ECLI:NL:RBDHA:2025:10129

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
11 juni 2025
Publicatiedatum
11 juni 2025
Zaaknummer
NL25.17919
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, zittingsplaats Arnhem, op 11 juni 2025, wordt het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag voor een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie heeft de aanvraag op 16 april 2025 niet in behandeling genomen, omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling van de aanvraag. De rechtbank heeft het beroep op 27 mei 2025 behandeld, waarbij zowel eiser als de gemachtigden van eiser en de minister aanwezig waren.

De rechtbank oordeelt dat de minister het besluit zorgvuldig heeft voorbereid en dat het beroep ongegrond is. Eiser had betoogd dat de minister niet had kunnen volstaan met een standaardvoornemen en dat dit de rechtsbescherming ondermijnde. De rechtbank stelt vast dat de minister in het voornemen voldoende duidelijk heeft uiteengezet waarom Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van de asielaanvraag. Eiser heeft zijn bezwaren tegen de overdracht naar Bulgarije naar voren kunnen brengen, en de rechtbank concludeert dat de minister niet onzorgvuldig heeft gehandeld.

Daarnaast heeft eiser betoogd dat de minister niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Bulgarije, gezien de ernstige tekortkomingen in de opvang en behandeling van Dublinclaimanten. De rechtbank oordeelt echter dat de minister nog steeds mag uitgaan van dit beginsel, aangezien de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State dit recentelijk heeft bevestigd. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en wijst erop dat eiser geen proceskostenvergoeding ontvangt.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Arnhem
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.17919

uitspraak van de enkelvoudige kamer van 11 juni 2025 in de zaak tussen

[eiser], v-nummer: [nummer], eiser

(gemachtigde: mr. E. Derksen),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. R.R. de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 16 april 2025 niet in behandeling genomen omdat Bulgarije verantwoordelijk zou zijn voor de behandeling.
1.1.
De rechtbank heeft het beroep, samen met de zaak NL25.17920, op 27 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van de minister.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [1] In dit geval heeft Nederland bij Bulgarije een verzoek om terugname gedaan. Bulgarije heeft dit verzoek aanvaard.
Omvang van het geding
5. Tijdens de zitting heeft eiser de beroepsgrond over het risico op indirect refoulement bij overdracht aan Bulgarije en de beroepsgrond over artikel 17 van de Dublinverordening ingetrokken. De rechtbank bespreekt in deze uitspraak daarom alleen of de minister het bestreden besluit zorgvuldig heeft voorbereid en of de minister voor Bulgarije uit mag gaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel.
Heeft de minister het bestreden besluit zorgvuldig voorbereid?
6. Eiser stelt dat de minister het bestreden besluit niet zorgvuldig heeft voorbereid en onvoldoende heeft gemotiveerd.
Standaardvoornemen
6.1.
Eiser betoogt dat de minister niet heeft kunnen volstaan met een standaardvoornemen. De minister schuift daarmee namelijk ten onrechte de inhoudelijke beoordeling van de door eiser naar voren gebrachte bezwaren door naar de beroepsfase. Dit ondermijnt de rechtsbescherming. Ter onderbouwing van zijn betoog verwijst eiser naar de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (Afdeling) van 20 juni 2005. [2] De Afdeling heeft in deze uitspraak geoordeeld dat de mogelijkheid om een zienswijze in te dienen een essentieel onderdeel is van de asielprocedure.
6.2.
De rechtbank oordeelt dat de minister het besluit niet onzorgvuldig heeft voorbereid omdat hij heeft volstaan met een standaardvoornemen. De Afdeling heeft namelijk recentelijk nog geoordeeld dat een standaardvoornemen wel aan de daartoe gestelde vereisten kan voldoen. [3] De rechtbank oordeelt dat de minister in deze zaak in het voornemen summier maar voldoende duidelijk heeft uiteengezet dat en op grond van welke redenen Bulgarije verantwoordelijk is voor de behandeling van eisers asielaanvraag. Daarin staat ook dat de minister geen reden ziet om de asielaanvraag op grond van artikel 17 van de Dublinverordening aan zich te trekken. Alle dragende overwegingen zijn daarom in het voornemen opgenomen. De door eiser aangedragen bezwaren tegen de overdracht heeft de minister bovendien kenbaar meegenomen in de motivering van het bestreden besluit.
Tweede claimverzoek en informatie in het claimverzoek
6.3.
Eiser betoogt vervolgens dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld, omdat de minister hem niet heeft laten weten dat, na de eerste afwijzing van het eerste claimverzoek, een heroverwegingsverzoek was ingediend bij de Bulgaarse autoriteiten. Eiser heeft tegen het voornemen om zijn aanvraag niet in behandeling te nemen om die reden slechts een summiere zienswijze ingediend. Bovendien heeft de minister ten onrechte niet in het claimverzoek vermeld dat eiser in Bulgarije is medegedeeld dat de Bulgaarse autoriteiten niet bereid zouden zijn, zijn asielaanvraag inhoudelijk te behandelen omdat hij zelf in Bulgarije is geboren en omdat zijn kinderen de Bulgaarse nationaliteit bezitten.
6.4.
De rechtbank stelt allereerst vast dat eiser op de zitting heeft toegelicht dat hij niet betwist dat uitgegaan mag worden van de juistheid van het claimakkoord. Wel betoogt hij dat de minister met bovenstaande werkwijze het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid.
6.5.
Dit argument slaagt niet. Hoewel de rechtbank het met eiser eens is dat de minister ervoor moet zorgen dat het dossier compleet is, betekent dit niet dat de minister het bestreden besluit onzorgvuldig heeft voorbereid. In het voornemen heeft de minister namelijk uiteengezet op welke gronden hij Bulgarije verantwoordelijk acht voor de asielaanvraag van eiser. Eiser heeft vervolgens in de zienswijze zijn bezwaren tegen een overdracht naar Bulgarije naar voren kunnen brengen. Dat eiser zijn bezwaren in de zienswijze slechts beperkt naar voren heeft gebracht, omdat hij er op dat moment van uitging dat hij vanwege de weigering van het claimverzoek in de nationale procedure opgenomen zou worden, volgt de rechtbank niet. Pas een week ná indiening van de zienswijze hebben de Bulgaarse autoriteiten het claimverzoek namelijk geweigerd. Bovendien heeft eiser in de beroepsfase nogmaals zijn bezwaren tegen overdracht naar Bulgarije naar voren kunnen brengen. De rechtbank is van oordeel dat eiser hiermee niet in zijn belangen is geschaad. Dat de minister onzorgvuldig heeft gehandeld door niet in het claimverzoek te vermelden dat eiser in Bulgarije is geboren en dat zijn kinderen de Bulgaarse nationaliteit hebben, volgt de rechtbank verder niet. Eiser mag dan wel in Bulgarije geboren zijn, maar hij heeft de Turkse nationaliteit. Er is de rechtbank geen rechtsregel bekend waaruit volgt dat Bulgarije om die reden het claimverzoek had kunnen weigeren. De rechtbank is dan ook van oordeel dat de minister niet onzorgvuldig heeft gehandeld door deze informatie niet in het claimverzoek op te nemen.
Kan de minister voor Bulgarije uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel?
7. Eiser betoogt tot slot dat de minister voor Bulgarije niet kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. Uit het recente AIDA-rapport uit 2024, maar ook uit eerdere rapporten, blijkt volgens eiser namelijk dat ernstige tekortkomingen bestaan in de opvang en behandeling van Dublinclaimanten. [4] Zo krijgen Dublinclaimanten bij terugkeer niet altijd toegang krijgen tot de asielprocedure en zijn de rechtsmiddelen in Bulgarije niet altijd effectief. De minister heeft nagelaten om gemotiveerd te weerleggen waarom in het licht van deze informatie toch van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan. Eiser verwijst in dat kader ook naar de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, van 18 maart 2025. In deze uitspraak oordeelt de rechtbank dat de minister moet motiveren waarom hij ten aanzien van Bulgarije nog altijd kan uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. [5] Eiser heeft verder op de zitting nog aangevoerd dat hij van Turkse afkomst is en dat uit het AIDA-rapport uit 2025 volgt dat tussen Bulgarije en Turkije goede banden bestaan en dat in de afgelopen jaren slechts één Turkse onderdaan asiel heeft verkregen. [6] De recentere Afdelingsuitspraken zijn niet expliciet ingegaan op deze situatie voor Turkse Dublinclaimanten.
7.1.
Bij de beoordeling van de vraag welke lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling van een door een vreemdeling in een van de lidstaten ingediend asielverzoek, mag de minister uitgaan van het vermoeden dat de behandeling van de vreemdeling in de aangezochte lidstaat in overeenstemming is met de bepalingen van het EU Handvest, het Vluchtelingenverdrag en het EVRM. Uit artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening en de rechtspraak van het Hof van Justitie volgt echter dat de minister een vreemdeling niet mag overdragen aan de verantwoordelijke lidstaat als hij niet onkundig kan zijn van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in dat land waardoor de verzoeker een reëel risico zal lopen op onmenselijke of vernederende behandelingen in de zin van artikel 4 van het EU Handvest. De minister moet bij zijn beoordeling alle informatie betrekken die de verzoeker heeft ingebracht, en ook uit eigen beweging rekening houden met relevante en objectieve informatie waarvan hij kennis heeft. [7] Als blijkt van tekortkomingen die structureel of fundamenteel zijn, moeten die tekortkomingen een bijzonder hoge drempel van zwaarwegendheid bereiken om tot een schending van artikel 4 van het EU Handvest te leiden. [8] Niet iedere schending van een grondrecht door de verantwoordelijke lidstaat heeft onder de Dublinverordening gevolgen voor de verplichtingen van de overige lidstaten. [9]
7.2.
De rechtbank oordeelt dat de minister voor Bulgarije nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft dit recentelijk nog meerdere keren bevestigd. [10] De rechtbank ziet geen aanleiding om naar aanleiding van dat wat eiser heeft aangevoerd, hier anders over te oordelen. De Afdeling heeft het AIDA-rapport uit 2024 namelijk al betrokken in haar uitspraak van 14 maart 2025 en ook heeft de Afdeling de uitspraak van deze rechtbank, zittingsplaats Rotterdam, op 12 mei 2025 vernietigd. [11] Eisers betoog dat hij de Turkse nationaliteit heeft en dat de afgelopen jaren maar één Turkse onderdaan asiel heeft gekregen in Bulgarije, slaagt niet. Uit het AIDA-rapport uit 2025 volgt namelijk juist dat in de afgelopen jaren een stijging is gesignaleerd in het aantal Turkse onderdanen dat een asielvergunning kreeg in Bulgarije. [12] Bovendien hebben de Bulgaarse autoriteiten het terugnameverzoek geaccepteerd en daarmee gegarandeerd eisers asielaanvraag in behandeling te nemen overeenkomstig de internationale verplichtingen en relevante Europese richtlijnen. Als eiser van mening is dat Bulgarije zich niet aan zijn verplichtingen houdt, dan kan hij hierover klagen bij de Bulgaarse autoriteiten. Deze beroepsgrond slaagt dus niet.

Conclusie en gevolgen

8. Het beroep is ongegrond
.Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten
.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. van Harten, rechter, in aanwezigheid van mr. V. Bouman, griffier.
De uitspraak is uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
2.Zaaknummer 200501155/1 (niet gepubliceerd).
3.11 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1642.
4.AIDA Country Report: Bulgaria (Update 2023), April 2024.
6.AIDA Country Report: Bulgaria (Update 2024), March 2025, p. 74.
7.Dit toetsingskader volgt uit HvJ 29 februari 2024 (arrest X), ECLI:EU:C:2024:195, en ABRvS 4 september 2024, ECLI:NL:RVS:2024:3455.
8.EHRM 21 januari 2011, ECLI:CE:ECHR:2011:0121JUD003069609 (M.S.S. tegen België en Griekenland), overweging 263, en HvJEU 19 maart 2019, ECLI:EU:C:2019:218 (Jawo), punten 91-93.
9.Arrest N.S., punt 82.
10.14 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1080; 12 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2130.
11.14 maart 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1080; 12 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2130.
12.AIDA Country Report: Bulgaria (Update 2024), March 2025, p. 74-76.