ECLI:NL:RBDHA:2025:5451

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
SGR 24/8432
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitblijven van een beslissing door het Uwv met betrekking tot een WIA-herbeoordeling

In deze zaak heeft eiseres, een B.V., beroep ingesteld tegen het uitblijven van een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) over een herbeoordeling van de WIA-uitkering van een (ex-)werknemer. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het nemen van een beslissing door het Uwv is overschreden. Eiseres had op 10 mei 2024 om een herbeoordeling gevraagd, maar het Uwv heeft hierop niet tijdig gereageerd. De rechtbank heeft de zaak op 19 maart 2025 behandeld, waarbij beide partijen vertegenwoordigd waren door hun gemachtigden. De rechtbank heeft geoordeeld dat het beroep gegrond is, omdat het Uwv niet binnen de wettelijke termijn heeft beslist. De rechtbank heeft het Uwv opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken en heeft een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. Tevens is het griffierecht van € 371,- aan eiseres vergoed en zijn de proceskosten vastgesteld op € 907,-. De rechtbank heeft in haar uitspraak ook de noodzaak van tijdige beslissingen door het Uwv benadrukt, vooral in gevallen waar een medisch advies van een verzekeringsarts vereist is.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/8432

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 maart 2025 in de zaak tussen

[eiseres] B.V., uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: mr. K. Gomes),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (hierna ook: het Uwv)
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Inleiding

1.1.
[naam] , (ex-)werknemer van eiseres, ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Op 10 mei 2024 heeft eiseres verzocht om een herbeoordeling van deze WIA-uitkering.
1.2.
Eiseres heeft op 24 oktober 2024 beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op het herbeoordelingsverzoek.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft verweerder verzocht mee te delen wat de stand van zaken is ten aanzien van het herbeoordelingsverzoek. Verweerder heeft hierop gereageerd in de brief van 4 maart 2025.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Tussen partijen is niet in geschil dat de termijn om te beslissen op het herbeoordelingsverzoek is overschreden. Eiseres heeft verweerder op 25 juli 2024 in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan door verweerder zijn meer dan twee weken verstreken. Niet is gebleken dat verweerder alsnog heeft beslist op het herbeoordelingsverzoek. Het beroep is daarom gegrond.
3. Verweerder heeft op 24 september 2024 een dwangsombeslissing genomen, waarin aan eiseres een dwangsom van € 1.442,- is toegekend. Gelet hierop hoeft de rechtbank de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom niet vast te stellen.
4.1.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, zal de rechtbank bepalen dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht om verweerder binnen twee weken na de uitspraak te gelasten een besluit bekend te maken. Op de zitting heeft eiseres haar standpunt benadrukt dat zij een termijn van twee weken redelijk en realistisch vindt, zeker omdat op de zitting naar voren is gekomen dat op 25 maart 2025 nog een spreekuur bij de verzekeringsarts plaatsvindt. Een termijn van vier maanden is volgens eiseres te lang, omdat dit de prikkel wegneemt voor het Uwv om een besluit bekend te maken.
4.3.
Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat de beslistermijn is overschreden vanwege het artsentekort waar het Uwv mee kampt. Op de zitting heeft verweerder verzocht om een termijn van vier maanden om voldoende speling te hebben. Verweerder heeft gesteld niet te hebben stilgezeten, maar dat de medewerking van de (ex-)werknemer in dit geval moeizaam is verlopen. De machtiging om medische informatie op te vragen is al in september 2024 aan de (ex-)werknemer verstuurd, maar deze is niet eerder dan in december ontvangen. Daarna kon pas medische informatie worden opgevraagd.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat in dit soort zaken waarin het gaat om het uitblijven van een beslissing waarbij een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is, sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55, derde lid, van de Awb. De rechtbank verwijst hierbij naar de overwegingen in haar uitspraak van 27 februari 2025. [1] In het kort komt het erop neer dat de rechtbank bij haar oordeel dat sprake is van een bijzonder geval met name gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat het gaat om het uitblijven van een beslissing waarbij een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is en dat al geruime tijd sprake is van tekorten aan verzekeringsartsen bij verweerder waardoor beslistermijnen structureel niet kunnen worden gehaald.
4.5.
De rechtbank overweegt dat het bepalen van de beslistermijn in beroepen tegen het niet-tijdig beslissen door het Uwv waarbij een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is ook bij andere rechtbanken speelt. Zo hebben de rechtbanken Overijssel en Noord-Holland bepaald dat verweerder een termijn krijgt van vier maanden om alsnog een besluit bekend te maken in beroepen die zijn ingesteld door werkgevers. [2] In zaken waarin door een particulier beroep tegen het uitblijven van een beslissing is ingesteld, heeft de rechtbank Overijssel bepaald dat verweerder een termijn krijgt van drie maanden om alsnog een besluit bekend te maken. [3] De rechtbank Noord-Holland heeft in zaken waarin door een particulier beroep is ingesteld, bepaald dat verweerder een termijn krijgt van twee maanden om alsnog een besluit bekend te maken. [4] De rechtbanken Zeeland-West-Brabant en Oost-Brabant hebben bepaald dat verweerder een termijn krijgt van vier maanden om alsnog een besluit bekend te maken en lijken daarbij geen onderscheid te maken of het beroep wordt ingesteld door een werkgever of door een particulier. [5]
4.6.
De rechtbank overweegt verder dat het instellen van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit een middel is om bij termijnoverschrijding door de overheid toch het besluit binnen afzienbare tijd te ontvangen. In tegenstelling tot de situatie bij de hersteloperatie toeslagen zoals die blijkt uit de door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gedane uitspraak, [6] werkt dat middel bij beroepen tegen het niet tijdig beslissen door het Uwv waarin een medisch advies nodig is van een verzekeringsarts wel. Ondanks dat de rechtbank constateert dat sprake is van een toename van beroepen tegen het niet tijdig beslissen door het Uwv, welke toename ongetwijfeld verband houdt met het tekort aan verzekeringsartsen waar het Uwv al enige tijd mee kampt, merkt de rechtbank tegelijkertijd dat het Uwv na het instellen van beroep tegen het niet tijdig beslissen hard werkt om een besluit bekend te maken, dit met het doel te voorkomen dat het Uwv een gerechtelijke dwangsom verbeurt. Een dwangsom als financiële prikkel sorteert dus effect. Hierbij merkt de rechtbank wel op dat het Uwv op de zitting heeft gezegd niet te weten hoe lang zij dit nog kan volhouden.
4.7.
In haar eerdergenoemde uitspraak van 27 februari 2025 is deze rechtbank enkelvoudige samenstelling en in een beroep ingesteld door een particulier tegen het niet tijdig beslissen door het Uwv, tot het volgende oordeel gekomen. Het Uwv moet in beginsel binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak de medische beoordeling door een verzekeringsarts laten verrichten en vervolgens binnen zes weken na die medische beoordeling een besluit bekend maken, maar in ieder geval binnen twaalf weken na de dag van verzending van de uitspraak. Deze termijn wordt bekort indien verweerder ten tijde van de uitspraak blijkens de dossierstukken of het verweerschrift de medische beoordeling al heeft gepland op een bepaalde datum, waarbij rekening wordt gehouden met de al geplande datum. Bijzondere feiten en omstandigheden kunnen aanleiding zijn om van deze termijnen af te wijken. Het is dan aan de partijen om bijzondere feiten en omstandigheden met betrekking tot de individuele zaak aan te voeren, die zouden moeten leiden tot verkorting dan wel verlenging van deze termijnen. Indien verweerder ten tijde van de uitspraak blijkens de dossierstukken of het verweerschrift de medische beoordeling al op een spreekuurcontact, hoorzitting in aanwezigheid van de verzekeringsarts of voor dossieronderzoek heeft gepland op een bepaalde datum, dan geldt dat de termijn van twaalf weken na de dag van verzending van de uitspraak wordt bekort, waarbij rekening wordt gehouden met de al geplande datum. [7]
5.1.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of zij de in 4.7 genoemde termijnen moet aanpassen. Vervolgens is het de vraag of zij wat betreft de beslistermijn een onderscheid moet maken tussen beroepen die zijn ingesteld door een werkgever of door een particulier.
5.2.
De rechtbank ziet thans aanleiding om de in 4.7 genoemde termijnen aan te passen. De rechtbank zal voortaan in beroepen tegen het uitblijven van beslissingen van het Uwv waarin een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is, in beginsel bepalen dat verweerder een termijn van zes weken na de datum van verzending van de uitspraak wordt gegeven om een medische beoordeling te verrichten, bijvoorbeeld een spreekuurcontact (al dan niet telefonisch), een hoorzitting in aanwezigheid van een verzekeringsarts of dossieronderzoek door een verzekeringsarts zonder spreekuurcontact. Vervolgens wordt verweerder een termijn van drie weken na het moment van de medische beoordeling gegeven om een beslissing te nemen. Dit betekent dat verweerder binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak de medische beoordeling door een verzekeringsarts moet laten verrichten en dat hij binnen drie weken na die medische beoordeling een besluit bekend moet maken, maar in ieder geval binnen negen weken na de dag van verzending van de uitspraak. De reden voor de aanpassing van de termijnen is gelegen in de omstandigheid dat het Uwv ter zitting heeft toegelicht dat de meeste tijd nodig is voor de medische beoordeling, terwijl daarna met een kortere periode kan worden volstaan om een arbeidsdeskundige beoordeling uit te voeren en de beslissing te nemen.
5.3.
Indien verweerder blijkens de dossierstukken of het verweerschrift ten tijde van de uitspraak de medische beoordeling al op een spreekuurcontact, hoorzitting in aanwezigheid van een verzekeringsarts of voor dossieronderzoek heeft gepland op een bepaalde datum, dan geldt dat de termijn van negen weken na de dag van verzending van de uitspraak wordt bekort, waarbij rekening wordt gehouden met de al geplande datum voor het medisch onderzoek. Verweerder krijgt in ieder geval de wettelijke termijn van minimaal twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om het besluit bekend te maken.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat deze beslistermijnen recht doen aan de reële mogelijkheden van verweerder om een beslissing te nemen, waarbij verweerder voldoende tijd heeft om de noodzakelijke medische beoordeling zorgvuldig te kunnen verrichten zonder dat de (capaciteits)problemen van verweerder onbeperkt op de aanvrager, bezwaarmaker of verzoeker worden afgewenteld. Bijzondere feiten en omstandigheden in het individuele geval kunnen aanleiding zijn om van deze termijnen af te wijken. Het is dan aan de partijen om bijzondere feiten en omstandigheden met betrekking tot de individuele situatie aan te voeren, die zouden moeten leiden tot verkorting dan wel verlenging van deze termijnen.
5.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding om verschillend te oordelen in beroepen tegen het niet tijdig beslissen die zijn ingesteld door een werkgever dan wel beroepen die zijn ingesteld door een particulier. De rechtbank acht hierbij van belang dat zowel een werkgever als een particulier belang heeft bij een beslissing van het Uwv op hun aanvraag, bezwaar of verzoek om herbeoordeling. De rechtbank ziet niet in waarom werkgevers in dat kader anders behandeld zouden moeten worden dan particulieren.
6.1.
In dit beroep heeft verweerder in de brief van 4 maart 2025 meegedeeld dat de (ex-)werknemer op 17 september 2024 via beeldbellen op spreekuur bij de verzekeringsarts is geweest. De verzekeringsarts heeft medische informatie van haar behandelaars opgevraagd. Vervolgens is op 6 februari 2025 een medische rapportage en een Functionele Mogelijkhedenlijst opgesteld. De arbeidsdeskundige heeft de
(ex-)werknemer gesproken over haar mogelijkheden en daaruit is naar voren gekomen dat uit zorgvuldigheidsoverwegingen de (ex-)werknemer nog een keer op het spreekuur bij de verzekeringsarts moet komen. Op de zitting heeft verweerder gezegd dat het spreekuur gepland stond op 25 maart 2025.
6.2.
In dit beroep betekent dit concreet dat het Uwv binnen drie weken na het spreekuurcontact op 25 maart 2025 een besluit bekend moet maken. Gelet op het de tijd die is verstreken tussen het spreekuurcontact en de datum van deze uitspraak tijdsverloop sinds het spreekuurcontact zal de rechtbank in de beslissing hierna bepalen dat verweerder binnen twee weken na de datum van verzending van deze uitspraak een besluit bekend moet maken.
7. Eiseres heeft de rechtbank verzocht om een gerechtelijke dwangsom op te leggen. De rechtbank ziet in deze zaak geen aanleiding om af te wijken van het landelijke beleid van de rechtbanken hierover [8] en zal bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog door hem wordt overschreden. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
8. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
9. De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiseres gemaakt proceskosten. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5).

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de datum van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 907,- aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzitter, en mr. M.P. Verloop en mr. R.S. Wijling, leden, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.ECLI:NL:RBDHA:2025:2966, r.o. 4.4 en 4.5.
2.De uitspraken van de rechtbank Overijssel van 8 oktober 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:5276 en van de rechtbank Noord-Holland van 23 januari 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:317.
3.De uitspraak van de rechtbank Overijssel van 2 januari 2025, ECLI:NL:RBOVE:2025:4.
4.De uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 9 januari 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:22.
5.De uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 januari 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:91 en van de rechtbank Oost-Brabant van 24 januari 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:272.
6.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2025:1301, r.o. 19.1.
7.ECLI:NL:RBDHA:2025:2966, r.o. 4.7 en 4.8.