ECLI:NL:RBDHA:2025:2620

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
21 februari 2025
Publicatiedatum
21 februari 2025
Zaaknummer
NL25.6977
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Eerste aanleg - enkelvoudig
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bewaring van een Algerijnse vreemdeling en de tijdige omzetting van de maatregel in het licht van het terugkeerbesluit en de informatieplicht

In deze zaak heeft de Rechtbank Den Haag op 21 februari 2025 uitspraak gedaan in een bestuursrechtelijke procedure betreffende de bewaring van een Algerijnse vreemdeling, eiser, die in beroep ging tegen een besluit van de minister van Asiel en Migratie. De rechtbank heeft vastgesteld dat de maatregel van bewaring op 12 februari 2025 is opgelegd, na de intrekking van de asielaanvraag door eiser op 10 februari 2025. Eiser betwistte dat de maatregel tijdig was omgezet, maar de rechtbank oordeelde dat de omzetting binnen de vereiste 48 uur had plaatsgevonden, waardoor deze beroepsgrond niet slaagde.

Eiser voerde verder aan dat het terugkeerbesluit van 6 februari 2024 niet voldeed aan de eisen, verwijzend naar het arrest Ararat van het Hof van Justitie van de Europese Unie. De rechtbank oordeelde echter dat het terugkeerbesluit in rechte vaststaat en dat eiser onvoldoende nieuwe feiten of omstandigheden had aangedragen die een schending van het non-refoulementbeginsel zouden kunnen aantonen. De rechtbank concludeerde dat de bewaring rechtmatig was, omdat de gronden voor de maatregel voldoende waren onderbouwd.

Daarnaast werd de informatieplicht van verweerder besproken. Eiser stelde dat verweerder niet had voldaan aan de informatieplicht zoals vastgelegd in het Vreemdelingenbesluit 2000. De rechtbank oordeelde dat verweerder aan deze verplichting had voldaan door eiser schriftelijk en in begrijpelijke taal te informeren over de redenen van de bewaring en de rechtsmiddelen die openstonden. Uiteindelijk verklaarde de rechtbank het beroep ongegrond en wees het verzoek om schadevergoeding af.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG

Zittingsplaats Middelburg
Bestuursrecht
zaaknummer: NL25.6977

uitspraak van de enkelvoudige kamer in de zaak tussen

[eiser] , eiser

V-nummer: [V-nummer]
(gemachtigde: mr. A.W.J. van der Meer),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. H.J. Toonders).

Procesverloop

Bij besluit van 12 februari 2025 (het bestreden besluit) heeft verweerder aan eiser de maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vreemdelingenwet 2000 (Vw) opgelegd.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld. Dit beroep moet tevens worden aangemerkt als een verzoek om toekenning van schadevergoeding.
De rechtbank heeft het beroep op 19 februari 2025 op zitting in Breda behandeld. Eiser is verschenen, bijgestaan door zijn gemachtigde. Als tolk is verschenen [tolk] . Verweerder heeft zich laten vertegenwoordigen door zijn gemachtigde.

Overwegingen

1. Eiser stelt te zijn geboren op [datum] 2005 en de Algerijnse nationaliteit te hebben.
Tijdige omzetting maatregel
2. Eiser voert allereerst aan dat de maatregel van bewaring niet tijdig is omgezet. Op 10 februari 2025 heeft eiser zijn asielaanvraag namelijk ingetrokken. Pas twee dagen later op 12 februari 2025 is de maatregel van bewaring omgezet.
3. Uit vaste jurisprudentie [1] van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) volgt dat verweerder, in de situatie dat de maatregel van bewaring niet meer op een juiste grondslag berust, voldoende voortvarend handelt als de maatregel binnen 48 uur is omgezet naar een andere grondslag. Uit het dossier volgt dat, anders dan eiser stelt, hij op 11 februari 2025 de verklaring tot intrekking van de aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning als bedoeld in artikel 28 van de Vw (asielaanvraag) heeft ondertekend. Eiser heeft daarmee op 11 februari 2025 zijn asielaanvraag ingetrokken. Verweerder was daarom gehouden de grondslag van de bewaring te wijzigen. Op 12 februari 2025 heeft verweerder de huidige maatregel van bewaring op grond van artikel 59, eerste lid, aanhef en onder a, van de Vw opgelegd. Dat is binnen de vereiste 48 uur. De beroepsgrond slaagt niet.
Terugkeerbesluit
4. Eiser voert verder aan dat het terugkeerbesluit van 6 februari 2024 dat aan de maatregel van bewaring ten grondslag is gelegd niet aan de eisen voldoet. Eiser wijst hierbij op het arrest Ararat van 17 oktober 2024 van het Hof van Justitie van de Europese Unie. [2] De bewaring van eiser is gericht op uitzetting van eiser naar Algerije. Echter in lijn met voormeld arrest heeft verweerder geen actuele beoordeling verricht of de uitvoering van dat terugkeerbesluit leidt tot schending van het non-refoulementbeginsel. Er ligt dan ook geen rechtmatig terugkeerbesluit aan de bewaring ten grondslag. De bewaring is om die reden onrechtmatig.
5. De rechtbank volgt eiser niet. De rechtbank stelt allereerst vast dat het terugkeerbesluit van 6 februari 2024 in rechte vaststaat. Daarmee is dit een andere situatie dan die aan de orde was in het Ararat-arrest. Daar komt bij dat – ondanks het absolute karakter van het beginsel van non-refoulement – van eiser verlangd mag worden dat hij onderbouwd aanvoert welke gewijzigde omstandigheden zich na de vaststelling van het eerdere terugkeerbesluit hebben voorgedaan die relevant zijn voor de beoordeling van het refoulementrisico. Eiser heeft echter gesteld noch onderbouwd dat terugkeer naar zijn land van herkomst in strijd is met het refoulementverbod. Eiser heeft ook geen algemene informatie overgelegd die daar op wijst. Van dergelijke nieuwe omstandigheden en of informatie die maken dat terugkeer van eiser naar Algerije leidt tot schending van het refoulementbeginsel is de rechtbank ambtshalve ook niet gebleken. De enkele stelling van eiser dat hij psychische klachten heeft is onvoldoende. Verder betrekt de rechtbank dat eiser op 11 februari 2025 zijn asielaanvraag heeft ingetrokken. Deze handeling duidt er niet op dat eiser meent dat hij bij terugkeer te vrezen heeft voor refoulement. Naar het oordeel van de rechtbank kan het terugkeerbesluit van 6 februari 2024 dan ook aan de huidige maatregel van bewaring ten grondslag worden gelegd.
Informatiefolder
6. Eiser stelt dat verweerder niet heeft voldaan aan de informatieplicht als bedoeld in artikel 5.3, eerste lid, derde volzin, van het Vreemdelingenbesluit 2000 (Vb), indien alleen is volstaan met het overleggen van een vertaalde informatiefolder waarop de op eiser van toepassing geachte zware en lichte gronden zijn aangekruist. Hoewel eiser ter zitting erkent dat in zijn geval verweerder zorgvuldig heeft gehandeld doordat aan eiser een vertaalde informatiefolder van zijn maatregel van bewaring is overgelegd én de op eiser van toepassing geachte zware lichte gronden zijn toegelicht in het gehoor voorafgaand aan de inbewaringstelling van eiser, handhaaft eiser deze beroepsgrond.
7. Uit de uitspraken van de Afdeling van 15 november 2023 [3] en 24 juli 2024 [4] volgt dat verweerder de plicht heeft om een vreemdeling bij het uitreiken van een maatregel van bewaring schriftelijk, in een taal die hij verstaat of waarvan redelijkerwijs kan worden aangenomen dat hij die verstaat, te informeren over de redenen van de bewaring, de rechtsmiddelen die tegen de bewaring openstaan en over de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand. De informatieplicht vergt niet dat een volledig vertaalde kopie van de maatregel van bewaring aan de vreemdeling wordt verstrekt. Een schriftelijk stuk waarin de rechtsmiddelen en de mogelijkheid van gratis rechtsbijstand zijn vermeld en waarin een overzicht is opgenomen van de van toepassing zijnde juridische en feitelijke gronden van de bewaring is voldoende. Daarbij wordt met de juridische grond gedoeld op de wettelijke grondslag van de bewaring en met de feitelijke gronden op de zware en lichte gronden van de maatregel. Deze gronden dienen in eenvoudige, begrijpelijke taal zonder vakjargon te worden meegedeeld. Feitelijke en nadere toelichting van de gronden is daarbij niet noodzakelijk.
8. Naar het oordeel van de rechtbank heeft verweerder voldaan aan de informatieplicht uit artikel 5.3, eerste lid, derde volzin van het Vb. Niet in geschil is dat bij de uitreiking van de maatregel aan eiser een document is uitgereikt in de Arabische taal en dat dit een taal is die eiser verstaat. Eiser is daarmee in eenvoudige, begrijpelijke taal op schriftelijke wijze van zijn bewaring in kennis gesteld omdat het belang van de openbare orde dit vordert vanwege onttrekkingsgevaar en ontwijking of belemmering van de uitzettingsprocedure. Verder is eiser door middel van kruisjes geïnformeerd over de aan de maatregel ten grondslag gelegde zware en lichte gronden. De rechtbank is gelet op het voorgaande van oordeel dat het uitgereikte document voldoet aan de voorwaarden die zijn gesteld door de Afdeling. Verweerder heeft daarmee reeds voldaan aan zijn informatieplicht. Bovendien is eiser met behulp van een tolk in het gehoor voorafgaand het opleggen van de maatregel bewaring uitgelegd welke zware en lichte gronden van toepassing zijn in het geval van eiser, hoewel dat geen vereiste is dat rechtstreeks voortvloeit uit artikel 5.3, eerste lid, derde volzin van het Vb.
De gronden van de maatregel
9. In de maatregel van bewaring heeft verweerder overwogen dat de openbare orde de maatregel vordert, omdat het risico bestaat dat eiser zich aan het toezicht zal onttrekken en eiser de voorbereiding van het vertrek of de uitzettingsprocedure ontwijkt of belemmert. Verweerder heeft, onder verwijzing naar artikel 5.1b, eerste, derde en vierde lid, van het Vb, als zware gronden vermeld dat eiser:
3a. Nederland niet op de voorgeschreven wijze is binnengekomen, dan wel een poging daartoe heeft gedaan;
3b. zich in strijd met de Vreemdelingenwetgeving gedurende enige tijd aan het toezicht op vreemdelingen heeft onttrokken;
3c. eerder een visum, besluit, kennisgeving of aanzegging heeft ontvangen waaruit de plicht Nederland te verlaten blijkt en hij daaraan niet uit eigen beweging binnen de daarin besloten of gestelde termijn gevolg heeft gegeven;
3d. niet dan wel niet voldoende meewerkt aan het vaststellen van zijn identiteit en nationaliteit;
3e. in verband met zijn aanvraag om toelating onjuiste of tegenstrijdige gegevens heeft verstrekt over zijn identiteit, nationaliteit of de reis naar Nederland of een andere lidstaat;
3i. te kennen heeft gegeven dat hij geen gevolg zal geven aan zijn verplichting tot terugkeer;
en als lichte gronden vermeld dat eiser:
4a. zich niet aan een of meer andere voor hem geldende verplichtingen van hoofdstuk 4 van het Vb heeft gehouden;
4b. meerdere aanvragen tot het verlenen van een verblijfsvergunning heeft ingediend die niet tot verlening van een verblijfsvergunning hebben geleid;
4c. geen vaste woon- of verblijfplaats heeft;
4d. niet beschikt over voldoende middelen van bestaan.
10. Eiser betwist de zware grond 3e en de lichte grond 4d. De overige zware en lichte gronden heeft eiser niet betwist. De rechtbank is van oordeel dat deze overige zware en lichte gronden feitelijk juist zijn en voor zover nodig (lichte gronden) ook voldoende zijn gemotiveerd. Voor de gronden geldt dat zij de maatregel van bewaring kunnen dragen. [5]
Voortvarendheid
11. Eiser voert aan dat verweerder onvoldoende voortvarend werkt aan zijn uitzetting. Eiser zit al vanaf 28 januari 2025 in bewaring en onduidelijk is welke handelingen verweerder heeft verricht om de uitzetting van eiser te realiseren.
12. Deze beroepsgrond slaagt niet. Eiser is op 28 januari 2025 in bewaring gesteld op grond van artikel 59b, eerste lid, aanhef en onder a en b, van de Vw in verband met de asielaanvraag van eiser die hij op diezelfde datum heeft ingediend. Uit vaste rechtspraak [6] van de Afdeling, volgt dat voor een bewaring krachtens artikel 59b, eerste lid, van de Vw zicht op uitzetting geen voorwaarde is. Dit betekent dat verweerder tijdens de bewaring op die grondslag ook niet gehouden is voortvarend te werken aan deze uitzetting. Op 12 februari 2025 is de maatregel van bewaring omgezet. Vanaf dat moment is verweerder gehouden voortvarend te werken aan eisers uitzetting. Sindsdien heeft verweerder op 17 februari 2025 een vertrekgesprek met eiser gehouden en op 19 februari 2025 de aanvraag voor een laissez-passer voor eiser ingediend bij de Algerijnse autoriteiten. Verweerder werkt daarmee voldoende voortvarend aan eisers uitzetting naar Algerije.
Ambtshalve toetsing
13. Ook overigens is niet gebleken dat de maatregel van bewaring tot het moment van
het sluiten van het onderzoek op enig moment onrechtmatig is geweest.
14. Het beroep is ongegrond. Daarom wordt ook het verzoek om schadevergoeding afgewezen.
15. Voor een proceskostenveroordeling bestaat geen aanleiding.

Beslissing

De rechtbank:
- verklaart het beroep ongegrond;
- wijst het verzoek om schadevergoeding af.
Deze uitspraak is gedaan op 21 februari 2025 door mr. M.L. Weerkamp, rechter, in aanwezigheid van mr. S.D.C.J. Verheezen, griffier en openbaar gemaakt door middel van geanonimiseerde publicatie op
www.rechtspraak.nl.De uitspraak is bekendgemaakt op:
Rechtsmiddel
Tegen deze uitspraak kan hoger beroep worden ingesteld bij de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State binnen één week na de dag van bekendmaking.

Voetnoten

1.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 12 april 2016, ECLI:NL:RVS:2016:1082 en 21 februari 2017, ECLI:NL:RVS:2017:504.
2.ECLI:EU:C:2024:892.
5.Op grond van artikel 5.1b, eerste lid, van het Vb.
6.Zie bijvoorbeeld de uitspraken van 26 januari 2018, ECLI:NL:RVS:2018:271, en 12 september 2019, ECLI:NL:RVS:2019:3139.