 was ingediend. De rechtbank oordeelde dat de termijn voor het nemen van een beslissing door het Uwv was overschreden. Eiseres had het Uwv op 5 juli 2024 in gebreke gesteld, maar er was geen beslissing genomen. De rechtbank verklaarde het beroep gegrond en bepaalde dat het Uwv binnen negen weken na de uitspraak een besluit moest nemen. Tevens werd een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat de beslistermijn werd overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank oordeelde dat het Uwv het betaalde griffierecht van € 385,- moest vergoeden en dat het Uwv ook de proceskosten van € 453,50 aan eiseres moest betalen. De uitspraak werd gedaan zonder zitting, op basis van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht, omdat het beroep kennelijk gegrond was.