In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 11 juni 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 16 april 2025 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de minister aanwezig waren.
De rechtbank oordeelt dat de minister het besluit zorgvuldig heeft voorbereid en dat het beroep ongegrond is. Eiser had betoogd dat de minister niet had kunnen volstaan met een standaardvoornemen en dat dit de rechtsbescherming ondermijnde. De rechtbank stelt vast dat de minister in het voornemen voldoende duidelijk heeft uiteengezet waarom Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft zijn bezwaren tegen de overdracht naar Bulgarije naar voren kunnen brengen, en de rechtbank concludeert dat de minister niet onzorgvuldig heeft gehandeld.
Daarnaast heeft eiser betoogd dat de minister niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije, gezien de ernstige tekortkomingen in de opvang en behandeling van Dublinclaimanten. De rechtbank oordeelt echter dat de minister nog steeds mag uitgaan van dit beginsel, aangezien de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dit recentelijk heeft bevestigd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.