Overwegingen
1. Omdat het beroep kennelijk gegrond is, doet de rechtbank uitspraak zonder zitting. Artikel 8:54 van de Awbmaakt dat mogelijk. De rechtbank legt hierna uit waarom het beroep kennelijk gegrond is.
2. Als een bestuursorgaan niet op tijd beslist op een aanvraag of bezwaarschrift, kan de betrokkene daartegen in beroep gaan. Voordat hij beroep kan instellen, moet de betrokkene per brief aan het bestuursorgaan laten weten dat binnen twee weken alsnog beslist moet worden op zijn aanvraag of bezwaar (de zogenoemde ingebrekestelling). Als er na die twee weken nog steeds geen besluit is, dan kan de betrokkene beroep instellen. Dit staat (onder andere) in artikel 6:12 van de Awb.
3. Ingevolge artikel 42, eerste lid, van de Vw, voor zover hier van belang, wordt op de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning voor bepaalde tijd als bedoeld in artikel 28 van deze wet binnen zes maanden na ontvangst van de aanvraag een beschikking gegeven.
4. Met WBV 2023/3heeft de minister de wettelijke beslistermijn van alle aanvragen
voor verlening van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd die zijn ingediend vanaf 1 januari 2023 tot uiterlijk 1 januari 2024 met negen maanden verlengd. De wettelijke beslistermijn voor de aanvraag van eiser is daarom middels WBV 2023/3 verlengd. Dat betekent in dit geval dat de beslistermijn op 9 maart 2025 is verstreken.
5. De rechtbank stelt verder vast dat eiser de minister bij brief van 9 april 2025 rechtsgeldig in gebreke heeft gesteld en dat hierna meer dan twee weken zijn verstreken. Daarmee is aan de vereisten van artikel 6:12, tweede lid, van de Awb voldaan. Het beroep is daarom kennelijk gegrond.
6. Eiser heeft de rechtbank verzocht om de bestuurlijke dwangsom vast te stellen.
7. De Afdelingheeft geoordeeld dat artikel 1 van de Tijdelijke wet, voor zover daarin het verbeuren van bestuurlijke dwangsommen wordt uitgesloten, niet in strijd is met het Unierechtelijk gelijkwaardigheids- en doeltreffendheidsbeginsel en evenmin met artikel 47 Hv.,De rechtbank stelt dan ook vast dat geen bestuurlijke dwangsom is verbeurd.
8. Als het beroep gegrond is en nog geen besluit is bekendgemaakt, bepaalt de bestuursrechter dat het bestuursorgaan binnen twee weken na de dag waarop de uitspraak wordt verzonden alsnog een besluit bekendmaakt. In bijzondere gevallen of als de naleving van andere wettelijke voorschriften daartoe noopt, kan de bestuursrechter een andere termijn bepalen of een andere voorziening treffen.
9. De Afdelingheeft geoordeeld dat in asielzaken de rechter er rekening mee houdt dat de minister aanvragen binnen een redelijke termijn moet hebben behandeld en dus geen onnodig lange nadere termijn stelt en in ieder geval de bovengrens van 21 maanden in acht neemt. De Afdeling heeft verder geoordeeld dat bij bepaling van de nadere termijn de zorgvuldigheid van de besluitvorming zwaar weegt. De rechter stelt daarom de nadere termijn zodanig dat deze in redelijkheid niet onnodig lang en ook niet onrealistisch kort is.
10. In dit geval heeft al wel een nader gehoor plaatsgevonden. In lijn met wat de Afdeling in de uitspraak van 8 juli 2020 heeft overwogen acht de rechtbank een termijn van acht weken niet onredelijk lang of onrealistisch kort. De rechtbank bepaalt daarom dat de minister binnen acht weken na de dag van verzending van deze uitspraak een besluit op de aanvraag van eiser bekend moet maken.
11. De Afdeling heeft geoordeeld dat het uitsluiten van de mogelijkheid een rechterlijke dwangsom op te leggen, wat volgde uit artikel 1 van de Tijdelijke wet, in strijd is met artikel 47 Hven dat artikel 1 van de Tijdelijke wet op dit punt daarom onverbindend is.Dit betekent dat de rechtbank aan de uitspraak een nadere dwangsom verbindt voor iedere dag dat het bestuursorgaan in gebreke blijft de uitspraak na te leven.
12. De rechtbank zal daarom bepalen dat de minister een dwangsom van € 100,- verbeurt voor elke dag dat de hiervoor genoemde termijn wordt overschreden, met een maximum van € 15.000,-.
13. Omdat het beroep gegrond is, krijgt eiser een vergoeding voor de proceskosten die hij heeft gemaakt. De minister moet die vergoeding betalen. De vergoeding wordt met toepassing van het Besluit proceskosten bestuursrecht als volgt berekend. De bijstand door een gemachtigde levert 1 punt op (1 punt voor het indienen van het beroepschrift met een waarde per punt van € 907,-), bij een wegingsfactor 0,5. Toegekend wordt € 453,50.