ECLI:NL:RBDHA:2025:10247
Rechtbank Den Haag
- Eerste aanleg - enkelvoudig
- Rechtspraak.nl
Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië
In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 12 juni 2025, wordt het beroep van een Syrische eiser beoordeeld die tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie in beroep is gegaan. De minister had de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De voorzieningenrechter had eerder op 7 oktober 2024 beslist dat de overdracht aan Kroatië geschorst moest worden totdat op het beroep was beslist.
De rechtbank heeft op 20 mei 2025 de zaak behandeld, waarbij de eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de minister de asielaanvraag niet in behandeling hoeft te nemen en dat de overdracht aan Kroatië kan plaatsvinden. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat hij in Kroatië slachtoffer was van mishandeling en push-backs, niet overtuigend geacht. De rechtbank verwijst naar de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is.
De rechtbank concludeert dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, en dat de persoonlijke ervaringen van de eiser in Kroatië niet voldoende zijn om van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wijken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die zouden leiden tot onevenredige hardheid bij de overdracht aan Kroatië. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.