ECLI:NL:RBDHA:2025:10514

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
17 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
NL25.25608
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervolgberoep tegen voortduren van de maatregel van bewaring in het bestuursrecht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 17 juni 2025 uitspraak gedaan in een vervolgberoep van eiser tegen de voortduren van de maatregel van bewaring, opgelegd door de minister van Asiel en Migratie. Eiser, die de Algerijnse nationaliteit heeft en geboren is in 2005, heeft beroep ingesteld tegen de maatregel van bewaring die op 12 februari 2025 is opgelegd. Eiser verzocht tevens om schadevergoeding. De rechtbank heeft bepaald dat er geen zitting nodig was en het onderzoek op 16 juni 2025 is gesloten. De rechtbank heeft eerder de rechtmatigheid van de maatregel van bewaring getoetst en vastgesteld dat deze tot 12 mei 2025 rechtmatig was. Eiser voerde aan dat er geen zicht was op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn, aangezien hij al vier maanden in bewaring zat en er geen reactie was gekomen op de aanvraag voor een laissez-passer. De rechtbank oordeelde echter dat de minister voldoende voortvarend had gehandeld, gezien de uitzettingshandelingen die waren verricht. De rechtbank concludeerde dat er geen aanleiding was om te oordelen dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig was. Het beroep van eiser werd ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding werd afgewezen. Tevens werd er geen proceskostenveroordeling opgelegd.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.25608

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser], eiser,

V-nummer: [V-nummer],
(gemachtigde: mr. E. El Assrouti),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder,

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2025 heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw [1] opgelegd. Deze maatregel duurt nog voort.
Eiser heeft tegen het voortduren van de maatregel van bewaring beroep ingesteld. Daarbij heeft hij verzocht om schadevergoeding.
Verweerder heeft een voortgangsrapportage overgelegd. Eiser heeft hierop gereageerd.
De rechtbank heeft bepaald dat een onderzoek ter zitting achterwege blijft en het onderzoek op 16 juni 2025 gesloten.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2005 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
2. Indien de rechtbank van oordeel is dat de toepassing of tenuitvoerlegging van de maatregel van bewaring in strijd is met de Vw dan wel bij afweging van alle daarbij betrokken belangen in redelijkheid niet gerechtvaardigd is, verklaart zij op grond van artikel 96, derde lid, van de Vw het beroep gegrond en beveelt zij de opheffing van de maatregel of een wijziging van de wijze van tenuitvoerlegging daarvan.
3. De rechtbank stelt voorop dat zij deze maatregel van bewaring al eerder heeft getoetst. Hierbij wordt verwezen naar de uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 21 februari 2025. [2] Vervolgens zijn er vervolgberoepen ingediend. [3] Uit de laatste uitspraak van deze rechtbank en zittingsplaats van 13 mei 2025 [4] volgt dat de maatregel van bewaring tot het moment van het sluiten van het onderzoek dat aan die uitspraak ten grondslag ligt, 12 mei 2025, rechtmatig was. Daarom ziet de beoordeling nu op het voortduren van de maatregel van bewaring sinds 12 mei 2025.
4. Eiser voert aan dat er geen zicht is op uitzetting naar Algerije binnen een redelijke termijn. Hij zit inmiddels al vier maanden in bewaring en op de aanvraag voor een laissez-passer voor eiser, zoals ingediend bij de Algerijnse autoriteiten, is nog niet gereageerd. Eiser is tot op heden niet gepresenteerd aan de Algerijnse autoriteiten terwijl hij in het vertrekgesprek van 28 mei 2025 heeft verklaard dat hij mee wil werken aan terugkeer en de presentatie aan de Algerijnse autoriteiten. Het ligt op de weg van verweerder om meer inspanningen te verrichten om zijn terugkeer te realiseren. Verweerder heeft sinds de laatste uitspraak van 13 mei 2025 slechts eenmaal gerappelleerd en één verstrekgesprek met eiser gevoerd. Gezien het bovenstaande, heeft verweerder niet voldoende voortvarend gehandeld.
5. De rechtbank stelt vast dat verweerder op 21 mei 2025 en op 28 mei 2025 uitzettingshandelingen heeft verricht door een rappel te sturen naar de Algerijnse autoriteiten in verband met de laissez-passer-aanvraag en met eiser een vertrekgesprek te voeren. Daarnaast volgt uit het voortgangsrapport dat verweerder zich ook heeft ingespannen door aan de DIA [5] door te geven dat eiser gepresenteerd wenst te worden aan de Algerijnse autoriteiten. In wat eiser aanvoert ziet de rechtbank geen aanleiding voor het oordeel dat er geen sprake is van zicht op uitzetting binnen een redelijk termijn. De omstandigheid dat er nog geen reactie van de Algerijnse autoriteiten op de laissez-passer-aanvraag is gekomen ondanks het versturen van rappel, is onvoldoende om aan te nemen dat er in eisers geval geen zicht op uitzetting bestaat. De Algerijnse autoriteiten hebben daarnaast niet te kennen gegeven dat zij voor eiser geen laissez-passer zullen afgeven. Ook is niet gebleken van enige poging van eiser om zijn nationaliteit aan te tonen, terwijl het aan hem is om actief en volledig mee te werken aan zijn uitzetting, zoals hem ook duidelijk is gemaakt tijdens het laatste vertrekgesprek. Verder is uit het voortgangsrapportage van verweerder gebleken dat op 4 juni 2025 de DIA heeft genoteerd dat een afspraak ingepland kan worden voor eiser om gepresenteerd te worden en dat eiser zal worden meegenomen wanneer de afspraak is gemaakt. Hieruit blijkt niet dat er in het geheel geen presentaties plaatsvinden of dat het laissez-passer-traject op niets zal uitlopen of voor eiser geen laissez-passer wordt afgegeven. Gelet op het voorgaande werkt verweerder voldoende voortvarend aan de uitzetting van eiser.
6. De rechtbank ziet ook overigens geen aanleiding voor het oordeel dat het voortduren van de maatregel van bewaring onrechtmatig is.
7. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
8. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 17 juni 2025 door mr. M.J. Schouw, rechter, in aanwezigheid van mr. S. Mohandes, griffier en openbaar gemaakt door middel van publicatie op
www.rechtspraak.nl.
De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak staat geen rechtsmiddel open.

Voetnoten

1.Vreemdelingenwet 2000.
3.Zie de uitspraken van 7 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:5700 en 13 mei 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:8343 van deze rechtbank en zittingsplaats.
5.Directie Internationale Aangelegenheden.