ECLI:NL:RBDHA:2025:10119

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
NL24.44860
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Intrekking asielstatus van Eritrese eiser en ontvankelijkheid beroep

In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van een Eritrese eiser tegen het besluit tot intrekking van zijn asielstatus. Eiser had op 26 juni 2017 een asielaanvraag ingediend, die op 29 september 2017 werd ingewilligd. Op 21 augustus 2024 werd de asielvergunning ingetrokken vanwege een veroordeling voor een ernstig misdrijf. Eiser heeft beroep ingesteld tegen dit besluit, waarbij hij aanvoert dat hij gegronde vrees voor vervolging heeft bij terugkeer naar Eritrea en dat de intrekking van zijn asielvergunning onvoldoende gemotiveerd is. De rechtbank behandelt de ontvankelijkheid van het beroep en de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding. Eiser heeft het beroep te laat ingediend, maar de rechtbank oordeelt dat de termijnoverschrijding verschoonbaar is vanwege bijzondere omstandigheden. De rechtbank concludeert dat verweerder onvoldoende heeft gemotiveerd dat van eiser nog steeds een actuele bedreiging voor de openbare orde uitgaat. Het beroep is gegrond, het bestreden besluit wordt vernietigd en de asielvergunning herleeft.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.44860

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [v-nummer]
(gemachtigde: mr. M.M. Volwerk),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. Y. van der Lei).

Procesverloop

1. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank over het beroep van eiser tegen het besluit tot intrekking van zijn asielstatus.
1.1
Eiser heeft op 26 juni 2017 een asielaanvraag ingediend in Nederland.
1.2
Bij besluit van 29 september 2017 is deze aanvraag ingewilligd en is een verblijfsvergunning asiel verleend met een geldigheidsduur tot en met 26 juni 2022.
1.3
Op 17 augustus 2022 heeft eiser een aanvraag ingediend bij verweerder voor verlening van een asielvergunning voor onbepaalde tijd.
1.4
Bij besluit van 4 maart 2024 heeft verweerder de verblijfsvergunning asiel van eiser voor bepaalde tijd verlengd voor vijf jaar, geldig tot en met 26 juni 2027.
1.5
Bij besluit van 21 augustus 2024 (bestreden besluit) heeft verweerder deze verlengde asielvergunning met ingang van 22 oktober 2021 ingetrokken. Met het bestreden besluit is ook de aanvraag voor een asielvergunning voor onbepaalde tijd uit 2022 afgewezen, is eiser gewezen op zijn vertrekplicht op grond van artikel 61 Vw [1] en is een besluit tot signalering van eiser voor de duur van 10 jaar opgelegd.
1.6
Eiser heeft bij de rechtbank beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
1.7
Verweerder heeft op de beroepsgronden gereageerd met een verweerschrift.
1.8
De rechtbank heeft het beroep op 9 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser, de gemachtigde van verweerder en de informanten [naam 1] , begeleider van stichting Exodus en [naam 2] , reclasseringsmedewerker van het Leger des Heils.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser stelt van Eritrese nationaliteit te zijn en te zijn geboren op [datum] 2002. Eiser heeft in 2015 zijn land van herkomst verlaten en is in 2017 naar Europa gevlucht. Eiser heeft sinds 2017 een asielvergunning voor bepaalde tijd op grond van artikel 29, eerste lid, aanhef en onder b van de Vw (de zogenaamde b-grond) gehad. Eiser is op 22 oktober 2021 betrokken geweest bij een geweldsmisdrijf en is hiervoor bij vonnis van 3 mei 2022 van deze rechtbank veroordeeld tot een gevangenisstraf van 5 jaar wegens poging tot doodslag. Bij arrest van het Gerechtshof Den Haag van 26 januari 2024 is dit vonnis vernietigd en is eiser veroordeeld tot een gevangenisstraf van 4 jaar. Eiser heeft in strafrechtelijke detentie laatstelijk verbleven in de Penitentiaire Inrichting (PI) in [plaats 1] , is momenteel voorwaardelijk in vrijheid gesteld en verblijft in een begeleid wonen instelling voor ex-gedetineerden van de Stichting Exodus in [plaats 2] .
Wat heeft verweerder besloten?
3. Op 1 mei 2024 heeft verweerder een voornemen tot intrekking van de asielvergunning van eiser uitgebracht. Eiser heeft op dit voornemen geen zienswijze ingediend en hierom heeft verweerder de inhoud van het voornemen bij het bestreden besluit overgenomen en onverkort gehandhaafd.
3.1
Verweerder heeft aan de intrekking van de asielvergunning ten grondslag gelegd dat eiser een gevaar voor de openbare orde vormt, vanwege zijn veroordeling voor een ernstig misdrijf. Deze intrekking is volgens verweerder niet in strijd met het Unierechtelijke en nationale evenredigheidsbeginsel en het recht op familie- en gezinsleven, dan wel het recht op privéleven als bedoeld in artikel 8 EVRM [2] . Aan eiser is geen terugkeerbesluit en inreisverbod opgelegd, omdat de verwijdering van eiser naar Eritrea op dit moment is uitgesloten op grond van het beginsel van non-refoulement. Verweerder heeft eiser er echter op gewezen dat voor hem een vertrekplicht uit Nederland geldt op grond van artikel 61 Vw en heeft een besluit tot signalering opgelegd voor de duur van 10 jaar. Tot slot heeft verweerder geconcludeerd dat eiser niet in aanmerking komt voor ambtshalve verlening van een verblijfsvergunning regulier of uitstel van vertrek om medische redenen.
Wat vinden eiser en verweerder in beroep?
4. Eiser voert in beroep de volgende gronden aan.
4.1
Ten eerste stelt eiser dat hij bij eventuele terugkeer naar Eritrea gegronde vrees voor vervolging heeft, omdat hij vanwege dienstweigering c.q. desertie als politieke tegenstander zal worden gezien. Verweerder heeft bij het bestreden besluit ten onrechte niet getoetst of hij voor een a-status als erkend vluchteling in aanmerking komt. Nu eiser eerder enkel een b-status heeft gehad, heeft hij pas nu door intrekking van zijn b-status bij het bestreden besluit procesbelang gekregen om hierover te procederen.
4.2
Ten tweede heeft verweerder onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd dat een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving nog steeds aannemelijk is in het geval van eiser. Zo heeft verweerder onvoldoende betekenis toegekend aan het gegeven dat eiser, weliswaar niet in de rechtbank, maar wel bij zijn hulpverleners spijt betuigd heeft. Ook heeft verweerder niet betrokken dat eiser uit zichzelf hulp gezocht heeft bij hulpinstellingen Fivoor en de Waag en dat uit de overgelegde stukken van deze hulpinstanties blijkt dat eiser positieve resultaten boekt door hulp, therapie en begeleiding. In dit kader verwijst eiser ook naar de brief van [naam 3] , begeleider bij Stichting Exodus, waaruit blijkt dat eiser afsprakentrouw is, schulden aflost en hard werkt aan het opbouwen van een zelfstandig bestaan door het halen van zijn rijbewijs en door te werken. Mede door deze positieve ontwikkelingen wordt het risico op recidive voor dergelijke misdrijven momenteel als laag ingeschat en eiser verwijst in dit kader naar de overgelegde brief van [naam 2] , de reclasseringsmedewerker van het Leger des Heils. Gelet op het voorgaande is onvoldoende aannemelijk gemaakt dat er nog steeds een actuele, werkelijke en voldoende ernstige dreiging uitgaat van het persoonlijk gedrag eiser naar de samenleving.
4.3
Ten slotte voert eiser aan dat er door het bestreden besluit een gedoogsituatie is ontstaan, waarbij eiser geen rechtmatig verblijf heeft in Nederland, maar ook niet kan terugkeren naar Eritrea vanwege het risico op refoulement. Eiser heeft geen banden met andere landen en kan hierdoor nergens naartoe
.Door het verliezen van zijn verblijfstatus kan eiser niet meer legaal kan werken en zal hij in een situatie van ernstige materiële deprivatie komen, hetgeen een schending van artikel 3 EVRM oplevert.
4.4.
Op de zitting en in het verweerschrift heeft verweerder gemotiveerd gereageerd op de ingediende beroepsgronden van eiser. Ook is zowel namens eiser als verweerder een standpunt ingenomen over de ontvankelijkheid van het beroep.
Wat is het oordeel van de rechtbank?
Ontvankelijkheid beroep
5. Met inachtneming van de geldende beroepstermijn van vier weken was eiser ten laatste op 18 september 2024 in de mogelijkheid beroep in te stellen tegen het bestreden besluit. Het beroepschrift van 14 november 2024 is daarmee ruim na het verstrijken van de beroepstermijn ingediend. De rechtbank zal daarom eerst oordelen over de ontvankelijkheid van het beroep en de verschoonbaarheid van de termijnoverschrijding, voordat aan een inhoudelijk behandeling van de beroepsgronden wordt toegekomen.
5.1
Niet in geschil is dat verweerder het bestreden besluit aan het juiste adres van eiser heeft gericht en per aangetekende post daadwerkelijk heeft verzonden. Partijen twisten in beroep over 1) de ontvangst en het tijdig kennis kunnen nemen van het bestreden besluit na de verzending daarvan en 2) of daarmee een verschoonbare termijnoverschrijding aannemelijk is gemaakt. De rechtbank overweegt daartoe als volgt.
5.2
Uit vaste jurisprudentie [3] volgt dat indien het bestuursorgaan de verzending van het besluit aannemelijk heeft gemaakt, vermoed wordt dat het poststuk tijdig is afgeleverd en ontvangen door de rechtszoekende. Het ligt vervolgens op de weg van de geadresseerde dit vermoeden te ontzenuwen. Hiertoe dient de geadresseerde feiten te stellen op grond waarvan de ontvangst redelijkerwijs kan worden betwijfeld. Bij aangetekende post geldt de extra waarborg dat de afzender van het poststuk een ontvangstbevestiging/afhaalbericht krijgt, dat de ontvangst van het poststuk bij de geadresseerde bewijst. Indien aannemelijk is dat de geadresseerde het besluit niet tijdig heeft ontvangen en daardoor niet tijdig kennis heeft kunnen nemen van het besluit, kan daarin een grond aanwezig zijn voor het aannemelijk achten van een verschoonbare overschrijding van de beroepstermijn.
5.3
Bij de vraag of vervolgens “redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener in verzuim is geweest”, als bedoeld in artikel 6:11 van de Awb [4] , zijn volgens recente jurisprudentie [5] twee aspecten van belang. In de eerste plaats moet worden beoordeeld of het niet tijdig indienen van het beroepschrift aan de indiener kan worden toegerekend. Voor het oordeel dat de termijnoverschrijding niet aan de indiener kan worden toegerekend, kan grond bestaan als deze het gevolg is van bijzondere omstandigheden die de indiener betreffen. Zo de termijnoverschrijding niet aan de indiener kan worden toegerekend, dan moet ten tweede worden beoordeeld of het bezwaar- of beroepschrift is ingediend zo spoedig als dit redelijkerwijs kon worden verlangd.
5.4
Op de zitting heeft de gemachtigde van eiser aangevoerd dat eiser in een begeleid wonen instelling verblijft, waarbij het beheer van poststukken via de begeleiding loopt en eiser zelf daar geen zeggenschap over heeft. De gemachtigde van eiser heeft ter zitting verklaard dat de begeleiding van de instelling waar eiser woont te kennen heeft gegeven dat ze deze brief niet hebben gezien en dat ze anders meteen hadden gereageerd en contact hadden opgenomen met eiser. De begeleiding is pas bekend geworden met het definitief intrekken van eisers verblijfsrecht, toen ontdekt werd dat eisers zorgtoeslag was stopgezet. Daarop is meteen actie ondernomen en contact gezocht met de gemachtigde van eiser, die ook betrokken was bij de verlengingsaanvraag van eisers asielstatus. De informant [naam 1] , begeleider van Stichting Exodus, heeft dit ter zitting bevestigd. De gemachtigde van eiser heeft na contact met eiser en zijn begeleiding meteen gehandeld en op diezelfde dag nog pro forma beroep ingesteld tegen het bestreden besluit.
5.5
In reactie op deze stelling heeft verweerder verwezen naar het standpunt in het verweerschrift en herhaalt dat eiser geen verschoonbare redenen voor overschrijding van de termijn aannemelijk heeft gemaakt, noch in reactie op de brief van de rechtbank van 30 januari 2025, noch met het standpunt op de zitting.
5.6
Naar het oordeel van de rechtbank heeft eiser het vermoeden dat het bestreden besluit tijdig is ontvangen op aannemelijke gronden ontzenuwd. Mede gelet op de geconstateerde problemen met aangetekende post bij PostNL in de recente conclusie [6] van advocaat-generaal Wattel, acht de rechtbank de redenen die de gemachtigde van eiser en de op zitting aanwezige informanten vanuit hun professionele hoedanigheid hebben aangevoerd over het niet tijdig ontvangen van het bestreden besluit, niet onaannemelijk. Bovendien is noch uit de verzendadministratie van verweerder, noch uit enig ander stuk in het procesdossier, van een ontvangstbewijs of afhaalbericht van het bestreden besluit gebleken. Dit gegeven onderschrijft naar het oordeel van de rechtbank dat noch eiser, noch verweerder aannemelijk kan maken dat het bestreden besluit na verzending tijdig en in goede orde is ontvangen. Het vermoeden van tijdige ontvangst is daarmee ontzenuwd.
5.7
Mede bezien in de context dat eiser onder toezicht met bijzondere voorwaarden staat in het kader van voorwaardelijke invrijheidstelling, dat eiser begeleid woont en dat zijn post buiten hem om beheert wordt, is naar het oordeel van de rechtbank aannemelijk gemaakt dat de termijnoverschrijding vanwege bijzondere omstandigheden niet aan eiser kan worden toegerekend. Daarbij is na ontdekking van het stopzetten van de zorgtoeslag en het bestreden besluit als de grondslag daarvan, zo spoedig mogelijk gehandeld door de gemachtigde van eiser bij het instellen van het beroep. Verweerder heeft het voorgaande niet weersproken.
5.8
Alles bij elkaar in samenhang bezien acht de rechtbank de termijnoverschrijding in dit geval verschoonbaar en laat de niet-ontvankelijkverklaring van het beroep op grond van artikel 6:11 van de Awb achterwege.
Actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging
6. Niet in geschil is dat eiser een ernstig misdrijf heeft gepleegd en dat voldaan is aan de glijdende schaal als bedoeld in artikel 3.86 Vb [7] . Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder echter onvoldoende draagkrachtig gemotiveerd dat van het persoonlijk gedrag van eiser nog steeds een actuele, werkelijke en voldoende ernstige bedreiging voor een fundamenteel belang van de samenleving uitgaat. Redengevend daarvoor is dat in het verweerschrift en het standpunt van verweerder ter zitting niet of onvoldoende kenbaar betekenis is toegekend aan de professionele bevindingen uit de rapporten van de reclassering Leger des Heils en Stichting Exodus. Uit deze rapportages blijkt dat eiser behandeling volgt, afsprakentrouw is, zich aan de huisregels houdt, werk heeft gevonden en bouwt aan zijn toekomst door het volgen van rijlessen en het aflossen van zijn schulden. Op de zitting heeft [naam 2] namens de reclassering Leger des Heils de positieve gedragsontwikkeling bevestigd en verklaard dat het recidiverisico laag is. Gelet op de ex nunc toetsing van dit besluit heeft verweerder deze bevindingen ten onrechte niet inhoudelijk betrokken in het standpunt in beroep.
6.1
De stelling van verweerder dat, ondanks de inhoud van de professionele rapportages, niet gebleken is van een bestendige positieve gedragsverandering, omdat eiser een ontkennende proceshouding aanhield in zijn strafzaak en pas later spijt heeft betuigd, wordt niet gevolgd. De rechtbank overweegt daarbij dat de ontkennende proceshouding van eiser bij de strafzittingen een op zichzelf staande tactisch-strategische keuze voor dat moment betreft, die doorgaans in overleg met de advocaat besproken is ten behoeve van de gekozen verdedigingsstrategie voor het strafproces. Een dergelijke proceshouding zegt naar het oordeel van de rechtbank dan ook op zichzelf niet zo veel over de gedragsontwikkeling van eiser na het plegen van het strafbare feit en de veroordeling en heeft in zoverre dan ook geen zelfstandige betekenis voor de vraag of van het persoonlijke gedrag van eiser een actuele bedreiging van een fundamenteel belang van de samenleving uitgaat.
6.2
Gelet op het voorgaande kent het bestreden besluit ten aanzien van het Unierechtelijke openbare orde-criterium - en daarmee de onderbouwing van de intrekkingsgrond van eiser zijn asielvergunning – een motiveringsgebrek. Reeds hierom is het beroep gegrond en de rechtbank komt niet toe aan de andere beroepsgronden.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is gegrond en het bestreden besluit komt voor vernietiging in aanmerking. Omdat een motiveringsgebrek is geconstateerd in een dragende overweging van de besluitvorming, namelijk de grondslag voor intrekking, zal het bestreden besluit in zijn volledigheid worden vernietigd en komen ook de andere rechtsgevolgen die uit het intrekkingsbesluit voortvloeiden, zoals de vertrekplicht op grond van artikel 61 Vw, het besluit tot signalering voor tien jaar en de afwijzing van de asielaanvraag voor onbepaalde tijd, te vervallen.
8. Door de volledige vernietiging van het bestreden besluit, herleeft de verlenging van de asielvergunning op de b-grond die verleend is bij besluit van 4 maart 2024. Om die reden heeft eiser op dit moment geen belang bij een inhoudelijke beoordeling van de beroepsgronden over het toekennen van de a-status en het ontstaan van een gedoogsituatie na intrekking. Nu dit intrekkingsbesluit een ambtshalve beschikking betreft, wordt het aan de beleidsruimte van verweerder overgelaten om eventueel opnieuw gebruik te maken van de bevoegdheid tot het intrekken van de asielvergunning en zal daarin geen opdracht aan verweerder worden opgelegd. De aanvraag voor een asielvergunning onbepaalde tijd is door de volledige vernietiging in beginsel opnieuw opengevallen. Nu geen specifieke wens is geuit door eiser over dit onderdeel van het bestreden besluit, laat de rechtbank het eerst aan eiser en zijn gemachtigde of zij deze aanvraagprocedure willen voortzetten en zal de rechtbank geen opdracht geven om opnieuw te beslissen op die aanvraag.
9. Er bestaat in dit geval aanleiding om verweerder in de proceskosten te veroordelen. De rechtbank stelt dit bedrag - op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht 2024 - vast op € 1.814,- (1 punt voor het beroepschrift, 1 punt voor het bijwonen van de zitting, waarde €907,- per punt, wegingsfactor 1). Dit bedrag dient te worden betaald aan de gemachtigde van eiser.

Beslissing

De rechtbank
- verklaart het beroep gegrond;
- vernietigt het bestreden besluit;
- veroordeelt verweerder in de proceskosten tot een bedrag van €1.814,-.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J. Holleman, rechter, in aanwezigheid van mr. M.J.J. Roks, griffier.
De beslissing is uitgesproken in het openbaar en de uitspraak is verzonden op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 4 weken na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. De verzenddatum van deze uitspraak ziet u hierboven.
Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
2.Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden.
3.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (hierna: de Afdeling) van 10 mei 2011, ECLI:NL:RVS:2011:BQ4617.
4.Algemene wet bestuursrecht.
5.Zie de uitspraak van de Grote Kamer van het College van Beroep voor het bedrijfsleven (CBb) van 30 januari 2024, ECLI:NL:CBB:2024:31.
7.Vreemdelingenbesluit 2000.