ECLI:NL:RBDHA:2025:2966

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
27 februari 2025
Publicatiedatum
27 februari 2025
Zaaknummer
SGR 24/8291
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen niet tijdig beslissen door het Uwv in medische uitkeringszaak

In deze zaak heeft eiseres, een particulier, beroep ingesteld tegen het niet tijdig beslissen door het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) op haar bezwaar tegen een besluit van 1 november 2023, waarin haar recht op een uitkering op grond van de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten werd afgewezen. Eiseres heeft op 10 november 2023 bezwaar gemaakt, maar het Uwv heeft niet tijdig op dit bezwaar beslist. De rechtbank heeft op 14 februari 2025 de zaak behandeld, waarbij de gemachtigde van het Uwv aanwezig was, maar eiseres niet. De rechtbank constateert dat de beslistermijn is overschreden en dat het beroep gegrond is. De rechtbank oordeelt dat het Uwv binnen vijf weken na de uitspraak een besluit moet nemen, en legt een dwangsom op van € 100,- per dag bij overschrijding van deze termijn, met een maximum van € 15.000,-. Tevens moet het Uwv het griffierecht van € 51,- aan eiseres vergoeden. De rechtbank benadrukt dat de situatie van capaciteitsproblemen bij verzekeringsartsen niet ten koste mag gaan van de rechten van de aanvragers.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/8291

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 27 februari 2025 in de zaak tussen

[eiseres], uit [woonplaats], eiseres

en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder
(gemachtigde: mr. B.M. de Wolff).

Inleiding

1.1.
In het besluit van 1 november 2023 heeft verweerder bepaald dat eiseres geen recht heeft op een uitkering op grond van de Wet Arbeidsongeschiktheidsvoorziening Jonggehandicapten. Eiseres heeft op 10 november 2023 tegen dit besluit bezwaar gemaakt.
1.2.
Eiseres heeft op 7 oktober 2024 beroep ingesteld wegens het uitblijven van een besluit op het bezwaar.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft beroep op 14 februari 2025 op zitting behandeld. Hieraan heeft de gemachtigde van verweerder deelgenomen. Eiseres is zonder voorafgaand bericht niet verschenen.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank overweegt dat tussen partijen niet in geschil is dat de termijn om te beslissen op het bezwaar is overschreden. Eiseres heeft verweerder in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan door verweerder zijn meer dan twee weken verstreken. Niet is gebleken dat verweerder alsnog heeft beslist op het bezwaar. Het beroep is daarom gegrond.
3. Verweerder heeft op 30 juli 2024 een dwangsombeslissing genomen, waarin aan eiseres een dwangsom van € 1.442,- is toegekend. Gelet hierop hoeft de rechtbank de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom niet vast te stellen.
4.1.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, zal de rechtbank bepalen dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht om verweerder te gelasten een beslissing op bezwaar te nemen. Zij heeft hierbij geen specifieke termijn genoemd.
4.3.
In de hier voorliggende zaak heeft het Uwv op de zitting toegelicht dat sprake is van grote en groeiende achterstanden bij medische beoordelingen in het kader van de Wet Wia. Een termijn van twee weken is helaas niet haalbaar. Dat wordt veroorzaakt door de capaciteitstekorten aan verzekeringsartsen. Wanneer rechtstreeks beroep wordt ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing, wordt de betreffende aanvraag, herbeoordeling of het betreffende bezwaar (zoals in deze zaak) met spoed opgepakt. Dat betekent dat in de agenda van de verzekeringsarts met voorrang een beoordelingsmoment wordt ingepland. Dat kan gaan om dossieronderzoek, een telefonisch spreekuur, een fysiek spreekuur of het bijwonen van de hoorzitting in bezwaar. Ook komt het voor dat de verzekeringsarts eerst wordt gevraagd om (kort) aan te geven welke werkwijze bij de betreffende beoordeling het meest wenselijk is. Aan het geven van voorrang bij directe beroepen kleven nadelen, zo heeft het Uwv ter zitting toegelicht, omdat betrokkenen die geen direct beroep instellen dan nog langer moeten wachten op een beoordeling door de verzekeringsarts. De wachttijd voor een beoordeling door een verzekeringsarts loopt zo in het algemeen steeds verder op, zeker voor betrokkenen die geen direct beroep instellen. De spoedlijst is op dit moment nog niet vol, maar mogelijk zal dat over niet al te lange tijd wel het geval zijn; dan kunnen er geen beoordelingen meer worden gedaan die geen spoed hebben.
4.4.
De rechtbank heeft op zichzelf begrip voor het standpunt van het Uwv. Dat neemt echter niet weg dat artikel 8:55b van de Algemene wet bestuursrecht bepaalt dat directe beroepen spoed hebben, in die zin dat de bestuursrechter binnen acht weken nadat het beroepschrift is ontvangen en aan de vereisten van artikel 6:5 van de Awb is voldaan, uitspraak doet, dit tenzij de bestuursrechter een onderzoek ter zitting noodzakelijk acht. De spoed die de wetgever bij beroepen wegens niet tijdig handelen nodig vindt, blijkt vervolgens uit de bepaling van artikel 8:55d, eerste lid, van de Awb. Indien het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter volgens de wettelijke regeling namelijk dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt en aan die uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven. Het is de dwangsom die het bestuursorgaan beoogt tot actie aan te zetten. Het Uwv doet er alles aan om dwangsommen te voorkomen, zo is ter zitting gezegd.
4.5.
De rechtbank laat zwaar wegen dat het in deze zaak gaat om het uitblijven van een beslissing waarbij een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is. Zoals ook ter zitting door het Uwv toegelicht en hiervoor in 4.3 overwogen, is al geruime tijd sprake van tekorten aan verzekeringsartsen bij verweerder, waardoor beslistermijnen structureel niet kunnen worden gehaald. De rechtbank is daarom van oordeel dat in dit soort zaken sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55, derde lid, van de Awb. De rechtbank moet vervolgens een nadere beslistermijn bepalen die niet onnodig lang, maar ook niet onrealistisch kort is. [1] Daarbij acht de rechtbank in het bijzonder van belang dat het noodzakelijke verzekeringsgeneeskundig advies voldoende zorgvuldig tot stand kan komen.
4.6.
De rechtbank overweegt dat het bepalen van deze beslistermijn ook bij andere rechtbanken speelt. Zo hebben de rechtbanken Overijssel en Noord-Holland bepaald dat verweerder een termijn krijgt van vier maanden om alsnog een besluit bekend te maken in beroepen die zijn ingesteld door werkgevers. [2] In zaken waarin door een particulier beroep tegen het uitblijven van een beslissing is ingesteld, heeft de rechtbank Overijssel bepaald dat verweerder een termijn krijgt van drie maanden om alsnog een besluit bekend te maken. [3] De rechtbank Noord-Holland heeft in zaken waarin door een particulier beroep is ingesteld, bepaald dat verweerder een termijn krijgt van twee maanden om alsnog een besluit bekend te maken. [4] De rechtbanken Zeeland-West-Brabant en Oost-Brabant bepalen dat verweerder een termijn krijgt van vier maanden om alsnog een besluit bekend te maken en lijken daarbij geen onderscheid te maken of het beroep wordt ingesteld door een werkgever of door een particulier. [5]
4.7.
Tegen de achtergrond van de geschetste situatie en de stand van de jurisprudentie, zal de rechtbank in dit en andere beroepen tegen het uitblijven van beslissingen die zijn ingesteld door een particulier en waarbij een medisch advies van een verzekeringsarts van verweerder nodig is, in beginsel bepalen dat verweerder een termijn van zes weken na de datum van verzending van de uitspraak wordt gegeven om een medische beoordeling te verrichten, bijvoorbeeld een spreekuurcontact (al dan niet telefonisch), een hoorzitting in aanwezigheid van een verzekeringsarts of dossieronderzoek door een verzekeringsarts zonder spreekuurcontact. Vervolgens wordt verweerder een termijn van zes weken gegeven om een beslissing te nemen na het moment van de medische beoordeling. Dit betekent dat verweerder binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak de medische beoordeling door een verzekeringsarts moet laten verrichten en dat hij binnen zes weken na die medische beoordeling een besluit bekend moet maken, maar in ieder geval binnen twaalf weken na de dag van verzending van de uitspraak.
4.8.
Indien verweerder ten tijde van de uitspraak blijkens de dossierstukken of het verweerschrift de medische beoordeling al op een spreekuurcontact, hoorzitting in aanwezigheid van de verzekeringsarts of voor dossieronderzoek heeft gepland op een bepaalde datum, dan geldt dat de termijn van twaalf weken na de dag van verzending van de uitspraak wordt bekort, waarbij rekening wordt gehouden met de al geplande datum.
4.9.
De rechtbank is van oordeel dat deze termijnen recht doen aan de reële mogelijkheden van verweerder om een beslissing te nemen, waarbij verweerder voldoende tijd zou moeten hebben om de noodzakelijke medische beoordeling zorgvuldig te kunnen verrichten zonder dat de (capaciteits)problemen van verweerder onbeperkt op de aanvrager van het besluit worden afgewenteld. Bijzondere feiten en omstandigheden kunnen aanleiding zijn om van deze termijnen af te wijken. Het is dan aan de partijen om bijzondere feiten en omstandigheden met betrekking tot de individuele zaak aan te voeren, die zouden moeten leiden tot verkorting dan wel verlenging van deze termijnen.
4.10.
In dit geval heeft verweerder op de zitting meegedeeld dat het spreekuur met de verzekeringsarts b&b plaatsvindt op 18 februari 2025. Verweerder hoopt daarna snel een beslissing op het bezwaar te kunnen nemen.
4.11.
De rechtbank is van oordeel dat een termijn van zes weken na het spreekuurcontact op 18 februari 2025 recht doet aan de reële mogelijkheden van verweerder om op het bezwaar te beslissen. Gelet op het tijdsverloop sinds het spreekuurcontact zal de rechtbank bepalen dat verweerder binnen vijf weken na de datum van verzending van deze uitspraak een besluit bekend moet maken.
5. Eiseres heeft de rechtbank niet verzocht om een gerechtelijke dwangsom op te leggen. Toch ziet de rechtbank hiervoor aanleiding, omdat eiseres al ruim een jaar wacht op een beslissing op haar bezwaar. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om af te wijken van het landelijke beleid van de rechtbanken hierover [6] en zal bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog door hem wordt overschreden. Daarbij geldt wel een maximum van € 15.000,-.
6. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
7. Er zijn geen proceskosten die voor vergoeding in aanmerking komen.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen vijf weken na de datum van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit op het bezwaar bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder het betaalde griffierecht van € 51,- aan eiseres vergoedt.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, rechter, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 27 februari 2025.
griffier
rechter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State van 20 oktober 2021, ECLI:NL:RVS:2021:2346.
2.De uitspraken van de rechtbank Overijssel van 8 oktober 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:5276 en van de rechtbank Noord-Holland van 23 januari 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:317.
3.De uitspraak van de rechtbank Overijssel van 2 januari 2025, ECLI:NL:RBOVE:2025:4.
4.De uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 9 januari 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:22.
5.De uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 januari 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:91 en van de rechtbank Oost-Brabant van 24 januari 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:272.