ECLI:NL:RBDHA:2025:10539

Rechtbank Den Haag

Datum uitspraak
5 juni 2025
Publicatiedatum
17 juni 2025
Zaaknummer
NL25.17683 en NL25.17684
Instantie
Rechtbank Den Haag
Type
Uitspraak
Procedures
  • Voorlopige voorziening
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzoek om schadevergoeding in asielprocedure na afwijzing asielaanvraag

In deze zaak heeft de rechtbank Den Haag geoordeeld over een verzoek om schadevergoeding van een eiser wiens asielaanvraag was afgewezen. Eiser, met de Colombiaanse nationaliteit, diende op 31 maart 2025 een aanvraag in voor een verblijfsvergunning asiel, welke op 14 april 2025 door de minister van Asiel en Migratie als kennelijk ongegrond werd afgewezen. Na het indienen van beroep heeft de verweerder het bestreden besluit op 16 mei 2025 ingetrokken en een proceskostenvergoeding aangeboden. Eiser handhaafde echter zijn beroep en vroeg om schadevergoeding voor de periode van detentie. De rechtbank oordeelde dat het verzoek om schadevergoeding niet-ontvankelijk was, omdat alleen de bewaringsrechter hierover kan oordelen. De rechtbank concludeerde dat eiser geen procesbelang meer had bij het beroep, aangezien de afwijzing van de asielaanvraag was ingetrokken. De voorzieningenrechter wees het verzoek om een voorlopige voorziening af en veroordeelde de verweerder in de proceskosten van eiser tot een bedrag van € 2.267,50.

Uitspraak

RECHTBANK DEN HAAG
Bestuursrecht
zaaknummers: NL25.17683 en NL25.17684
uitspraak van de enkelvoudige kamer en de voorzieningenrechter in de zaken tussen
[eiser], V-nummer: [v-nummer] , eiser/verzoeker (hierna: eiser)
(gemachtigde: mr. P.M. Langereis),
en

de minister van Asiel en Migratie, verweerder

(gemachtigde: mr. W.A. Kleingeld).

Inleiding

1. Deze uitspraak gaat over het verzoek om schadevergoeding dat eiser heeft gedaan in de procedure tegen de afwijzing van zijn asielaanvraag. Eiser heeft op 31 maart 2025 een aanvraag tot het verlenen van een verblijfsvergunning asiel voor bepaalde tijd ingediend. Verweerder heeft met het bestreden besluit van 14 april 2025 deze aanvraag in de algemene procedure afgewezen als kennelijk ongegrond. [1]
1.1.
Eiser heeft tegen het bestreden besluit beroep ingesteld.
1.2.
Verweerder heeft bij brief van 16 mei 2025 het bestreden besluit ingetrokken en een proceskostenvergoeding aangeboden.
1.3.
Eiser heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening gehandhaafd en verzocht om schadevergoeding.
1.4.
Verweerder heeft op dit verzoek gereageerd met een verweerschrift.
1.5.
De rechtbank heeft het beroep en het verzoek om een voorlopige voorziening op 20 mei 2025 op zitting behandeld. Hieraan hebben deelgenomen: de gemachtigde van eiser en de gemachtigde van verweerder.

Beoordeling door de rechtbank

Waar gaat deze zaak over?
2. Eiser heeft de Colombiaanse nationaliteit en is geboren op [geboortedatum] 2002. Verweerder heeft de asielaanvraag van eiser afgewezen als kennelijk ongegrond, omdat hij kennelijk inconsequente en tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd over zijn gestelde problemen met een paramilitaire groepering in Colombia. [2]
Wat vindt eiser in beroep?
3. Eiser heeft zijn beroep na intrekking van het bestreden besluit gehandhaafd, omdat hij stelt recht te hebben op schadevergoeding voor de periode die hij in detentie heeft doorgebracht vanaf twee dagen na het aanmeldgehoor. Met de intrekking van het bestreden besluit is namelijk vast komen te staan dat eisers aanvraag niet in de grensprocedure mocht worden afgedaan. Omdat voor eiser geen andere weg openstaat voor zijn verzoek om schadevergoeding, moet eisers verzoek om schadevergoeding in de asielprocedure worden behandeld. [3] In eisers geval heeft de bewaringsrechter bij uitspraak van 1 mei 2025 het beroep tegen de bewaringsmaatregel al ongegrond verklaard en het verzoek om schadevergoeding over de periode tot 1 mei 2025 afgewezen. De bewaringsrechter kon echter, vanwege rechtspraak van de hoogste bestuursrechter, niet oordelen over de rechtmatigheid van de toepassing van de grensprocedure. Bij een eventueel vervolgberoep bij de bewaringsrechter zou de bewaringsrechter ook niet meer kunnen oordelen over de periode tot 1 mei vanwege zijn eerdere uitspraak.
Wat vindt verweerder?
4. Verweerder stelt zich op het standpunt dat de rechtbank niet kan oordelen over eisers verzoek om schadevergoeding vanwege het voortzetten van de grensprocedure. Alleen de bewaringsrechter kan een dergelijk verzoek behandelen. Verweerder verwijst naar een uitspraak van de hoogste bestuursrechter, waaruit blijkt dat in de procedure over de afwijzing van een asielaanvraag geen ruimte bestaat om de rechtmatigheid van grensdetentie te toetsen. [4]
Wat is het oordeel van de rechtbank?
5. De rechtbank is van oordeel dat eisers beroep niet-ontvankelijk is. De rechtbank zal dit oordeel hieronder uitleggen.
5.1.
De rechtbank ziet zich voor de vraag gesteld of eiser na intrekking van het bestreden besluit nog belang heeft bij de behandeling van het beroep. Nu verweerder de afwijzing van eisers asielaanvraag heeft ingetrokken, kan eisers procesbelang alleen zijn gelegen in het verzoek om schadevergoeding. Eiser heeft ter onderbouwing van zijn standpunt over het verzoek om schadevergoeding verwezen naar een eerdere uitspraak van deze rechtbank. De rechtbank sluit zich hierbij niet aan, omdat een meer recente uitspraak van de hoogste bestuursrechter van 20 mei 2025 naar het oordeel van de rechtbank het meest relevant is in de beoordeling van deze zaak. [5] Uit de uitspraak van 20 mei 2025, waarin eveneens in de beroepsfase het bestreden besluit was ingetrokken en de maatregel van bewaring was opgeheven, volgt dat, wanneer een vreemdeling stelt schade te hebben geleden vanwege vreemdelingendetentie, alleen het detentiebesluit kan worden aangemerkt als het schadeveroorzakende besluit. Hoewel een oorzakelijk verband bestaat tussen de afwijzing van een asielaanvraag als kennelijk ongegrond en de vrijheidsontneming, leidt dit niet tot de conclusie dat dat besluit de schade heeft veroorzaakt. Gevolg hiervan is dat alleen de bewaringsrechter kan oordelen over eisers verzoek om schadevergoeding. Eiser kan de onrechtmatigheid van de grensdetentie dus aan de orde stellen in een vervolgprocedure bij de bewaringsrechter of een verzoek tot herziening van de eerdere uitspraak van de bewaringsrechter. De rechtbank is daarom van oordeel dat eiser geen procesbelang meer heeft bij dit beroep.

Conclusie en gevolgen

6. Het beroep van eiser is niet-ontvankelijk. De rechtbank beoordeelt de zaak niet inhoudelijk.
6.1.
Omdat op het beroep is beslist, bestaat er geen aanleiding meer voor het treffen van een voorlopige voorziening. De voorzieningenrechter wijst het verzoek daarom af.
6.2.
De rechtbank veroordeelt verweerder in de door eiser gemaakte proceskosten. Op grond van het Besluit proceskosten bestuursrecht stelt de rechtbank de kosten voor de door een derde beroepsmatig verleende rechtsbijstand voor het beroep vast op € 2.267,50 (met een waarde per punt van € 907,- 1 punt voor het indienen van het beroepschrift en 1 punt voor het verschijnen op zitting met een wegingsfactor 1 en 1 punt voor het indienen van het verzoekschrift met een wegingsfactor 0,5).
Beslissing
De rechtbank:
  • verklaart het beroep niet-ontvankelijk;
  • veroordeelt verweerder in de totale proceskosten van eiser tot een bedrag van
De voorzieningenrechter wijst het verzoek om een voorlopige voorziening af.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M. Garabitian, (voorzieningen)rechter, in aanwezigheid van mr. H.S. van Wessel, griffier.
Uitgesproken in het openbaar en bekendgemaakt op:
Informatie over hoger beroep
Een partij die het niet eens is met de uitspraak op het beroep, kan een hogerberoepschrift sturen naar de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State waarin wordt uitgelegd waarom deze partij het niet eens is met de uitspraak. Het hogerberoepschrift moet worden ingediend binnen een week na de dag waarop deze uitspraak is verzonden. Kan de indiener de behandeling van het hoger beroep niet afwachten, omdat de zaak spoed heeft, dan kan de indiener de voorzieningenrechter van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State vragen om een voorlopige voorziening (een tijdelijke maatregel) te treffen.

Tegen de uitspraak op het verzoek om een voorlopige voorziening staat geen hoger beroep of verzet open.

Voetnoten

1.Op basis van artikel 31, eerste lid, van de Vw 2000 (Vw 2000) in samenhang met artikel 30b, eerste lid, aanhef en e, van de Vw 2000.
2.Zie artikel 30b, eerste lid, aanhef en onder e van de Vw 2000.
3.Eiser verwijst ter onderbouwing van dit standpunt naar de uitspraak van deze rechtbank van 14 april 2025, ECLI:NL:RBDHA:2025:6490.
4.Zie de uitspraak van de Afdeling bestuursrechtspraak van de Raad van State (de Afdeling) van 14 april 2025, ECLI:NL:RVS:2025:1647.
5.Zie de uitspraak van de Afdeling van 20 mei 2025, ECLI:NL:RVS:2025:2224.