ECLI:NL:RBDHA:2025:10247

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
NL24.34213
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening met betrekking tot Kroatië

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag, gedateerd 12 juni 2025, wordt het beroep van een Syrische eiser beoordeeld die tegen het besluit van de minister van Asiel en Migratie in beroep is gegaan. De minister had de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd niet in behandeling genomen, omdat Kroatië verantwoordelijk zou zijn voor de aanvraag. De voorzieningenrechter had eerder op 7 oktober 2024 beslist dat de overdracht aan Kroatië geschorst moest worden totdat op het beroep was beslist.

De rechtbank heeft op 20 mei 2025 de zaak behandeld, waarbij de eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister aanwezig waren. De rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard, wat betekent dat de minister de asielaanvraag niet in behandeling hoeft te nemen en dat de overdracht aan Kroatië kan plaatsvinden. De rechtbank heeft de argumenten van de eiser, die stelde dat hij in Kroatië slachtoffer was van mishandeling en push-backs, niet overtuigend geacht. De rechtbank verwijst naar de Dublinverordening, die bepaalt dat een asielaanvraag niet in behandeling wordt genomen als een andere lidstaat verantwoordelijk is.

De rechtbank concludeert dat de minister in redelijkheid heeft kunnen besluiten om de aanvraag niet in behandeling te nemen, en dat de persoonlijke ervaringen van de eiser in Kroatië niet voldoende zijn om van het interstatelijk vertrouwensbeginsel af te wijken. De rechtbank heeft ook geoordeeld dat er geen bijzondere, individuele omstandigheden zijn die zouden leiden tot onevenredige hardheid bij de overdracht aan Kroatië. De uitspraak is openbaar gemaakt en partijen zijn geïnformeerd over de mogelijkheid tot hoger beroep.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL24.34213

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam], eiser,

geboren op [geboortedatum]
van Syrische nationaliteit,
V-nummer: [nummer],
(gemachtigde: mr. J.G. Brands),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M.P. Gaal-de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 30 augustus 2024 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
De voorzieningenrechter heeft op 7 oktober 2024 beslist dat het bestreden besluit wordt geschorst en dat eiser niet mag worden overgedragen aan Kroatië totdat op het beroep tegen het bestreden besluit is beslist [1] .
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: eiser, zijn gemachtigde, een tolk en de gemachtigde van de minister. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Interstatelijk vertrouwensbeginsel
5. Eiser voert aan dat hij bij aankomst in Kroatië meerdere malen het slachtoffer is geworden van push-backs, dat hij door de Kroatische politie is mishandeld en beroofd en dat hij in Kroatië 10 dagen zonder enige vorm van proces gedetineerd heeft gezeten. Nadat van hem vingerafdrukken werden afgenomen, werd hij niet in een asielprocedure opgenomen maar in plaats daarvan naar het busstation werd gebracht met de aanzegging het land te verlaten. De wijze waarop appellant in Kroatië door de autoriteiten is behandeld, mishandeld en beroofd is voor hem zeer traumatisch geweest. Het kan en mag geen enkele verwondering wekken dat hij als gevolg van deze mensonterende behandeling geen enkel vertrouwen meer stelt in de Kroatische autoriteiten en dat van hem dan ook niet kan en mag worden verwacht dat hij daarheen terugkeert. Gelet hierop mag in deze specifieke zaak jegens Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel worden uitgegaan.
5.1.
De minister heeft zich onder verwijzing naar de uitspraak van de Afdeling [3] van 9 oktober 2024 [4] , welke uitspraak nadien meerdere keren is bevestigd, op het standpunt gesteld dat zij nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. Eiser heeft volgens de minister niets aangevoerd dat aanleiding geeft om van deze uitspraken af te wijken.
5.2.
De beroepsgrond slaagt niet. Zoals volgt uit de door de minister genoemde uitspraak van de Afdeling van 9 oktober 2024 en de daaropvolgende uitspraken van 19 november 2024 [5] en 10 december 2024 [6] mag de minister bij de toepassing van de Dublinverordening voor Kroatië uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel. De Afdeling heeft in deze uitspraken toegelicht dat niet is gebleken van structurele tekortkomingen in de asielprocedure en de opvangvoorzieningen in Kroatië, waarvan de minister niet onkundig kon zijn en op grond waarvan de vreemdeling niet had mogen worden overdragen aan Kroatië. De Afdeling is daarbij ook uitgebreid ingegaan op de door eiser genoemde pushbacks. De Afdeling heeft vervolgens geoordeeld dat de theoretische mogelijkheid dat Dublinclaimanten slachtoffer kunnen worden van pushbacks niet kan worden gelijkgesteld met een reëel risico dat dit gebeurt. De persoonlijke ervaringen van eiser bij aankomst in Kroatië geven de rechtbank daarom nu geen aanleiding af te wijken van de jurisprudentie van de Afdeling.
Leidt overdracht aan Kroatië tot onevenredige hardheid?
6. Eiser voert aan dat zijn overdracht aan Kroatië blijk geeft van onevenredige hardheid, gelet op zijn onder 5. beschreven eerdere ervaringen met de Kroatische autoriteiten. Op grond van deze ervaringen moet de minister met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening eisers aanvraag in behandeling nemen.
6.1.
De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bijzondere en individuele omstandigheden, waardoor de overdracht zou leiden tot onevenredige hardheid. Zij verwijst naar de bestreden beslissing, waarin voldoende is ingegaan op de aangevoerde persoonlijke omstandigheden. Eiser heeft niet duidelijk gemaakt waarom het daarin door de minister ingenomen standpunt niet in stand kan blijven.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in redelijkheid geen toepassing heeft hoeven geven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Zoals blijkt uit vaste rechtspraak van de Afdeling [7] , zijn omstandigheden die op onderwerpen zien die van betekenis zijn voor de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, niet van betekenis voor de beoordeling of zich bijzondere, individuele omstandigheden voordoen die ertoe leiden dat een overdracht aan Kroatië getuigt van onevenredige hardheid. Enkel de (niet onderbouwde) persoonlijke ervaringen van eiser tijdens een eerder verblijf in Kroatië rechtvaardigen niet de conclusie dat de overdracht naar Kroatië getuigt van onevenredige hardheid. De minister heeft in het besluit daarom deugdelijk gemotiveerd waarom de omstandigheden die eiser aanvoert geen reden hoefden te zijn om van de overdracht aan Kroatië af te zien.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt, dat de minister zijn asielaanvraag niet in behandeling hoeft te nemen en dat eiser terecht wordt overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. de Ruijter, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Dijkstra, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL24.34214
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
7.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3164), 2 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1860), en meer recentelijk van 27 november 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4853) en 9 januari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:44).