ECLI:NL:RBDHA:2025:5452

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
31 maart 2025
Publicatiedatum
1 april 2025
Zaaknummer
SGR 24/9708
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - meervoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beroep tegen het uitblijven van een beslissing door het Uwv inzake WIA-herbeoordeling

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag op 31 maart 2025 uitspraak gedaan in een beroep tegen het uitblijven van een beslissing van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen (Uwv) inzake een herbeoordeling van een WIA-uitkering. Eiseres, een stichting, had op 18 juli 2023 verzocht om een herbeoordeling van de WIA-uitkering van een (ex-)werknemer. Na het uitblijven van een beslissing heeft eiseres op 10 december 2024 beroep ingesteld. De rechtbank heeft vastgesteld dat de termijn voor het nemen van een beslissing door het Uwv is overschreden. De rechtbank heeft verweerder (Uwv) opgedragen om binnen twee weken na de uitspraak alsnog een besluit bekend te maken en heeft een dwangsom van € 100,- per dag opgelegd voor elke dag dat deze termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank heeft ook het griffierecht van € 371,- aan eiseres vergoed en de proceskosten vastgesteld op € 946,61. De rechtbank heeft in haar overwegingen benadrukt dat het Uwv voldoende tijd moet krijgen voor de medische beoordeling, maar dat de beslistermijnen ook recht moeten doen aan de belangen van de aanvrager. De rechtbank heeft de termijnen voor het nemen van beslissingen in soortgelijke zaken aangepast, waarbij in beginsel een termijn van zes weken voor de medische beoordeling en drie weken voor de beslissing is vastgesteld.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummer: SGR 24/9708

uitspraak van de meervoudige kamer van 31 maart 2025 in de zaak tussen

Stichting [eiseres] , uit [vestigingsplaats] , eiseres

(gemachtigde: C. Rigters-Snijders),
en
de Raad van bestuur van het Uitvoeringsinstituut werknemersverzekeringen, verweerder (hierna ook: het Uwv)
(gemachtigde: mr. M.A. Bakker).

Inleiding

1.1.
[naam] , (ex-)werknemer van eiseres, ontvangt een uitkering op grond van de Wet werk en inkomen naar arbeidsvermogen (WIA). Op 18 juli 2023 heeft eiseres verzocht om een herbeoordeling van deze WIA-uitkering.
1.2.
Eiseres heeft op 10 december 2024 beroep ingesteld wegens het uitblijven van een beslissing op het herbeoordelingsverzoek.
1.3.
Verweerder heeft een verweerschrift ingediend.
1.4.
De rechtbank heeft verweerder verzocht mee te delen wat de stand van zaken is ten aanzien van het herbeoordelingsverzoek. Verweerder heeft hierop gereageerd in de brief van 5 maart 2025.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep op 19 maart 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben de gemachtigde van eiseres en de gemachtigde van verweerder deelgenomen.

Beoordeling door de rechtbank

2. Tussen partijen is niet in geschil dat de termijn om te beslissen op het herbeoordelingsverzoek is overschreden. Eiseres heeft verweerder op 23 februari 2024 in gebreke gesteld en sinds de ontvangst daarvan door verweerder zijn meer dan twee weken verstreken. Niet is gebleken dat verweerder alsnog heeft beslist op het herbeoordelingsverzoek. Het beroep is daarom gegrond.
3. Verweerder heeft op 23 april 2024 een dwangsombeslissing genomen, waarin aan eiseres een dwangsom van € 1.442,- is toegekend. Gelet hierop hoeft de rechtbank de hoogte van de verbeurde bestuurlijke dwangsom niet vast te stellen.
4.1.
Omdat verweerder nog geen (nieuw) besluit heeft genomen, zal de rechtbank bepalen dat verweerder dit alsnog moet doen. Op grond van artikel 8:55d, eerste lid, van de Algemene wet bestuursrecht (Awb) moet verweerder dit doen binnen twee weken na het verzenden van deze uitspraak. In bijzondere gevallen kan de rechtbank op grond van het derde lid een andere termijn geven of een andere voorziening treffen.
4.2.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht om verweerder binnen een redelijke termijn te gelasten een besluit bekend te maken. Op de zitting heeft eiseres aangegeven een termijn van maximaal acht weken redelijk te vinden.
4.3.
Verweerder heeft in het verweerschrift toegelicht dat in deze zaak een advies van de verzekeringsarts nodig is en dat door het tekort aan verzekeringsartsen en de als gevolg daarvan hoge en nog steeds oplopende werkvoorraad, de verzekeringsarts nog niet heeft gerapporteerd. Verweerder heeft verwezen naar de uitspraak van de rechtbank Overijssel van 8 oktober 2024, waarin die rechtbank heeft bepaald dat de beslistermijn bij verzoeken om een herbeoordeling van een werkgever vier maanden na de datum van de verzending van de uitspraak is. [1] Verweerder heeft op de zitting gezegd dat in dit specifieke geval een termijn van acht weken voldoende is.
4.4.
De rechtbank is van oordeel dat in dit soort zaken, waarin het gaat om het uitblijven van een beslissing waarbij een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is, sprake is van een bijzonder geval als bedoeld in artikel 8:55, derde lid, van de Awb. De rechtbank verwijst hierbij naar de overwegingen in haar uitspraak van 27 februari 2025. [2] In het kort komt het erop neer dat de rechtbank bij haar oordeel dat sprake is van een bijzonder geval met name gewicht heeft toegekend aan de omstandigheid dat het gaat om het uitblijven van een beslissing waarbij een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is en dat al geruime tijd sprake is van tekorten aan verzekeringsartsen bij verweerder waardoor beslistermijnen structureel niet kunnen worden gehaald.
4.5.
De rechtbank overweegt dat het bepalen van de beslistermijn in beroepen tegen het niet-tijdig beslissen door het Uwv waarbij een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is ook bij andere rechtbanken speelt. Zo hebben de rechtbanken Overijssel en Noord-Holland bepaald dat verweerder een termijn krijgt van vier maanden om alsnog een besluit bekend te maken in beroepen die zijn ingesteld door werkgevers. [3] In zaken waarin door een particulier beroep tegen het uitblijven van een beslissing is ingesteld, heeft de rechtbank Overijssel bepaald dat verweerder een termijn krijgt van drie maanden om alsnog een besluit bekend te maken. [4] De rechtbank Noord-Holland heeft in zaken waarin door een particulier beroep is ingesteld, bepaald dat verweerder een termijn krijgt van twee maanden om alsnog een besluit bekend te maken. [5] De rechtbanken Zeeland-West-Brabant en Oost-Brabant hebben bepaald dat verweerder een termijn krijgt van vier maanden om alsnog een besluit bekend te maken en lijken daarbij geen onderscheid te maken tussen van een werkgever of van een particulier. [6]
4.6.
De rechtbank overweegt verder dat het instellen van een beroep tegen het niet tijdig nemen van een besluit een middel is om bij termijnoverschrijding door de overheid toch het besluit binnen afzienbare tijd te ontvangen. In tegenstelling tot de situatie bij de hersteloperatie toeslagen zoals die blijkt uit de door de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State gedane uitspraak, [7] werkt dat middel bij beroepen tegen het niet tijdig beslissen door het Uwv waarin een medisch advies nodig is van een verzekeringsarts wel. Ondanks dat de rechtbank constateert dat sprake is van een toename van beroepen tegen het niet tijdig beslissen door het Uwv, welke toename ongetwijfeld verband houdt met het tekort aan verzekeringsartsen waar het Uwv al enige tijd mee kampt, merkt de rechtbank tegelijkertijd dat het Uwv na het instellen van beroep tegen het niet tijdig beslissen hard werkt om een besluit bekend te maken, dit met het doel te voorkomen dat het Uwv een gerechtelijke dwangsom verbeurt. Een dwangsom als financiële prikkel sorteert dus effect. Hierbij merkt de rechtbank wel op dat het Uwv op de zitting heeft gezegd niet te weten hoe lang zij dit nog kan volhouden.
4.7.
In haar eerdergenoemde uitspraak van 27 februari 2025 is deze rechtbank in enkelvoudige samenstelling en in een beroep ingesteld door een particulier tegen het niet tijdig beslissen door het Uwv, tot het volgende oordeel gekomen. Het Uwv moet in beginsel binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak de medische beoordeling door een verzekeringsarts laten verrichten en vervolgens binnen zes weken na die medische beoordeling een besluit bekendmaken, maar in ieder geval binnen twaalf weken na de dag van verzending van de uitspraak. Deze termijn wordt bekort indien verweerder ten tijde van de uitspraak blijkens de dossierstukken of het verweerschrift de medische beoordeling al heeft gepland op een bepaalde datum, waarbij rekening wordt gehouden met de al geplande datum. Bijzondere feiten en omstandigheden kunnen aanleiding zijn om van deze termijnen af te wijken. Het is dan aan de partijen om bijzondere feiten en omstandigheden met betrekking tot de individuele zaak aan te voeren, die zouden moeten leiden tot verkorting dan wel verlenging van deze termijnen. Indien verweerder ten tijde van de uitspraak blijkens de dossierstukken of het verweerschrift de medische beoordeling al op een spreekuurcontact, hoorzitting in aanwezigheid van de verzekeringsarts of voor dossieronderzoek heeft gepland op een bepaalde datum, dan geldt dat de termijn van twaalf weken na de dag van verzending van de uitspraak wordt bekort, waarbij rekening wordt gehouden met de al geplande datum. [8]
5.1.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of zij, de in 4.7 genoemde termijnen moet aanpassen. Vervolgens is het de vraag gesteld of zij wat betreft de beslistermijn een onderscheid moet maken tussen beroepen die zijn ingesteld door een werkgever of door een particulier.
5.2.
De rechtbank ziet thans aanleiding om de in 4.7 genoemde termijnen aan te passen. De rechtbank zal voortaan in beroepen tegen het uitblijven van beslissingen van het Uwv waarin een medisch advies van een verzekeringsarts nodig is, in beginsel bepalen dat verweerder een termijn van zes weken na de datum van verzending van de uitspraak wordt gegeven om een medische beoordeling te verrichten, bijvoorbeeld een spreekuurcontact (al dan niet telefonisch), een hoorzitting in aanwezigheid van een verzekeringsarts of dossieronderzoek door een verzekeringsarts zonder spreekuurcontact. Vervolgens wordt verweerder een termijn van drie weken na het moment van de medische beoordeling gegeven om een beslissing te nemen.. Dit betekent dat verweerder binnen zes weken na de dag van verzending van de uitspraak de medische beoordeling door een verzekeringsarts moet laten verrichten en dat hij binnen drie weken na die medische beoordeling een besluit bekend moet maken, maar in ieder geval binnen negen weken na de dag van verzending van de uitspraak. De reden voor de aanpassing van de termijnen is gelegen in de omstandigheid dat het Uwv ter zitting heeft toegelicht dat de meeste tijd nodig is voor de medische beoordeling, terwijl daarna met een kortere periode kan worden volstaan om een arbeidsdeskundige beoordeling uit te voeren en de beslissing te nemen.
5.3.
Indien verweerder, blijkens de dossierstukken of het verweerschrift, ten tijde van de uitspraak de medische beoordeling al op een spreekuurcontact, hoorzitting in aanwezigheid van een verzekeringsarts of voor dossieronderzoek heeft gepland op een bepaalde datum, dan geldt dat de termijn van negen weken na de dag van verzending van de uitspraak wordt bekort, waarbij rekening wordt gehouden met de al geplande datum voor het medisch onderzoek. Verweerder krijgt in ieder geval de wettelijke termijn van minimaal twee weken na de dag van verzending van de uitspraak om het besluit bekend te maken.
5.4.
De rechtbank is van oordeel dat deze beslistermijnen recht doen aan de reële mogelijkheden van verweerder om een beslissing te nemen, waarbij verweerder voldoende tijd heeft om de noodzakelijke medische beoordeling zorgvuldig te kunnen verrichten zonder dat de (capaciteits)problemen van verweerder onbeperkt op de aanvrager, bezwaarmaker of verzoeker worden afgewenteld. Bijzondere feiten en omstandigheden in het individuele geval kunnen aanleiding zijn om van deze termijnen af te wijken. Het is dan aan de partijen om die bijzondere feiten en omstandigheden met betrekking tot de individuele situatie aan te voeren, die zouden moeten leiden tot verkorting dan wel verlenging van deze termijnen.
5.5.
De rechtbank ziet geen aanleiding om verschillend te oordelen in beroepen tegen het niet tijdig beslissen die zijn ingesteld door een werkgever dan wel beroepen die zijn ingesteld door een particulier. De rechtbank acht hierbij van belang dat zowel een werkgever als een particulier belang heeft bij een beslissing van het Uwv op hun aanvraag, bezwaar of verzoek om herbeoordeling. De rechtbank ziet niet in waarom werkgevers in dat kader anders behandeld zouden moeten worden dan particulieren.
6.1.
In dit beroep heeft verweerder in de brief van 5 maart 2025 meegedeeld dat de (ex-)werknemer op 24 februari 2025 op een spreekuur bij de verzekeringsarts is geweest. Na afloop van het spreekuur heeft de verzekeringsarts besloten dat het noodzakelijk is voor een zorgvuldige beoordeling om medische informatie bij haar behandelaar(s) op te vragen. De rechtbank heeft op de zitting van verweerder begrepen dat het Uwv een termijn hanteert van twee weken voor het opvragen van medische informatie, waarna – indien de medische informatie niet is ontvangen – een rappel wordt verstuurd met nogmaals een termijn van twee weken. Als de informatie niet wordt ontvangen, dan zal de (verzekerings)arts na het verstrijken van die termijnen een rapportage opstellen zonder de opgevraagde medische informatie.
6.2.
De rechtbank vindt het belangrijk dat verweerder, indien de verzekeringsarts dit noodzakelijk acht, medische informatie opvraagt om tot een zorgvuldige medische beoordeling te kunnen komen. De rechtbank is dan ook van oordeel dat dit een bijzondere omstandigheid is die aanleiding geeft om in dit geval de in 5.2 genoemde beslistermijnen te verlengen. Indien het Uwv medische informatie heeft opgevraagd, zal de rechtbank de genoemde beslistermijnen verlengen met vier weken. Deze termijn komt overeen met wat het Uwv hierover zelf op de zitting heeft gezegd.
6.3.
In dit beroep betekent dit concreet dat het Uwv binnen zeven weken na het spreekuurcontact van 24 februari 2025 een besluit bekend moet maken. De rechtbank houdt hierbij dus rekening met een termijn van vier weken voor het opvragen van de medische informatie en van drie weken voor het nemen van een beslissing. Gelet op de tijd die is verstreken tussen het spreekuurcontact en de datum van deze uitspraak zal de rechtbank in de beslissing hierna bepalen dat verweerder binnen twee weken na de datum van verzending van deze uitspraak een besluit bekend moet maken.
7.1.
Eiseres heeft de rechtbank verzocht om een gerechtelijke dwangsom op te leggen.
7.2.
Verweerder heeft de rechtbank verzocht om de dwangsom vast te stellen op een symbolisch bedrag, dan wel € 50,- per dag, vanwege het structurele tekort aan verzekeringsartsen waardoor beslistermijnen niet kunnen worden gehaald.
7.3.
Uit het landelijke beleid van de rechtbanken over de vaststelling van een gerechtelijke dwangsom [9] volgt dat in de regel de dwangsom wordt bepaald op €100,- per dag, met een maximum van € 15.000,-. De rechtbank ziet geen aanleiding om de dwangsom vast te stellen op een symbolisch bedrag, omdat dit een onvoldoende prikkel geeft voor verweerder om een besluit te nemen en eiseres al ruim anderhalf jaar geleden heeft verzocht om een herbeoordeling. Uit het eerder genoemde beleid volgt dat de dwangsom op € 50,- per dag wordt bepaald indien sprake is van een zó gering belang dat de hoogte van de dwangsom van € 100,- per dag buiten proportie is. De rechtbank is van oordeel dat geen sprake is van een zó gering belang, omdat eiseres belang heeft bij een beslissing op haar verzoek om herbeoordeling. De rechtbank zal daarom bepalen dat verweerder een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee de beslistermijn nu nog door hem wordt overschreden. Daarbij geldt een maximum van € 15.000,-.
8. Omdat het beroep gegrond is, moet verweerder het door eiseres betaalde griffierecht vergoeden.
9.1.
Eiseres heeft verzocht om vergoeding van de proceskosten. Verweerder verzoekt de rechtbank om bij de proceskostenvergoeding uit te gaan van een wegingsfactor 0,25 omdat volgens verweerder sprake is van een zaak van zeer licht gewicht. De zaak gaat namelijk uitsluitend over de vraag of de beslissing te laat is verzonden. Volgens verweerder blijkt uit de betaling van de bestuurlijke dwangsom al dat de beslistermijn is overschreden. De werkzaamheden van een gemachtigde kunnen in dit soort zaken daarom zeer beperkt blijven, zoals ook hier het geval is. Verweerder verwijst naar de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland van 17 mei 2024. [10]
9.2.
Uit vaste rechtspraak volgt dat in beroepen tegen het niet tijdig nemen van een besluit de wegingsfactor 0,5 wordt toegepast. De rechtbank ziet in dit geval geen aanleiding om van die vaste rechtspraak af te wijken. De rechtbank acht hierbij van belang dat uit de uitspraak van de rechtbank Midden-Nederland waar verweerder naar heeft verwezen ook niet duidelijk wordt waarom die rechtbank in dit soort zaken van de vaste rechtspraak afwijkt. Daarnaast heeft de rechtbank deze zaak op zitting behandeld door een meervoudige kamer, zodat ook gelet daarop geen sprake is van een zeer lichte zaak.
9.3.
De rechtbank zal verweerder in de door eiseres gemaakt proceskosten veroordelen. Deze kosten stelt de rechtbank op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand vast op € 907,- (1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen ter zitting, met een waarde per punt van € 907,- en een wegingsfactor 0,5). Eiseres heeft ook verzocht om vergoeding van de reiskosten ter hoogte van € 39,61. Deze kosten komen voor vergoeding in aanmerking. Het totaalbedrag van de te vergoeden kosten bedraagt € 946,61.

Beslissing

De rechtbank:
  • verklaart het beroep gegrond;
  • vernietigt het, met een besluit gelijk te stellen, niet tijdig nemen van een besluit;
  • draagt verweerder op binnen twee weken na de datum van verzending van deze uitspraak alsnog een besluit bekend te maken;
  • bepaalt dat verweerder aan eiseres een dwangsom van € 100,- moet betalen voor elke dag waarmee hij de hiervoor genoemde termijn overschrijdt, met een maximum van € 15.000,-;
  • bepaalt dat verweerder het griffierecht van € 371,- aan eiseres moet vergoeden;
  • veroordeelt verweerder tot betaling van € 946,61 aan proceskosten aan eiseres.
Deze uitspraak is gedaan door mr. D.R. van der Meer, voorzitter, en mr. M.P. Verloop en mr. R.S. Wijling, leden, in aanwezigheid van mr. M. Klaus, griffier.
Uitgesproken in het openbaar op 31 maart 2025.
griffier
voorzitter
Een afschrift van deze uitspraak is verzonden aan partijen op:

Informatie over hoger beroep

Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Centrale Raad van Beroep waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met deze uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen zes weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden.
Digitaal hoger beroep instellen kan via “Formulieren en inloggen” op www.rechtspraak.nl. Hoger beroep instellen kan eventueel ook nog steeds door verzending van een brief aan de Centrale Raad van Beroep, Postbus 16002, 3500 DA Utrecht.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Centrale Raad van Beroep vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

2.ECLI:NL:RBDHA:2025:2966, r.o. 4.4 en 4.5.
3.De uitspraken van de rechtbank Overijssel van 8 oktober 2024, ECLI:NL:RBOVE:2024:5276 en van de rechtbank Noord-Holland van 23 januari 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:317.
4.De uitspraak van de rechtbank Overijssel van 2 januari 2025, ECLI:NL:RBOVE:2025:4.
5.De uitspraak van de rechtbank Noord-Holland van 9 januari 2025, ECLI:NL:RBNHO:2025:22.
6.De uitspraken van de rechtbank Zeeland-West-Brabant van 9 januari 2025, ECLI:NL:RBZWB:2025:91 en van de rechtbank Oost-Brabant van 24 januari 2025, ECLI:NL:RBOBR:2025:272.
7.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State, ECLI:NL:RVS:2025:1301, r.o. 19.1.
8.ECLI:NL:RBDHA:2025:2966, r.o. 4.7 en 4.8.