ECLI:NL:RBDHA:2025:10249

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
12 juni 2025
Publicatiedatum
12 juni 2025
Zaaknummer
NL25.14689
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van het beroep tegen het niet in behandeling nemen van een asielaanvraag op basis van de Dublinverordening

In deze uitspraak van de Rechtbank Den Haag op 12 juni 2025, wordt het beroep van een Algerijnse eiser tegen het niet in behandeling nemen van zijn asielaanvraag beoordeeld. De minister van Asiel en Migratie had de aanvraag afgewezen op basis van de Dublinverordening, omdat Kroatië verantwoordelijk was voor de behandeling van de aanvraag. De eiser, vertegenwoordigd door mr. H. Meijerink, had verzocht om een voorlopige voorziening, maar verscheen niet op de zitting op 20 mei 2025, waar de gemachtigde van de minister wel aanwezig was. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond, wat betekent dat de minister de aanvraag niet in behandeling hoeft te nemen en de overdracht aan Kroatië kan plaatsvinden.

De rechtbank overweegt dat de minister niet ten onrechte heeft gesteld dat de overdracht aan Kroatië niet in strijd is met internationale verplichtingen. De eiser had aangevoerd dat de detentie- en leefomstandigheden in Kroatië in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest, maar de rechtbank oordeelt dat de minister zich op het interstatelijk vertrouwensbeginsel mag baseren. De rechtbank wijst erop dat de eiser geen zienswijze heeft ingediend en dat zijn eerdere ervaringen in Kroatië niet doorslaggevend zijn. De rechtbank concludeert dat de minister in redelijkheid geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17 van de Dublinverordening, omdat de eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bijzondere omstandigheden die tot onevenredige hardheid zouden leiden.

De uitspraak benadrukt de noodzaak voor asielzoekers om hun claims goed te onderbouwen en de rol van de Dublinverordening in het asielproces. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond en de eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Zittingsplaats Groningen
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.14689

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[naam] , eiser,

Geboren op [geboortedatum] ,
van Algerijnse nationaliteit,
V-nummer: [nummer] ,
(gemachtigde: mr. H. Meijerink),
en

de minister van Asiel en Migratie,

(gemachtigde: mr. M.P. Gaal-de Groot).

Inleiding

1. In deze uitspraak beoordeelt de rechtbank het beroep van eiser tegen het niet in behandeling nemen van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd. De minister heeft de aanvraag met het bestreden besluit van 27 maart 2025 niet in behandeling genomen omdat Kroatië verantwoordelijk is voor de aanvraag.
1.1.
Eiser heeft de voorzieningenrechter verzocht om een voorlopige voorziening te treffen. [1]
1.2.
De rechtbank heeft het beroep op 20 mei 2025 op zitting behandeld. Eiser en zijn gemachtigde zijn, zoals aangekondigd, niet ter zitting verschenen. De gemachtigde van de minister is wel verschenen. De rechtbank heeft het onderzoek op de zitting gesloten.

Beoordeling door de rechtbank

2. De rechtbank beoordeelt het niet in behandeling nemen van de asielaanvraag van eiser. Zij doet dat aan de hand van de argumenten die eiser heeft aangevoerd, de beroepsgronden.
3. De rechtbank verklaart het beroep ongegrond. Dat betekent dat eiser ongelijk krijgt en het niet in behandeling nemen van zijn aanvraag in stand blijft. Hierna legt de rechtbank uit hoe zij tot dit oordeel komt en welke gevolgen dit oordeel heeft.
Totstandkoming van het besluit
4. De Europese Unie heeft gezamenlijke regelgeving over het in behandeling nemen van asielaanvragen. Die staat in de Dublinverordening. Op grond van de Dublinverordening neemt de minister een asielaanvraag niet in behandeling als is vastgesteld dat een andere lidstaat verantwoordelijk is voor de behandeling daarvan. [2] In dit geval heeft Nederland bij Kroatië een verzoek om terugname gedaan. Kroatië heeft dit verzoek aanvaard.
Is overdracht in strijd met de internationale verplichtingen?
5. Eiser voert aan dat jegens Kroatië niet van het interstatelijk vertrouwensbeginsel kan worden uitgegaan, omdat de detentie- en leefomstandigheden waaraan hij daar zal worden blootgesteld en de kwaliteit van de asielprocedure in strijd zijn met artikel 3 van het EVRM en artikel 4 van het EU-Handvest. Eiser verwijst hiervoor naar zijn eerdere ervaringen in Kroatië, alsmede naar het jaarrapport van Amnesty International van 24 april 2024, een oproep aan Kroatië van het VN [3] -comité inzake uitbanning van rassendiscriminatie aan Kroatië van oktober 2023 en een rapport van de Danish Refugee Council van juni 2024. Verder stelt eiser nog dat hij hetgeen hij in de zienswijze heeft aangevoerd wenst te handhaven en dat dit als hier ingelast moet worden beschouwd.
5.1.
De minister heeft er ter zitting op gewezen dat eiser geen zienswijze heeft ingediend, zodat daar geen onderbouwing in kan worden gevonden. Voorts wijst zij erop dat eiser bij een overdracht aan Kroatië als Dublinclaimant legaal zal terugkeren en kan rekenen op opvang en toegang tot de asielprocedure. Hij kan dan ter plaatse klagen, mocht de asielprocedure en/of de opvang niet aan de eisen voldoen. Zijn eerdere ervaringen in Kroatië zijn niet doorslaggevend, te meer nu hij geen klacht heeft ingediend en hij Kroatië naar eigen zeggen binnen vijf uren weer heeft verlaten.
5.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister niet ten onrechte heeft gesteld dat de overdracht van eiser aan Kroatië niet in strijd is met internationale verplichtingen. Hetgeen eiser hierover aanvoert, gaat voorbij aan jurisprudentie van de Afdeling [4] waarin is bepaald dat de minister nog steeds mag uitgaan van het interstatelijk vertrouwensbeginsel ten aanzien van Kroatië. Volgens de Afdeling bleek weliswaar dat de Kroatische politie eind maart 2023 over het gehele grondgebied van Kroatië pushbacks heeft uitgevoerd, maar niet dat hierbij ook Dublinclaimanten waren betrokken. In dit kader achtte de Afdeling ook van belang dat uit het rapport van Asylum Information Database (AIDA) van 10 juli 2024 volgt dat er in beginsel geen obstakels voor Dublinclaimanten zijn om toegang tot de Kroatische asielprocedure te krijgen na overdracht. Ook uit de brief van het Centre for Peace Studies (CPS) van 19 januari 2024 volgt dat Dublinclaimanten worden toegelaten tot de asielprocedure. Eiser heeft met de door hem aangehaalde stukken niet aannemelijk gemaakt dat de situatie in Kroatië voor Dublinclaimanten inmiddels anders zou zijn. Hetgeen eiser heeft aangevoerd ten aanzien van zijn zienswijze, maakt dit volgens de rechtbank niet anders nu de rechtbank niet is gebleken dat eiser een zienswijze heeft ingediend.
Leidt overdracht aan Kroatië tot onevenredige hardheid?
6. Eiser voert aan dat zijn overdracht aan Kroatië blijkt geeft van onevenredige hardheid, gelet op zijn hiervoor ook aangevoerde ervaringen met de Kroatische autoriteiten. Op grond van deze ervaringen moet de minister met toepassing van artikel 17 van de Dublinverordening eisers aanvraag in behandeling nemen.
6.1.
De minister heeft zich op het standpunt gesteld dat eiser niet aannemelijk heeft gemaakt dat er sprake is van bijzondere en individuele omstandigheden, waardoor de overdracht zou leiden tot onevenredige hardheid.
6.2.
De rechtbank is van oordeel dat de minister in redelijkheid geen toepassing heeft gegeven aan artikel 17, eerste lid, van de Dublinverordening. Zoals blijkt uit vaste rechtspraak van de Afdeling [5] , zijn omstandigheden die op onderwerpen zien die van betekenis zijn voor de beoordeling van het interstatelijk vertrouwensbeginsel en artikel 3, tweede lid, van de Dublinverordening, niet van betekenis voor de beoordeling of zich bijzondere, individuele omstandigheden voordoen die ertoe leiden dat een overdracht aan Kroatië getuigt van onevenredige hardheid. De minister heeft in het besluit daarom voldoende gemotiveerd dat de omstandigheden die eiser aanvoert geen reden kunnen zijn om van zijn overdracht aan Kroatië af te zien wegens onevenredige hardheid. De rechtbank overweegt tot slot dat onbestreden is gebleven dat eiser slechts vijf uren in Kroatië heeft verbleven.

Conclusie en gevolgen

7. Het beroep is ongegrond. Dat betekent dat eiser geen gelijk krijgt, dat de minister zijn asielaanvraag niet in behandeling hoeft te nemen en dat eiser terecht wordt overgedragen aan Kroatië. Eiser krijgt geen vergoeding van zijn proceskosten.

Beslissing

De rechtbank verklaart het beroep ongegrond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. H. de Ruijter, rechter, in aanwezigheid van
mr. J. Dijkstra, griffier, en openbaar gemaakt door middel van gepseudonimiseerde publicatie op rechtspraak.nl.
De uitspraak is openbaar gemaakt en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met deze uitspraak, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen 1 week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Voetnoten

1.NL25.14690
2.Dit staat ook in artikel 30, eerste lid, van de Vreemdelingenwet 2000.
3.Verenigde Naties
4.De Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State.
5.Zie bijvoorbeeld de uitspraak van de Afdeling van 14 augustus 2014 (ECLI:NL:RVS:2014:3164), 2 mei 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:1860), en meer recentelijk van 27 november 2024 (ECLI:NL:RVS:2024:4853) en 9 januari 2025 (ECLI:NL:RVS:2025:44).